keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Beroepsgeheim23/03/2024 Documentcode: a171007
De voorwaarden van de doctrine van het gedeeld beroepsgeheim.

De nationale raad van de Orde der artsen herhaalt in zijn vergadering van 23 maart 2024 de voorwaarden van de doctrine van het gedeeld beroepsgeheim.

Het toepassingsgebied van het advies beperkt zich tot informatie-uitwisseling tussen personen die een gezondheidszorgberoep uitoefenen.

Het gedeeld beroepsgeheim is een in de rechtsleer ontwikkelde theorie die tegemoet komt aan het huidig zorglandschap waarin zorg en begeleiding wordt verstrekt door meerdere gezondheidszorgbeoefenaars, met nood aan gegevensdeling om kwalitatieve en doeltreffende zorg te kunnen verlenen.

De toepassing van het gedeeld beroepsgeheim tussen wie een gezondheidszorgberoep uitoefent is onderworpen aan volgende voorwaarden:

  • De gegevensdeling kan enkel plaatsvinden tussen gezondheidszorgbeoefenaars die eveneens gehouden zijn tot het beroepsgeheim;
  • De gezondheidszorgbeoefenaars handelen vanuit eenzelfde zorgverleningscontext en beogen eenzelfde finaliteit;
  • De gezondheidszorgbeoefenaars delen de gegevens enkel in het belang van de patiënt;
  • De gegevensdeling beperkt zich tot de voor zorgverlening noodzakelijke informatie, opdat de gezondheidszorgbeoefenaars hun taak effectief kunnen uitoefenen;
  • De patiënt weet welke gegevens uitgewisseld worden, met wie en met welk doel;
  • De patiënt verzet zich niet tegen de gegevensdeling.

In de praktijk stellen zich de meeste problemen in verband met de mogelijkheid voor de patiënt om zich te verzetten tegen de gegevensdeling. Indien de patiënt zijn verzetsrecht uitoefent maar de arts het noodzakelijk acht dat andere gezondheidszorgbeoefenaars op de hoogte worden gebracht van de medische voorgeschiedenis van de patiënt, is het op deontologisch vlak aangewezen als volgt te handelen:

  • De arts bevraagt de patiënt over de redenen van het verzet. Soms wenst de patiënt slechts één gezondheidszorgbeoefenaar uit te sluiten of voelt hij schroom omtrent het delen van één bepaald gegeven. Door naar de patiënt te luisteren kan de arts tegemoet komen aan de wensen van de patiënt en alsnog bepaalde gegevens delen met andere gezondheidszorgbeoefenaars waartegen de patiënt zich niet heeft verzet;
  • De arts licht de patiënt in over het nut en de noodzaak van gegevensdeling en preciseert welke gegevens worden gedeeld, met wie en met welke doelstelling. Het delen van informatie kan bijdragen tot een betere zorgkwaliteit, zorgcontinuïteit en patiëntveiligheid;
  • De arts wijst de patiënt eveneens op zijn verantwoordelijkheden binnen de zorgrelatie en gaat in dialoog met de patiënt over de wijze waarop deze laatste aan zijn verantwoordelijkheden zou willen voldoen;
  • De arts licht de patiënt in over de risico’s die het niet-informeren met zich kan meebrengen;
  • Tot slot legt de arts de patiënt uit dat een zorgrelatie een wederzijdse vertrouwensrelatie inhoudt die moeilijk op te bouwen is indien bewust informatie wordt achtergehouden.

De arts die na voldoende inspanningen te hebben gedaan om de patiënt ertoe aan te zetten informatie te delen, vaststelt dat het verzet van de patiënt om dat te doen de zorgverlening de facto onmogelijk maakt, kan de zorgrelatie beëindigen, met inachtneming van de regels zoals bepaald in artikel 32, Code van Medische Deontologie.

Indien het niet-informeren van (een) andere gezondheidszorgbeoefenaar(s) een ernstig en acuut gevaar inhoudt voor de integriteit van de patiënt of een derde, kan informatie worden gedeeld op basis van de noodtoestand.

Ziekenhuizen16/09/2023 Documentcode: a170014
Het gebruik van medische gegevens binnen het ziekenhuis

De nationale raad heeft in zijn vergadering van 16 september 2023 een tekst opgesteld om de patiënt te informeren over het gebruik van medische gegevens en lichaamsmateriaal in een ziekenhuis. De bedoeling van deze tekst is zowel het belang van het wetenschappelijk onderzoek te onderstrepen als te wijzen op de rechten van de patiënt in deze materie.

