keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Consent (Fully Informed-)14/01/2023 Documentcode: a170003
Maken van een medische afspraak via een digitaal platform - Betalen van een voorschot

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht of het maken van een medische afspraak via een digitaal platform afhankelijk gesteld mag worden van het betalen van een voorschot.

1- In de regel heeft de arts recht op honoraria of forfaitaire bezoldigingen voor de door hem geleverde prestaties (artikel 35 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen).

Voorschotten voor te verlenen of af te leveren geneeskundige verstrekkingen mogen worden ontvangen binnen de grenzen zoals vastgesteld in de overeenkomsten en akkoorden of bij een afzonderlijke beslissing van de overeenkomsten- en akkoordencommissies (artikel 53, § 1/1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Geen enkele overeenkomst of geen enkel akkoord laat de arts toe een voorschot te vragen als voorafgaande en systematische voorwaarde voor het toekennen van een medische afspraak

(https://www.inami.fgov.be/nl/professionals/verzorgingsinstellingen/ziekenhuizen/zorg/Paginas/default.aspx - geraadpleegd op 6 januari 2023).

Uit de website van het Riziv blijkt dat voorschotten niet toegelaten zijn als er geen enkele grens vastgesteld is door de bevoegde overeenkomsten- of akkoordencommissie (https://www.inami.fgov.be/nl/professionals/informatie-algemeen/Paginas/uitreiking-bewijsstuk-patient.aspx - geraadpleegd op 6 januari 2023).[1]

2- Wat de toegang tot de zorg betreft, mag de derdebetalersregeling geen nadeel ondervinden van een mechanisme dat het maken van een afspraak laat afhangen van het betalen van een som.

De zwakke financiële toestand van de patiënt mag de arts nooit beletten de patiënt toch de noodzakelijke medische hulp te bieden. (commentaar bij art. 33 CMD)

3- De commentaar bij artikel 33 van de Code van medische deontologie herinnert eraan dat de arts geen erelonen kan ontvangen voor een afspraak die de patiënt niet heeft nagekomen. Wel kan hij een redelijke schadeloosstelling vragen, indien hij aantoont dat hij schade heeft geleden door het niet-nakomen van de afspraak. De patiënt moet op voorhand correct ingelicht zijn over de omstandigheden waarin dergelijke schadeloosstelling wordt gevraagd. De schadeloosstelling moet redelijk blijven en moet de bepalingen van het Wetboek Economisch Recht respecteren, in het bijzonder deze betreffende de onrechtmatige bedingen (art. VI.83, 17° en 24°, Wetboek Economisch Recht)

Indien de patiënt tot slot bijzondere omstandigheden buiten zijn wil kan aanvoeren, dienen deze in aanmerking te worden genomen.

4- Om het niet opdagen bij een afspraak (no show) tegen te gaan, zijn het aanbieden een toegangelijk annulatiesysteem en het sturen van herinneringen voor de consultatie doeltreffende hulpmiddelen.


[1] Wat betreft esthetische ingrepen, zie ook artikel 20 van de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren.

Honoraria in de verzorgingsinstellingen24/02/2018 Documentcode: a160008
Weigeren van zorg voor een patiënt enkel omdat deze geen individuele kamer kiest
De nationale raad van de Orde der artsen herinnert dat het strijdig is met de geneeskundige plichtenleer dat de arts weigert de zorg voor een patiënt op zich te nemen enkel omdat deze geen individuele kamer kiest, in het bijzonder indien de ziekenhuisopname gebeurt in het kader van een lopende medische behandeling of de opvolging van een langdurige aandoening.

Advies van de nationale raad :

Naar aanleiding van de recente actualiteit herinnert de nationale raad van de Orde der artsen dat het strijdig is met de geneeskundige plichtenleer dat de arts weigert de zorg voor een patiënt op zich te nemen enkel omdat deze geen individuele kamer kiest, in het bijzonder indien de ziekenhuisopname gebeurt in het kader van een lopende medische behandeling of de opvolging van een langdurige aandoening (advies van 22 februari 2014 van de nationale raad, getiteld Vrije artsenkeuze door de patiënt die ervoor kiest te worden opgenomen in een tweepersoonskamer of gemeenschappelijke kamer, Tijdschrift nationale raad nr. 145).

