Artikel 79 van de Code van geneeskundige plichtenleer
Een geneesheer stelt vast dat meer en meer, vooral jongere, artsen toch erelonen aanrekenen voor de verzorging van hun collega’s, hun familie en hun medewerkers. Hij vraagt aan de Nationale Raad om artikel 79 van de Code van geneeskundige plichtenleer te herformuleren met meer nadruk op de collegialiteit onder de artsen.
Advies van de Nationale Raad :
De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 mei 2005 uw verzoek om herziening van artikel 79 van de Code van geneeskundige plichtenleer. Daarbij gaat het niet over de geest van dit artikel, maar in de eerste plaats over de bewoordingen ervan. U vindt namelijk dat de formulering van artikel 79, beginnend met “Het is gebruikelijk”, uiterst beleefd is maar niet duidelijk genoeg aangeeft dat de erelonen of ereloonsupplementen niet van toepassing zijn tussen artsen.
Het is goed eraan te herinneren dat de bepalingen van de Code een leidraad zijn. Ze hebben tot doel de beginselen, de regels en de gebruiken te formaliseren die door iedere arts dienen nageleefd te worden of waardoor hij zich dient te laten leiden bij de uitoefening van zijn beroep. De bewoordingen van de artikelen ervan dienen genuanceerd te zijn. Het is de taak van de provinciale raden de dwingende voorschriften en de dwingende aard van de Code geval per geval te beoordelen.
Wat artikel 79 in het bijzonder betreft, moet men weten dat het op 18 maart 1995 gewijzigd werd na een lange discussie. In hoofdzaak werd enerzijds de zin “De geneesheer mag niettemin een vergoeding vragen voor zijn kosten” vervangen door deze nieuwe zin, die ruimer is en rekening houdt met de alsmaar toenemende kosten inzake techniek en infrastructuur : “Niettemin mag een vergoeding gevraagd worden voor de kosten die eruit voortspruiten.” Anderzijds werd de alinea : “Behalve aan zijn naaste verwanten, mag de geneesheer tevens een ereloon vragen ten belope van het bedrag dat ten laste valt van derden” geschrapt.
Uit de analyse van deze evolutie blijkt dat de vrees die u uit, namelijk het ontstaan van financiële relaties (van commerciële aard) tussen collega’s, vermeden werd met de wijziging van dit artikel 79. Het vragen van een vergoeding voor zijn kosten door de geneesheer werd geschrapt. De Nationale Raad kon daarentegen niet loochenen dat de uitoefening van de geneeskunde kosten met zich brengt die losstaan van de intrinsieke verstrekking van de arts, maar hij heeft elke verwijzing naar de tenlasteneming door derden uitgesloten.
Na reflectie meent de Nationale Raad dat het niet nodig is artikel 79 van zijn Code te wijzigen. Hij maakt echter van uw verzoek gebruik om met alle middelen waarover hij beschikt (brief aan de provinciale raden, publicatie in zijn Tijdschrift, publicatie op zijn site), te herinneren aan de collegialiteitplicht van iedere arts met betrekking tot de erelonen.