Geachte patiënt,

U vertrouwde de zorgverlening toe aan ons ziekenhuis. Dit wil zeggen dat u kan rekenen op een kwaliteitsvolle zorgverstrekking gebaseerd op de meest recente medische kennis en met de aanwending van de meest moderne technologie. Om topgeneeskunde te kunnen blijven aanbieden is het mogelijk dat uw medische gegevens onder geanonimiseerde of gepseudonimiseerde vorm gebruikt worden voor kwaliteitsbewaking en wetenschappelijk onderzoek. Gegevens die gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek zijn nooit direct identificeerbaar (uw naam wordt niet vermeld, maar geanonimiseerd of vervangen door een code). Onze onderzoekers zijn gebonden aan strenge wettelijke regels om de vertrouwelijkheid en beveiliging van de gegevens te verzekeren. Er is steeds een goedkeuring nodig van de commissie medische ethiek. Een finale controle gebeurt door de functionaris voor de bescherming van persoonsgegevens (Data Protection Officer- DPO). Bij de DPO kan u ook meer informatie vragen over dit gebruik van uw medische gegevens.

Komt u in het ziekenhuis voor een bloedafname of een andere ingreep waarbij er lichaamsmateriaal wordt afgenomen, dan kan het weggenomen lichaamsmateriaal dat geen nut meer heeft voor uw medische zorg worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. Voor ieder gebruik van overgebleven lichaamsmateriaal moet de commissie medische ethiek een goedkeuring geven en wordt de biobank betrokken. De gegevens die gekoppeld zijn aan dit lichaamsmateriaal volgen dezelfde vertrouwelijkheids- en goedkeuringsprocedure als hierboven beschreven.

U kan bezwaar aantekenen tegen het gebruik van uw medische gegevens of overgebleven lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek. Deze weigering heeft geen enkel impact op de zorg die u van ons ontvangt.

Wij wensen u een aangenaam verblijf en een goed herstel toe.

Hoofdarts

Data Protection Officer – DPO
e-mailadres DPO
telefoonummer DPO

Provinciale Geneeskundige Commissie17/09/2022 Documentcode: a169016
report_problem

cf. ook advies NR 23 april 2022, a169009.

Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg – Gewijzigde artikelen 44 tot 63 met betrekking tot deToezichtcommissie

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde, op basis van een grondige analyse, de geconsolideerde versie van de artikelen 44 tot 63 met betrekking tot de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg (Toezichtcommissie), gewijzigd door de wet van 30 juli 2022 tot wijziging van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (BS, 8 augustus 2022).

Brief aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Geachte heer minister,

De nationale raad van de Orde der artsen nam met belangstelling kennis van de wet van 30 juli 2022 tot wijziging van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (BS, 8 augustus 2022).

De artikelen 2 tot 21 (hoofdstuk 2) van deze wet brengen ingrijpende wijzigingen en aanvullingen aan in de op 1 juli 2022 in werking getreden artikelen 44 tot 63 (hoofdstuk 4) van de Kwaliteitswet, wat betreft de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg (Toezichtcommissie).

Na grondige analyse van de geconsolideerde versie van de artikelen 44 tot 63 van de Kwaliteitswet vanuit deontologisch, juridisch en medisch oogpunt, is de nationale raad verheugd vast te stellen dat een aanzienlijk aantal bepalingen werden verfijnd, gepreciseerd en vernieuwd en dat lacunes werden opgevuld, rekening houdend met o.m. de door de Orde der artsen geformuleerde deontologische knelpunten en bekommernissen in zijn advies (a169009) van 23 april 2022 (cf. bijlagen).

Heel wat aangekaarte punten, zowel wat betreft de opdracht van de Toezichtcommissie, de samenstelling, de organisatie en werking, de toezichtprocedure als de mogelijk opgelegde maatregelen en sancties, werden in aanmerking genomen. Het is positief dat de toezichtprocedure werd vereenvoudigd met een centrale rol voor de Toezichtcommissie bij klachten en tekortkomingen.

Toch blijven er enkele leemtes, af te lijnen bepalingen en knelpunten.