Dit deontologisch standpunt verwoord in 2014 werd in 2016 wet.

De wetgeving op de ziekenhuizen stelt voortaan uitdrukkelijk dat de patiënt altijd recht heeft op hetzelfde aanbod aan kwaliteitsvolle gezondheidszorg op het vlak van de aangeboden verstrekkingen, de termijn waarbinnen deze verstrekkingen worden aangeboden en de artsen die in het ziekenhuis werkzaam zijn, om het even of hij kiest voor een opname in een individuele kamer, een tweepatiëntenkamer of een gemeenschappelijke kamer (artikelen 29/1 en 128 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen).

De keuze van het type kamer komt uitsluitend toe aan de patiënt. De arts mag de patiënt niet beïnvloeden om hem financiële opnamevoorwaarden te doen aanvaarden die hij niet wenst (advies van 20 februari 2016 van de nationale raad, getiteld Handelwijze van bepaalde artsen die aan een patiënt opdringen een eenpersoonskamer te kiezen als voorwaarde om door hen in behandeling genomen te worden tijdens een ziekenhuisopname, Tijdschrift nationale raad nr. 152).

Artikel 5 van de code van geneeskundige plichtenleer legt de arts op al zijn zieken even gewetensvol te verzorgen.

Zodra de arts een ingreep voorstelt, vestigt hij de aandacht van de patiënt op de financiële kosten ervan en spoort hij de patiënt ertoe aan bij de ziekenhuisadministratie inlichtingen in te winnen betreffende de zorgfactuur.

Indien het een geplande ziekenhuisopname betreft, is de nationale raad er voorstander van dat de opnameverklaring, het document met de nodige toelichting bij de opnameverklaring en de overzichtslijst met de prijzen van de door het ziekenhuis aangeboden goederen en diensten niet aan de patiënt worden overhandigd op de dag zelf van de ziekenhuisopname maar voorafgaandelijk zodat de patiënt er kennis van kan nemen in optimale omstandigheden (advies van 22 februari 2014 van de nationale raad, getiteld Informatieplicht van de arts ten opzichte van de patiënt betreffende de medische erelonen, Tijdschrift van de nationale raad nr. 145).

De nationale raad benadrukt ten slotte nogmaals dat er geen verband bestaat tussen het vragen van ereloonsupplementen en de kwaliteit van de verstrekte zorg (Persbericht van 20 februari 2016 van de nationale raad, getiteld Weigering van enkele artsen om patiënten te behandelen die een tweepersoonskamer kiezen, Tijdschrift van de nationale raad nr. 148).

Honoraria in de verzorgingsinstellingen20/02/2016 Documentcode: a152004
Handelwijze van bepaalde artsen die aan een patiënt opdringen een eenpersoonskamer te kiezen als voorwaarde om door hen in behandeling genomen te worden tijdens een ziekenhuisopname

Naar aanleiding van de recente actualiteit betreffende de handelwijze van bepaalde artsen die aan een patiënt opdringen een eenpersoonskamer te kiezen als voorwaarde om door hen in behandeling genomen te worden tijdens een ziekenhuisopname, wijst de nationale raad nogmaals op zijn advies van 22 februari 2014 en op het persbericht verspreid op 7 februari 2015.

Advies van de Nationale Raad :

Persbericht
Naar aanleiding van de recente actualiteit en van de uitzending van de RTBF Questions à la une van 17 februari 2016 ("Hospitalisation prix à la carte" en "Les médecins sont-ils tous devenus des requins ?"), wijst de nationale raad nogmaals op zijn advies van 22 februari 2014 en op het persbericht dat hij gepubliceerd heeft op 7 februari 2015, aangevuld inzake de toegang tot de ambulante zorg.

Het is in strijd met de geneeskundige plichtenleer dat een arts weigert de zorg voor een patiënt op zich te nemen enkel omdat deze geen individuele kamer kiest, in het bijzonder indien de ziekenhuisopname gebeurt in het kader van een lopende medische behandeling of de opvolging van een langdurige aandoening (1) .

