Geschenken in ruil voor medische prestaties door zoon-arts
Een provinciale raad stuurt een brief door met de volgende vragen : “Mag een geneesheer voor prestaties uitgevoerd voor zijn moeder, geschenken aanvaarden in ruil voor het ‘gratis’ behandelen en dit ondanks dat één der kinderen, ook in de medische wereld werkzaam, voorstelt om voor deze prestaties alleen het door de mutualiteiten terugbetaalde bedrag aan te rekenen, zodat eventuele onkosten voor deze prestaties zijn gedekt en de patiënte hierdoor ook geen schulden heeft voor de geleverde prestaties. Is het dan niet gevaarlijk dat de waarde van deze ‘geschenken’ de uiteindelijke onkosten overtreft? Is het dan niet aangewezen om de waarde van deze ‘geschenken’ te laten bepalen om te weten of deze ‘geschenken’ in evenredigheid zijn van de eventuele aangegane onkosten?”
ADVIES VAN DE NATIONALE RAAD :
De Nationale Raad is van mening dat het beoordelen van het geven van “geschenken” onder verwanten – bv. van een moeder aan haar zoon-arts – in de regel niet tot de bevoegdheid van de Orde behoort.
Indien echter aan die “geschenken” een kwalificatie zou kunnen gegeven worden die in verband zou kunnen gebracht worden met het verrichten van medische prestaties onder verwanten en/of het aanrekenen van onkosten daaraan verbonden, brengt de Nationale Raad het geldende deontologische standpunt in herinnering (Code van geneeskundige plichtenleer, art. 79): “Het is gebruikelijk dat een geneesheer geen ereloon aanrekent voor de verzorging van zijn naaste verwanten en zijn medewerkers, alsook van zijn collega’s en de personen ten laste van deze laatste. Niettemin mag een vergoeding gevraagd worden voor de kosten die eruit voortspruiten.”
Betreffende het voorstel om het door de mutualiteiten terugbetaalde bedrag aan te rekenen voor prestaties en/of onkosten, benadrukt de Nationale Raad dat, bij de herziening in 1995 van het voormelde artikel 79, de volgende alinea werd geschrapt: “Behalve aan zijn naaste verwanten, mag de geneesheer tevens een ereloon vragen ten belope van het bedrag dat ten laste valt van derden”. Tot staving van deze schrapping heeft de Nationale Raad geoordeeld dat hij niet kon “ loochenen dat de uitoefening van de geneeskunde kosten met zich brengt die losstaan van de intrinsieke verstrekking van de arts, maar hij heeft elke verwijzing naar de ten laste neming door derden uitgesloten.”
Wat het vragen van een vergoeding voor de kosten betreft, verwijst de Nationale Raad naar adviezen die accuraat blijven: “Het valt klaarblijkelijk niet onder de bevoegdheid van de Nationale Raad noch van de provinciale raden van de Orde der geneesheren om op een algemene manier te bepalen welk het bedrag is van de kosten, dat mag aangerekend worden. Men kan evenwel aannemen dat een bepaalde provinciale raad van de Orde, die kennis krijgt van mogelijke misbruiken in een bepaald geval, de aangelegenheid onderzoekt en, bij bewezen misbruiken, aan de betrokken geneesheer een sanctie oplegt.”