De nationale raad is van mening dat de volgende deontologische knelpunten de nodige aandacht vereisen alvorens de bevoegde kamers van de Toezichtcommissie daadwerkelijk worden samengesteld en zij hun wettelijk opgelegde taken zullen kunnen opnemen.


(1) Een eerste aandachtspunt betreft de samenstelling van de kamers van de Toezichtcommissie die in de gewijzigde Kwaliteitswet niet meer is vastgelegd.

Overeenkomstig het nieuwe artikel 46, §2, bepaalt de Koning[1] de samenstelling van de kamers van de Toezichtcommissie[2].

Welke leden-gezondheidszorgbeoefenaars andere beroepen in de praktijk zullen beoordelen, algemeen en ad hoc in ieder dossier[3], dient duidelijk te worden ingevuld door uitvoeringsbesluiten. Het initiële artikel 59 van de Kwaliteitswet toonde de intentie om gezondheidszorgbeoefenaars (in belangrijke mate) te laten beoordelen door leden van de betrokken beroepsgroep. Dit spoor lijkt moeilijk terug te vinden in de wet van 30 juli 2022.

Ook de samenstelling van de werkgroepen, bestaande uit leden van de betrokken kamer van de Toezichtcommissie, en de uitbreiding met uitgenodigde experten, die geen deel uitmaken van de multidisciplinaire kamer, verdienen precieze regels met het oog op een objectief en uniform optreden[4] met de vereiste kennis van zaken.

(2) Een andere bezorgdheid betreft de hoedanigheid en de rol van de inspecteurs.

De kamers van de Toezichtcommissie hebben nu de bevoegdheid rechtstreeks aan een inspecteur de instructies te geven voor het uitvoeren van een concreet toezicht op het terrein en de inspecteurs bezorgen hun proces-verbaal aan de bevoegde kamer.

De inspecteurs krijgen nu ook zelf, ‘op eigen initiatief’[5], zonder tussenkomst van de kamer[6] de mogelijkheid een dossier te onderzoeken wat betreft alle vijf in artikel 45, tweede lid, van de Kwaliteitswet genoemde mogelijke tekortkomingen : de fysieke en psychische geschiktheid van de gezondheidszorgbeoefenaar (1°), de naleving van de Kwaliteitswet (2°), de wettige uitoefening van een gezondheidszorgberoep (3°), de naleving van de wet patiëntenrechten (4°) en verdere praktijkvoering die zware gevolgen doet vrezen (5°).

De vraag rijst hoe de bepaling ‘wanneer ze kennis hebben van ernstige en aanhoudende aanwijzingen dat er vermoedelijk sprake is van een tekortkoming ...’ in de praktijk objectief en uniform zal worden geïnterpreteerd en toegepast. De nationale raad is van mening dat bij een dergelijk initiatief heel strikte regels en een verantwoording aan de bevoegde kamer van de Toezichtcommissie dienen te worden vastgelegd.

Het artikel 49 concretiseert welke personen de functie van inspecteur kunnen opnemen, met het oog op de inhoud van de dossiers, de verwachte werklast voor de inspecteurs, hun (ontoereikend) aantal[7] en hun kwalificaties. Wat dit laatste betreft, vraagt de nationale raad, op basis van de toelichting[8], meer garanties.

De Kwaliteitswet hanteert ‘bekwaamheid’ als maatstaf voor kwaliteitsvol handelen. De nationale raad argumenteert opnieuw de noodzaak van een helder afgelijnde definitie van dit begrip en bevestigt zijn standpunt ‘De nationale raad pleit er in deze context voor dat de bekwaamheid van de arts binnen de Toezichtcommissie wordt beoordeeld door “peers”.’[9]. Ook de bekwaamheid van de inspecteurs dient duidelijk te worden gedefinieerd om mogelijk arbitraire beoordelingen ten koste van de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid te vermijden. Hoe zullen de inspecteurs in staat zijn met een adequate kennis van de specifieke problematiek in ieder dossier op te treden?

(3) Een bijzondere bekommernis van de Orde der artsen gaat uit naar de beoordeling van de fysieke en psychische geschiktheid van de gezondheidszorgbeoefenaars om zonder risico's de uitoefening van hun beroep voort te zetten. Tot de inwerkingtreding van de Kwaliteitswet stelde de nationale raad, overeenkomstig zijn bevoegdheid[10], gedurende de laatste decennia onverwijld met zorg, op ieder verzoek van de provinciale geneeskundige commissies, colleges van deskundige artsen samen.