De keuze van het type kamer, individueel of gemeenschappelijk, komt uitsluitend toe aan de patiënt. De arts mag de patiënt niet beïnvloeden om hem opnamevoorwaarden te doen aanvaarden die hij niet wenst.

De geneeskundige plichtenleer legt de arts op al zijn zieken even gewetensvol te verzorgen (artikel 5 van de Code van geneeskundige plichtenleer). Het medisch korps dient op een rechtvaardige wijze de toegang tot kwaliteitsvolle zorg te garanderen. Het is ook de verantwoordelijkheid van de maatschappij om daarvoor een gepast budgettair kader te scheppen, zeker voor wat de ziekenhuisfinanciering betreft.

De rechtstreekse inning door de ziekenhuisarts van erelonen, of ze nu al dan niet provisioneel zijn, met betrekking tot gehospitaliseerde patiënten is in tegenspraak met de wettelijke regel van de centrale inning (2).

De Nationale Raad benadrukt ten slotte dat er geen verband bestaat tussen het vragen van ereloonsupplementen en de kwaliteit van de verstrekte zorg.

Wat de termijn van de toegang tot de ambulante zorg betreft, is het belangrijk dat de zorgverlener zich zodanig organiseert dat problemen die een dringende interventie vereisen kunnen worden geïdentificeerd.

1.Advies van 22 februari 2014, met als titel "Vrije artsenkeuze door de patiënt die ervoor kiest te worden opgenomen in een tweepersoonskamer of gemeenschappelijke kamer", Tijdschrift nationale raad nr. 145
2.Artikel 147 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen

Honoraria in de verzorgingsinstellingen07/02/2015 Documentcode: a148003
PERSBERICHT : Weigering van enkele artsen om patiënten te behandelen die een tweepersoonskamer kiezen

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft beslist te reageren op de artikels die in de pers verschenen over het feit dat enkele artsen weigeren patiënten te behandelen die een tweepersoonskamer kiezen omdat de wet hen niet toelaat aan die patiënten ereloonsupplementen aan te rekenen.

PERSBERICHT

In zijn vergadering van 7 februari 2015 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren beslist te reageren op de artikels die deze week in de pers verschenen over het feit dat enkele artsen weigeren patiënten te behandelen die een tweepersoonskamer kiezen omdat de wet hen niet toelaat aan die patiënten ereloonsupplementen aan te rekenen (1) .

Het is in strijd met de geneeskundige plichtenleer dat de arts weigert de zorg voor een patiënt op zich te nemen enkel omdat deze geen individuele kamer kiest, in het bijzonder indien de ziekenhuisopname gebeurt in het kader van een lopende medische behandeling of de opvolging van een langdurige aandoening (2) .

De keuze van het type kamer, individueel of gemeenschappelijk, komt uitsluitend toe aan de patiënt. De arts mag de patiënt niet beïnvloeden om hem opnamevoorwaarden te doen aanvaarden die hij niet wenst.

De Nationale Raad herinnert eraan dat de geneeskundige plichtenleer de arts oplegt al zijn zieken even gewetensvol te verzorgen (artikel 5 van de Code van geneeskundige plichtenleer). Het medisch korps dient op een rechtvaardige wijze de toegang tot kwaliteitsvolle zorg te garanderen. Het is ook de verantwoordelijkheid van de maatschappij om daarvoor een gepast budgettair kader te scheppen, zeker voor wat de ziekenhuisfinanciering betreft.

De rechtstreekse inning door de ziekenhuisarts van, al dan niet provisionele, erelonen met betrekking tot gehospitaliseerde patiënten is in tegenspraak met de wettelijke regel van de centrale inning (3) .

De Nationale Raad benadrukt ten slotte dat er geen verband bestaat tussen het vragen van ereloonsupplementen en de kwaliteit van de verstrekte zorg.

