Remgeld
Een provinciale raad verzoekt de Nationale Raad om advies met betrekking tot het aanrekenen van remgelden aan collegae en hun familieleden.
Advies van de Nationale Raad :
Met uw schrijven van 20 december 1994 vroeg U de Nationale Raad om advies omtrent vragen van Dr. X. uit Y. met betrekking tot het aanrekenen - te dezen door het U.Z. Z. - van remgelden aan collegae en hun familieleden.
Naar luid van het artikel 79 - oude en nieuwe versie - van de Code van geneeskundige Plichtenleer is het gebruikelijk dat een geneesheer geen ereloon aanrekent voor de verzorging van collega's en de personen ten laste van deze laatsten.
Dit gebruik is ondergeschikt aan de wettelijke verplichtingen.
De terzake bestaande wettelijke regeling is vastgelegd in de artikelen 34, 37 §17 en 57 t.e.m. 60 §1 van het koninklijk besluit van 14 juli 1994 houdende coördinatie van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, en in het artikel 34terdecies, §1, van de wet van 9 augustus 1963. U vindt als bijlage kopie van deze bepalingen.
Meer bepaald naar luid van het voormelde artikel 37 §17 is het persoonlijk aandeel van de rechthebbende in de kosten van de verzorging in alle gevallen opeisbaar, maar het wordt verplicht geïnd voor de verstrekkingen inzake klinische biologie waarvan in zo'n aandeel is voorzien door de Koning. Voor prestaties in medische beeldvorming is de algemene regel van toepassing en is het remgeld dus enkel opeisbaar en niet verplicht.