Deze opdracht van de Orde is sinds de inwerkingtreding van het hoofdstuk 4 van de Kwaliteitswet op 1 juli 2022 weggevallen. Zullen de werkgroepen binnen de kamer van de Toezichtcommissie, desgevallend aangevuld met externe experten, de rol van de door de Orde der artsen aangeduide colleges van deskundigen overnemen wat betreft het beoordelen van de fysieke en psychische geschiktheid van de (alle?) gezondheidszorgbeoefenaars? Of is het de bedoeling dat (een groter aantal?) inspecteurs deze taak op zich nemen?

De nationale raad onderstreept dat deze beoordeling door de Toezichtcommissie een bekwaamheid tot diagnosestelling inhoudt en dat bijgevolg een wettelijke garantie dient te worden vastgelegd dat artsen, hetzij als inspecteurs hetzij als experten, worden betrokken bij dergelijke voor de gezondheidszorgbeoefenaars voor hun beroepsuitoefening cruciale beslissingen. Een verbeterplan laat de verdere uitoefening van het beroep toe. Zonder geldig visum als licence to practise kan de beroepsbeoefenaar daarentegen (tijdelijk) zijn beroepsactiviteit niet verder uitoefenen.

De nationale raad dringt erop aan met spoed te vernemen welke uitkomst in de praktijk wat betreft dit toezicht zal worden gegeven, hoe de continuïteit van het toezicht op de momenteel lopende geschorste of ingetrokken visa van de gezondheidszorgbeoefenaars wordt verzekerd en welke richtlijnen de Orde der artsen dient te respecteren wat betreft de actuele vragen omtrent de fysieke en psychische geschiktheid van gezondheidszorgbeoefenaars, zolang de bevoegde kamers van de Toezichtcommissie niet zijn samengesteld en het nodige aantal inspecteurs niet in dienst zijn getreden.

(4) De nationale raad onderschrijft de belangrijke preciseringen en garanties in de wijzigingswet van 30 juli 2022 met betrekking tot de rechten van de verdediging van de gezondheidszorgbeoefenaar, o.m. in het nieuwe artikel 54 van de Kwaliteitswet.

De nationale raad stelt echter vast dat het fundamentele recht van de gezondheidszorgbeoefenaar op de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen een beslissing van de bevoegde kamer van de Toezichtcommissie tot het opleggen van een verbeterplan of het intrekken/schorsen van visum ontbreekt in de Kwaliteitswet. De memorie van toelichting maakt evenmin melding van een beroepsmogelijkheid, noch van de creatie van een beroepsinstantie.

De nationale raad noteert dat tegen het opleggen van een administratieve boete daarentegen wel een beroepsmogelijkheid is voorzien (art. 58/1, §4, 4°).

De mogelijkheid om beroep aan te tekenen bij de bevoegde kamer van de geneeskundige kamer van beroep was wettelijk vastgelegd bij de beslissingen van de provinciale geneeskundige commissies wat betreft de beoordeling van de vereiste fysieke en psychische geschiktheid van een arts, apotheker, verpleegkundige, een dierenarts of een lid van een paramedisch beroep om zonder risico's de uitoefening van zijn beroep voort te zetten[11].

In de memorie van toelichting bij het initiële artikel 56 van de Kwaliteitswet merken de opstellers op dat ‘Tegen de uiteindelijke beslissing genomen door de minister kan de gezondheidszorgbeoefenaar eventueel in beroep gaan bij de Raad van State’[12]. Dient mutatis mutandis de minister te worden vervangen door de bevoegde kamer van de Toezichtcommissie die in de gewijzigde Kwaliteitswet nu beslist?

(5) Het ingevoegde artikel 58/1 bepaalt uitgebreid de modaliteiten van het geheel nieuwe concept van de administratieve boete die kan worden opgelegd (art. 56, al. 1, 1°, b) en 2°, c)). Deze boete is geen sanctie op zich, naast het verbeterplan en het intrekken of schorsen van het visum, maar vormt een stok achter de deur wanneer de beroepsbeoefenaar de maatregelen niet naleeft of niet uitvoert.

Dit artikel besteedt ruime aandacht aan de rechten van de verdediging waaronder de garantie op een duidelijke communicatie met de gezondheidszorgbeoefenaar en op een, in dit geval wel voorziene, beroepsmogelijkheid (cf. supra art. 58/1, §4, 4°). Bij welke instantie de beroepsbeoefenaar hiervoor terecht kan, wordt nergens vermeld.