1. artikel 26 van de wet van 27 december 2012 houdende diverse bepalingen inzake de toegankelijkheid van de gezondheidzorg
2. advies van 22 februari 2014, met als titel Vrije artsenkeuze door de patiënt die ervoor kiest te worden opgenomen in een tweepersoonskamer of gemeenschappelijke kamer
3. artikel 147 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen

Honoraria in de verzorgingsinstellingen22/02/2014 Documentcode: a145003
Vrije artsenkeuze door de patiënt die ervoor kiest te worden opgenomen in een tweepersoonskamer of gemeenschappelijke kamer

Aan de Nationale Raad wordt de vraag gesteld of het beperken van de vrije artsenkeuze door de patiënt, wanneer deze ervoor kiest te worden opgenomen in een tweepersoonskamer of gemeenschappelijke kamer, in overeenstemming is met de wet en de plichtenleer.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 22 februari 2014 onderzocht de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw brief van 18 december 2013 waarin u hem vraagt of het in overeenstemming is met de wet en de plichtenleer de vrije artsenkeuze door de patiënt te beperken wanneer deze laatste ervoor kiest te worden opgenomen in een tweepersoonskamer of een gemeenschappelijke kamer.

I. Wat betreft de conformiteit met de wet van deze beperking van de vrije artsenkeuze, vestigt de Nationale Raad de aandacht op de volgende aspecten :

1° Het model van de opnameverklaring is vastgelegd in de bijlagen bij het koninklijk besluit van 17 juni 2004 betreffende de verklaring bij opname in een ziekenhuis. Het
bepaalt in hoofde van de patiënt :

"Ik heb kennis genomen van de financiële voorwaarden en wens opgenomen te worden (...) tegen verbintenistarief (ZONDER honorariumsupplement).
Ik ben mij ervan bewust dat mijn vrije artsenkeuze hierdoor beperkt kan worden en kies voor het tarief van : (...)"

Artikel 2, § 1, van het voornoemde koninklijk besluit van 17 juni 2004 stelt dat de opnameverklaring dient te worden opgemaakt overeenkomstig het model in de bijlagen bij dit besluit.

2° De vrije artsenkeuze is een fundamenteel recht van de patiënt , maar is niet absoluut; er zijn uitzonderingen op en het kent beperkingen, onder meer wanneer er een beroep wordt gedaan op de spoed- of wachtdiensten .

Artikel 50, § 3, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994 laat de arts vrij al dan niet toe te treden tot de medicomut-overeenkomst.

Dit verklaart dat het document dat de uitleg bevat over de opnameverklaring, eveneens bijlage bij het koninklijk besluit van 17 juni 2004, in verband met de artsenkeuze preciseert:

Belangrijk om te weten is dat u als patiënt ervoor kunt opteren om tegen verbintenistarieven behandeld te worden. Dit heeft echter tot gevolg dat uw vrije artsenkeuze beperkt kan worden door uw kamerkeuze.


II. Wat betreft de conformiteit van deze beperking van de vrije artsenkeuze met de regels van de geneeskundige plichtenleer, herinnert de Nationale Raad dat de geneeskundige plichtenleer de arts oplegt al zijn zieken even gewetensvol te verzorgen (artikel 5 van de Code van geneeskundige plichtenleer).

De Nationale Raad is van mening dat het strijdig is met de geneeskundige plichtenleer dat de arts weigert de zorg voor een patiënt op zich te nemen enkel omdat deze weigert een individuele kamer te kiezen, in het bijzonder indien de ziekenhuisopname gebeurt in het kader van een lopende medische behandeling of de opvolging van een langdurige aandoening.


III. Wat betreft de keuze van het type kamer, bepaalt de wet dat deze beslissing uitsluitend toekomt aan de patiënt.

De arts mag de patiënt niet beïnvloeden om hem opnamevoorwaarden te doen aanvaarden die hij niet wenst.

Honoraria24/04/1999 Documentcode: a085005
Centrale inningsdienst van een ziekenhuis - Registratie van extramurale prestaties

Een provinciale raad maakt de Nationale Raad een adviesaanvraag over van een arts die stelt dat de verplichte registratie van de extramurale activiteiten door het ziekenhuis zoals vastgesteld in het reglement van centrale inning van het ziekenhuis, hem strijdig lijkt met het advies van de Nationale Raad van 19 april 1997 "met betrekking tot inzage door het 'ziekenhuis' in de extramurale activiteiten van een aan het ziekenhuis verbonden arts" (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 78, p. 21).

