keyboard_arrow_right
Deontologie

Mammobielen

De Nationale Unie van Radiologen en het overkoepelend Verbond van Geneesheren-specialisten (VBS) hebben deontologische vragen bij de rol van de “mammobielen” in het kader van de borstkankerscreening. Het gebruik van deze mammobielen zou volgens hen overbodig, weinig collegiaal en strijdig zijn met o.m. het KB van 28 februari 1997 betreffende de beroepstitel en de kwalificatievereisten voor de uitoefening van het beroep van technoloog medische beeldvorming volgens hetwelk geen mammografieën mogen worden verricht zonder enige aanwezigheid van een radioloog.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 19 maart 2005 de bespreking voortgezet van uw brief van 17 mei 2004 betreffende de rol van de “mammobielen” in het kader van de borstkankerscreening.

Uit de ingewonnen informatie blijkt dat deze eenheden reeds lange tijd bestaan. De Nationale Raad is niet bevoegd om zich uit te spreken over het nut van deze mobiele eenheden, naast andere centra. De provinciale raden hebben zich reeds meerdere malen dienen uit te spreken over de deontologische aspecten van het gebruik ervan. Enkele van deze eenheden werden door de overheid erkend in het kader van de gevoerde campagne voor borstkankerscreening door “mammotest”.

De Nationale Raad is van mening dat deze screeningscentra moeten beantwoorden aan de deontologische vereisten die van toepassing zijn op alle preventieve medische activiteiten, in het bijzonder :

  • steeds de vrije keuze van de patiënt en van de betrokken arts eerbiedigen. In dit opzicht dient de oproepingsbrief, uitgaande van de bevoegde administratieve instanties, alle erkende centra in de regio te vermelden;
  • de technische kwaliteitscriteria gedefinieerd door de academische en openbare overheden aangaande de gebruikte apparatuur en de interpretatie van de beeldopname eerbiedigen;
  • elke oneerlijke concurrentie en elk machtsmisbruik vermijden;
  • de vrije keuze van de patiënt en van zijn behandelend arts eerbiedigen met betrekking tot het te raadplegen borstcentrum in geval van twijfelachtige of positieve testen.

Het niet-naleven van deze bepalingen valt onder het gezag van de provinciale raden.