Bijzonder zorgwekkend volgens de nationale raad is de toegevoegde derde reden waarvoor een administratieve boete kan worden opgelegd in artikel 58/1, §1, tweede lid : ‘Tevens kan een administratieve boete zoals bedoeld in het eerste lid worden opgelegd aan de gezondheidszorgbeoefenaar die weigert zijn medewerking te verlenen aan de onderzoeksdaden bedoeld in artikel 52.’

Een boete omwille van niet-medewerking aan de onderzoeksdaden door de kamer van de Toezichtcommissie vraagt om verdere studie wat betreft het recht op verdediging in het licht van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging, artikel 6.1, E.V.R.M. en 14, 3, g, IVBPR.

Over de verplichte medewerking van de arts aan het tuchtonderzoek door de Orde[13], werd binnen de nationale raad grondig gereflecteerd o.m. bij de redactie van zijn hervormingsvoorstellen (2016) evenals van de vernieuwde Code van medische deontologie (2018) en zijn commentaar (2019). Dergelijke bepaling is overeenkomstig de door o.m. internationaalrechtelijke regels gewaarborgde rechten van de verdediging niet meer opgenomen als deontologische verplichting.

De nationale raad acht het raadzaam om, analoog met de tuchtprocedure door de deontologische Ordes, te onderzoeken of de Toezichtcommissie, op straffe van een administratieve boete, een gezondheidszorgbeoefenaar legitiem het recht kan ontnemen niet verplicht te zijn bij te dragen tot het bewijs van de ten laste gelegde feiten en mee te werken aan zijn veroordeling.

De restrictie ‘De beroepsbeoefenaar heeft niet de vrijheid om zich aan het onderzoek door de deskundigen te onttrekken.’ in het opgeheven[14] artikel 119, §1, 2°, b), tweede lid, WUG, wat betreft de beoordeling van de fysieke en psychische geschiktheid van de gezondheidszorgbeoefenaar, rechtvaardigt geenszins de genoemde bepaling in het artikel 58/1, §1, tweede lid, van de Kwaliteitswet.

(6) De bepalingen betreffende een door hem op te stellen huishoudelijk reglement (art. 59/1) concretiseren de werking van de Toezichtcommissie. Wat betreft de informatie over de andere mogelijkheden voor de afhandeling van de klacht (art. 59/1, tweede lid, 2°)[15], ondersteunt de nationale raad de verwijzing van de opstellers[16] naar ‘verschillende instanties’ voor ‘vaak verschillende aspecten’ bij ‘eenzelfde gedraging van de gezondheidszorgbeoefenaar’ maar merkt op dat de vermelding van de deontologische organen (Orde der artsen, …) hier ontbreekt. De Orde der artsen zet, in het licht van de positieve deontologie, steeds meer in op bemiddeling, overleg en preventie alvorens sanctionerend op te treden.

(7) Wat betreft de communicatie van de door hem opgelegde maatregelen en sancties door de Toezichtcommissie, herhaalt de nationale raad de bekommernissen die de Orde formuleerde in zijn analyse van 23 april 2022 (p. 75).

Met het oog op een veilige en loyale beroepsuitoefening door alle gezondheidszorgbeoefenaars stelt de nationale raad verder zijn expertise ter beschikking, in het belang van een kwaliteitsvolle zorg voor de patiënt en de volksgezondheid.

Met de meeste hoogachting,

voor de nationale raad,

B. DEJEMEPPE,

Voorzitter.

BIJLAGEN

  • Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg – Deontologische knelpunten en bekommernissen’ (advies nationale raad, 23 april 2022, a169009)
  • integrale analyse van de Kwaliteitswet (bijlage bij advies nationale raad, 23 april 2022, a169009)


[1]‘De minimale criteria inzake samenstelling van de kamers worden in de wet geregeld. Verdere normen inzake samenstelling, zoals het aantal leden, zullen bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit worden bepaald.’ (memorie van toelichting, p. 9)

[2]Enkel wat betreft het nemen van een dringende voorlopige maatregel is een beperkte samenstelling van ‘de kamer samengesteld uit de voorzitter en twee leden’ (art. 57, eerste lid) bepaald, in het geval er bij verdere praktijkvoering voor zware en imminente gevolgen voor de patiënten of de volksgezondheid wordt gevreesd. Er wordt niet vermeld of leden van de betrokken beroepsgroep worden bedoeld..