Antwoord van de Nationale Raad:

In zijn vergadering van 24 april 1999 heeft de Nationale Raad uw vraag om advies betreffende het verplicht registreren van extramurale activiteit in de centrale inning van honoraria door het ziekenhuis behandeld.

Volgens de gegevens die in ons bezit zijn, blijkt dat de extramurale erelonen niet worden geregistreerd, noch geïnd door de centrale inningsdienst van X. Alleen de blanco boekjes van getuigschriften voor verstrekte hulp die dienen voor extramurale consultaties worden gecertifieerd door de centrale inningsdienst. De erelonen moeten niet vermeld worden, noch ingeschreven worden in het kasboek, alleen het nummer van het boekje met de melding "extramuraal" moet vermeld worden. De richtlijnen van de centrale inningsdienst zijn dus niet in strijd met het advies van de Nationale Raad van 19 april 1997.

Advies van de Nationale Raad van 19 april 1997 :

De Nationale Raad keurde in zijn vergadering van 19 april 1997 het antwoord goed dat u verstrekt hebt aan dokter X met betrekking tot de mededeling van het bedrag van de erelonen aan een medische raad.

Wat in het bijzonder de mededeling betreft van de door een arts geïnde erelonen voor zijn privé-activiteiten buiten het ziekenhuis, is de Nationale Raad van oordeel dat de medische raad van het ziekenhuis waarin de arts het andere gedeelte van zijn activiteiten uitoefent, deze, ook niet in het kader van de wetsbepalingen, kan verplichten deze erelonen mede te delen. Alleen een unaniem akkoord van al de artsen die de voltallige vergadering van de ziekenhuisartsen uitmaken, zou, maar dan via een behoorlijk gemotiveerde overeenkomst, het mogelijk maken de erelonen uit een privé-activiteit erin op te nemen.

Honoraria17/02/1999 Documentcode: a084030
report_problem Informatie/Documentatie
Wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen : Honoraria (artt. 120-121)

WET VAN 25 JANUARI 1999 HOUDENDE SOCIALE BEPALINGEN

(Belgisch Staatsblad 6 februari 1999).*

Hieronder volgt een overzicht van een aantal artikelen uit de wet houdende sociale bepalingen van 25 januari 1999 die de Orde van geneesheren zouden kunnen interesseren.

[...]

Honoraria (artt. 120-121)

1. In afwachting dat bij K.B. een reglementering inzake de accreditering van geneesheren, tandheelkundigen en apothekers gespecialiseerd in klinische biologie wordt ingevoerd, wordt die materie verder geregeld door de nationale akkoorden geneesheren-ziekenfondsen en tandartsen-ziekenfondsen en door de nationale overeenkomst met de apothekers.
Opmerking: deze bepaling is in werking getreden op 8 februari 1998.

2. Is er geen akkoord van kracht, dan vormen de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming de maximumhonoraria die de arts kan eisen indien de verstrekkingen worden verleend:

  • in het raam van de georganiseerde wachtdienst
  • in het raam van een opname in een dienst intensieve verzorging
  • aan patiënten die in een twee- of meerpersoonskamer zijn opgenomen, die een twee- of meerpersoonskamer hebben aangevraagd of die om medische redenen in een eenpersoonskamer zijn opgenomen
  • aan kinderen die samen met een begeleidende ouder in het ziekenhuis worden opgenomen.

Is er wel een akkoord van kracht, dan vormen de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming de maximumhonoraria die door de al dan niet verbonden geneesheer kunnen worden geëist indien de verstrekkingen worden verleend:

  • in het raam van de georganiseerde wachtdienst
  • in het raam van een opname in een dienst intensieve verzorging
  • aan kinderen die samen met een begeleidende ouder in het ziekenhuis worden opgenomen.
    Bij K.B. worden de in het akkoord vastgestelde honoraria voor de verstrekkingen die worden verleend aan patiënten die in een twee- of meerpersoonskamer zijn opgenomen, die een twee- of meerpersoonskamer hebben aangevraagd of die om medische redenen in een eenpersoonskamer zijn opgenomen algemeen verbindend verklaard tot 31 december 1999.
    Vanaf 1 januari 2000 bestaat de mogelijkheid tot algemeen bindendverklaring.