[3]De opstellers bij de initiële Kwaliteitswet dachten hier zelfs aan ‘bijvoorbeeld regels [...] voor de samenstelling van de kamers indien een persoon beschikt over een titel van verschillende gezondheidszorgberoepen of indien er verschillende gezondheidszorgbeoefenaars betrokken zijn bij eenzelfde dossier...’.

[4]art. 59/1, tweede lid, 4°.

[5]art. 45, tweede lid, b) (cf. memorie van toelichting p. 8) en art. 51, tweede lid.

[6]memorie van toelichting, p. 13.

[7]‘Bovendien zullen budgettair de nodige middelen worden vrijgemaakt om meerdere inspecteurs aan te werven.’ (memorie van toelichting, p. 5)

[8]Volgende wijzigingen worden aangebracht:

— […] Idealiter zijn de inspecteurs gezondheidszorgbeoefenaars maar dat is geen vereiste. Bedoeling is dat voor de voorbereiding van de dossiers beroep kan worden gedaan op inspecteurs met verschillende profielen. De Kamers die zijn samengesteld uit gezondheidszorgbeoefenaars en die de inspecteurs aansturen, zullen in functie van de kenmerken van elk dossier de meest geschikte en competente inspecteur inzetten. Dat zal indien de inspecteur een gezondheidszorgbeoefenaar is niet noodzakelijk een gezondheidszorgbeoefenaar van dezelfde categorie als de geïnspecteerde zijn. De Kamers zullen evenwel steeds waken over de gelijkheid tussen de inspecteur en de gezondheidszorgbeoefenaar die wordt geïnspecteerd. Er bestaat geen twijfel over dat elke inspectie zeer gegrond moet worden uitgevoerd. Het is dan ook niet uitgesloten dat een Kamer die van oordeel is dat een inspectie niet behoorlijk werd uitgevoerd een tweede inspectie desgevallend door een andere inspecteur beveelt;[…]

— indien de inspecteurs geen gezondheidszorgbeoefenaar zijn moeten zij een specifieke opleiding volgen met betrekking tot de aangelegenheden waarvoor de Toezichtcommissie bevoegd is. Ook inspecteurs die wel gezondheidszorgbeoefenaar zijn zullen een specifieke opleiding moeten volgen voor de aangelegenheden waarin zij geen inzicht hebben op basis van hun specifiek gezondheidszorgberoep. (nieuwe § 2/2) Dergelijke opleiding draagt bij aan een degelijke voorbereiding van de dossiers door competente inspecteurs. Deze vereiste inzake opleiding heeft ook betrekking op de inspecteurs van het FAGG en het RIZIV zoals bedoeld in paragraaf 2.

Bij koninklijk besluit kan worden bepaald waaraan deopleiding telkens moet voldoen. (wijziging § 3)’

(memorie van toelichting, p. 12).

[9]cf. integrale analyse Kwaliteitswet, bijlage bij ‘Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg – Deontologische knelpunten en bekommernissen’ (advies NR, 23 april 2022, a169009), pp. 12-14.

[10]cf. Koninklijk besluit van 7 oktober 1976 betreffende de organisatie en de werkwijze van de geneeskundige commissies, artt. 11 e.v.

[11]cf. Koninklijk besluit van 7 oktober 1976 betreffende de organisatie en de werkwijze van de geneeskundige commissies, artt. 24 tot 30.

[12]cf. integrale analyse Kwaliteitswet, bijlage bij ‘Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg – Deontologische knelpunten en bekommernissen’ (advies NR, 23 april 2022, a169009), p. 73.

[13]opgelegd door het voormalige artikel 69 van de Code van geneeskundige plichtenleer (1975).

[14]door art. 82 van de Kwaliteitswet.

[15]In dit verband herinnert de nationale raad aan zijn vraag betreffende het principe non bis in idem in zijn analyse van 23 april 2022 (p. 76).

[16]memorie van toelichting, p. 21.

Kwaliteit van de zorg18/06/2022 Documentcode: a169012
Teleconsultaties in het huidige zorglandschap – deontologische regels

In zijn vergadering van 18 juni 2022 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen de plaats van teleconsultaties in het huidige zorglandschap.

Een teleconsultatie is een zorgprestatie op afstand van een zorgverlener met een patiënt. Het kan gaan om een consultatie via telefoon, e-mail, sms of chat, of om een videogesprek waarbij de zorgverlener en de patiënt elkaar vanop afstand kunnen spreken en zien (videoconsultatie). Teleconsultatie maakt samen met tele-expertise, telemonitoring, tele-assistentie en m-health deel uit van het bredere begrip telegeneeskunde.

In het verleden bracht de nationale raad meerdere adviezen uit over teleconsultatie met als rode draad de bezorgdheid voor de patiëntveiligheid, de kwaliteit en de continuïteit van zorg, en het respect voor het beroepsgeheim. Vóór de Covidcrisis werden teleconsultaties slechts als complementair beschouwd aan een klassieke face-to-face consultatie en op deontologisch vlak slechts aanvaardbaar indien het een gekende patiënt betrof, de arts kon beschikken over de medische gegevens en de continuïteit van de zorg kon waarborgen.

De Covidcrisis bracht een omwenteling teweeg omdat de klassieke consultatie met fysiek contact zoveel als mogelijk vermeden moest worden om de verspreiding van het virus in te dijken. Omwille van deze noodzaak werden denkprocessen versneld en technische implicaties sneller uitgerold zodat teleconsultaties op grote schaal konden plaatsvinden. Ook na de Covidcrisis bleef het aantal diensten, die teleconsultaties aanbieden, stijgen omwille van de blijvende marktvraag met als voornaamste insteek een antwoord te bieden op de lange wachttijden, administratieve overlast, penurie aan artsen, overbevolkte spoeddiensten, e.a..

Een recente studie[1] toont aan dat de Belgische bevolking over het algemeen tevreden is over het gebruik van teleconsultaties, deze als complementair aan fysieke contacten met zorgverleners beschouwt en ze vooral geschikt vindt voor de afhandeling van administratieve zaken en de opvolging van bestaande aandoeningen.

Het is duidelijk dat teleconsultaties niet meer weg te denken zijn in het huidige zorglandschap.

Nu de sanitaire crisis gestabiliseerd lijkt, is de tijd gekomen om deze nieuwe processen en diensten te evalueren op hun bruikbaarheid, kwaliteit en patiëntveiligheid en ze te toetsen aan de medische deontologie.

Artsen hebben een voorname rol te spelen bij de controle en de informatieverstrekking bij de opstart van een teleconsultatie, bij de adviesverstrekking, bij het gebruik van daartoe opgerichte platformen en bij de opmaak van wetenschappelijke richtlijnen en protocollen.

Bij de opstart, licht de arts de patiënt in over zijn identiteit en kwalificaties en onderneemt hij volgende stappen:

  • De arts controleert:
  • de identiteit van de patiënt;
  • de wilsbekwaamheid van de patiënt;
  • de toestemming van de patiënt;
  • de vrije artsenkeuze van de patiënt;
  • de privacy van de patiënt ‘aan de andere kant’ van de lijn.
  • De arts biedt de noodzakelijke informatie:
  • Vooraleer de raadpleging op afstand plaatsvindt, bestaat er tussen de zorgbehoevende en de arts een therapeutische of een zorgrelatie die bewezen is overeenkomstig het reglement betreffende de elektronische bewijsmiddelen van een therapeutische relatie en een zorgrelatie (zie https://www.ehealth.fgov.be/ehealthplatform/nl/reglementen)

Indien de therapeutische of zorgrelatie tussen de zorgbehoevende en de arts tot stand komt net voor het begin van de raadpleging op afstand, wordt de zorgbehoevende vooraf degelijk geïnformeerd over de gevolgen van de totstandkoming van deze therapeutische of zorgrelatie en wordt de therapeutische of zorgrelatie op het einde van de raadpleging op afstand beëindigd, tenzij de zorgbehoevende uitdrukkelijk aangeeft deze therapeutische of zorgrelatie te willen bestendigen;