3. Voor verstrekkingen aan patiënten die op hun uitdrukkelijk verzoek en zonder dat dit noodzakelijk is voor hun behandeling worden opgenomen in een eenpersoonskamer, worden bij K.B. de maximumhonoraria en maximumsupplementen vastgelegd die door al dan niet verbonden artsen kunnen geëist worden.
Bij K.B. zal eveneens worden vastgesteld welke informatie door de arts of door de ziekenhuisbeheerder aan de patiënten moet worden gegeven en volgens welke regels deze informatie kan verstrekt worden.

De bepalingen van de punten 2 en 3 zijn in werking getreden op 1 december 1998.

[...]

*Deze nota werd opgesteld ter attentie van de leden van de Nationale Raad met het oog op het eventueel uitbrengen van een advies over bepaalde erin besproken onderwerpen.

M. Van Lil
Studiedienst Nationale Raad
17 februari 1999

Honoraria in de verzorgingsinstellingen20/06/1998 Documentcode: a082005
Wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke - Statuut van de geneesheer-diensthoofd

Een provinciale raad die geconfronteerd wordt met een geschil tussen twee psychiaters van eenzelfde ziekenhuisdienst vraagt het advies van de Nationale Raad over volgende vragen :

  1. welke is de band van ondergeschiktheid tussen een psychiater die een geesteszieke behandelt en de geneesheer-hoofd van dienst aangewezen door de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke?
    Welk is het statuut van deze geneesheer-hoofd van dienst tegenover de andere artsen van de dienst?
  2. heeft de geneesheer-hoofd van dienst de juridische verantwoordelijkheid voor alle patiënten van de dienst en wordt hij zo de behandelend geneesheer van alle patiënten? Heeft de beschermde patiënt nog de vrije keuze van zijn behandelend arts?
  3. Behoren de forfaitaire bedragen toegekend aan de geneesheer-hoofd van dienst hem toe?

Antwoord van de Nationale Raad:

In zijn vergadering van 20 juni 1998 onderzocht de Nationale Raad uw vraag om advies van 27 april 1998 betreffende de verhouding van "de geneesheer-hoofd van dienst" in de zin van de wet betreffende de persoon van de geesteszieke van 26 juni 1990 met een "geneesheer van deze dienst" waarvan sprake in dezelfde wet.
Het antwoord op de gestelde vragen is af te leiden uit de bepalingen van de wet en zijn uitvoeringsbesluiten. De bevoegdheden van beide geneesheren zijn door de wetgever vastgelegd en kunnen als volgt worden samengevat.

De geneesheer-hoofd van dienst - in uw schrijven 'le médecin-protecteur' genoemd - heeft bondig samengevat de volgende bevoegdheden : hij kan op elk ogenblik een gedwongen opneming beëindigen; hij stelt de omstandige geneeskundige verslagen op waarin hij de redenen aanhaalt voor een verlen-ging van het gedwongen verblijf. Hij kan gedurende het verder verblijf (d.w.z. na veertig dagen gedwongen observatie) in overleg met zijn collega-hoofd van dienst van een andere instelling tot transfer naar deze instelling beslissen; hij kan de patiënt nazorgvoorwaarden opleggen en bij niet naleving ervan tot heropname beslissen; hij houdt het register van de isolatiemaatregelen bij; hij brengt verslag uit over de toestand van een gedwongen opgenomen patiënt telkens wanneer de vrederechter hem daarom verzoekt en informeert de patiënt, een reeks instanties en personen over zijn beslissingen zoals door de wet is bepaald.

De geneesheer van de dienst is de behandelende geneesheer die o.m. instaat voor het toezicht, de graad van vrijheidsbeperking en het informeren van de advocaat en de door de zieke gekozen geneesheer en natuurlijk de behandeling zelf. Hij kan autonoom beslissen tot een verblijf buiten de instelling bv. gedurende het weekend en kan beslissen tot deeltijdse hospitalisatie (bv. enkel 's nachts). Dit alles valt onder zijn aansprakelijkheid en voor geen van deze beslissingen heeft hij de toelating nodig van de geneesheer-hoofd van dienst.

Uit wat voorafgaat volgt dat de respectievelijke taken van beide geneesheren door de wet duidelijk zijn bepaald. Een onverenigbaarheid van beide functies is door de wetgever niet voorzien. Uit de wet kan niet worden afgeleid dat er een ondergeschiktheid tussen beide functies bestaat daar nergens wordt voorzien dat de ene aan de andere enige verantwoording over zijn beslissingen verschuldigd is. Evident is wel dat samenwerking tussen beide functies noodzakelijk is wil het wettelijk bepaalde systeem functioneren. In het verslag van de Senaatscommissie staat bv. dat de geneesheer-hoofd van dienst recht heeft op informatie van het multidisciplinair team in functie van de door hem te nemen beslissingen.

De samenwerking onder deze geneesheren dient geregeld als onderdeel van het reglement inzake de organisatie en coördinatie van de medische activiteit, aangelegenheid waarover de medische raad advies dient te verstrekken aan de beheerder (artikel 125, 2° van de officieuze coördinatie van de ziekenhuiswet van 21 december 1994).

Daarnaast dient een overeenkomst afgesloten te worden tussen de beheerder en de geneesheer-hoofd van dienst en dit overeenkomstig de bepalingen van titel IV van de wet op de ziekenhuizen (artikel 8 van het K.B. van 18 juli 1991 ter uitvoering van artikel 36 van de wet van 26 juni 1990).
In dit verband dient te worden opgemerkt dat het niet vaststaat dat de vergoeding van de geneesheer-hoofd van dienst gelijk te stellen is met een medisch honorarium. Vaststaand is wel dat deze vergoeding door de beheerder integraal dient doorgestort te worden aan de geneesheer-hoofd van dienst, al kan deze laatste in zijn overeenkomst met de beheerder de uiteindelijke bestemming van deze vergoeding wijzigen

Na onderzoek van het voorgelegde dossier is de Nationale Raad van oordeel dat de gerezen problematiek in het kwestieuze ziekenhuis dient te worden opgelost door een aanvulling van het reglement inzake de organisatie en de coördinatie van de medische activiteit en door een overeenkomst tussen de beheerder en de geneesheer-hoofd van dienst, en dit overeenkomstig de ziekenhuiswet. Beide stukken en de contracten dienen ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de Provinciale Raad van de provincie waarin het ziekenhuis gelegen is.

Op basis van het geheel van de geviseerde documenten, kan de Provinciale Raad dan zijn bevoegdheid uitoefenen in het conflict dat deze artsen verdeelt

Honoraria25/04/1998 Documentcode: a081011
Honorariumsupplementen aangerekend aan patiënten met een verzekering gezondheidszorg

Een verzekeringsonderneming vraagt de Nationale Raad of het deontologisch verantwoord is dat geconventioneerde artsen:

  1. systematisch hun erelonen verhogen om de enkele reden dat hun patiënt beschikt over een verzekering gezondheidszorg;
  2. zonder enige uitleg over de mogelijke gevolgen, de patiënt een document doen ondertekenen waarin bevestigd wordt dat de patiënt zal beschouwd worden als een "privé-patiënt";

dit alles wanneer de patiënt er voor gekozen heeft opgenomen te worden in een gemeenschappelijke kamer.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft tijdens zijn vergadering van 25 april 1998 uw brief van 26 februari 1998 onderzocht betreffende de erelonen die artsen, geëngageerd door het medico-mutualistisch akkoord, aan patiënten, die een gezondheidszorgverzekering hebben aangegaan, vragen.

Hij herinnert aan de geldende wetsbepalingen:

- Artikels 138 en 139 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1987 houdende coördinatie van de wet op de ziekenhuizen;

- Koninklijk besluit van 3 oktober 1991 tot bepaling van de nadere regelen inzake de mededeling aan de patiënten van de supplementen die ten opzichte van de verbintenistarieven worden aangerekend en van ieder ander supplement.

Artikels 71 en 78 van de Code van geneeskundige Plichtenleer bepalen de regels voor het vastleggen van het ereloon.

Als u klachten hebt met betrekking tot erelonen, moet u zich wenden tot de provinciale raad waar de arts ingeschreven is en alle omstandigheden van de zaak nauwkeurig beschrijven.