  • De patiënt wordt vóór het gebruik van het platform duidelijk ingelicht over de kritische succesfactoren en de beperkingen van een raadpleging op afstand;
  • Hetzelfde geldt voor de financiële aspecten van het e-consult (kost, terugbetaling).
  • De arts zorgt voor een kwaliteitsvolle adviesverstrekking en follow-up:
  • De duurtijd en de omstandigheden van de teleconsultatie dienen afdoende te zijn om een kwaliteitsvolle zorgverlening te waarborgen;
  • De arts moet over voldoende relevante en betrouwbare gegevens van de patiënt beschikken om een medisch verantwoord individueel advies te kunnen geven;
  • De arts neemt de vakinhoudelijke regels in acht die in zijn beroepsgroep gelden voor de kwaliteit en de veiligheid van de zorg, evenals de rechten van de patiënt;
  • De arts geeft duidelijk aan dat zijn advies is gebaseerd op gegevens die de patiënt heeft verstrekt en op eventueel beschikbare dossiergegevens. Daarbij geeft de arts aan dat de patiënt contact met hem of een andere arts moet zoeken als de klachten verergeren, als daartoe aanleiding is of bij onzekerheid;
  • Indien de arts niet de houder is van het globaal medisch dossier (GMD) van de zorgbehoevende, geeft hij, behoudens verzet van de zorgbehoevende, (elektronisch) feedback over de verleende zorg aan de eventuele GMD-houder en actualiseert hij indien nuttig de Sumehr en het medicatieschema van de zorgbehoevende in de gezondheidskluis.
  • De arts dient na te gaan of de gebruikte diensten voldoen aan onderstaande criteria wat betreft het vrijwaren van de informationele privacy[2]:
  • De ondersteuningsplatformen maken gebruik van een betrouwbaar systeem voor de authenticatie van hun identiteit; de authenticatiemiddelen met twee-factor-authenticatie (bezit en kennis) zijn in de Federal Authentication Service (FAS) geïntegreerd;
  • De video- of audiocommunicatie wordt niet door de deelnemers aan de communicatie opgeslagen;
  • De persoonsgegevens en de documenten uitgewisseld tijdens de raadpleging kunnen op het einde van de raadpleging ter beschikking worden gesteld van de deelnemers aan de communicatie;
  • De geneesmiddelenvoorschriften worden elektronisch aangemaakt op Recip-e en zijn raadpleegbaar door de zorgbehoevende via de Personal Health Viewer; het uniek nummer van het elektronisch voorschrift (het zogenaamde RID), dat geen persoonsgegevens bevat, kan aan de zorgbehoevende worden overgemaakt;
  • De documenten die de arts en/of de zorgbehoevende kunnen raadplegen via het e-gezondheidsportaal of de Personal Health Viewer, worden in principe daar geraadpleegd;
  • De arts maakt ter ondersteuning van de zorgverlening bij voorkeur gebruik van een bij het eHealth-platform geregistreerd softwarepakket en neemt in elk geval de relevante gegevens over de zorgverlening op in een (elektronisch) patiëntendossier;

Artsen hebben – elk binnen hun eigen specialisme – een belangrijke rol te spelen bij het opstellen van wetenschappelijke richtlijnen en protocollen waarin de krijtlijnen vastgelegd worden voor een kwaliteitsvolle dienstverlening. Artsen betrokken bij de opleiding moeten in de opleiding arts en de master na master het gebruik van teleconsultatie voldoende belichten omdat veel artsen in opleiding vinden dat er vanuit de opleiding onvoldoende aandacht aan wordt besteed.[3]

Om de misverstanden die er in de praktijk bestaan, zowel bij artsen als patiënten, weg te werken zijn een wettelijk kader en duidelijke regels voor de terugbetaling noodzakelijk. Het verstrekken van een kwaliteitslabel aan de diensten die op een conforme wijze teleconsultaties aanbieden, zal de patiënten beter wegwijs maken bij hun keuze en hen meer vertrouwen inboezemen bij deze vorm van uitoefening van geneeskunde.


[1] Teleconsultaties tijdens de Covid-19-pandemie. Analyse van het intermutualistisch agentschap (IMA) voorgesteld op de Koninklijke Academie voor geneeskunde van België op 30 april 2022.

[2] Informatieveiligheidscomité Kamer sociale zekerheid en gezondheid. ivc/kszg/22/206: Beraadslaging nr. 20/098 van 7 april 2020, gewijzigd op 24 mei 2022, met betrekking tot de goede praktijken die toegepast dienen te worden door de platformen voor zorg op afstand.

[3] Volgens een recente studie liefst 78,6% (How do doctor-specialists, who are educated at the free university of brussels, view the use of teleconsultation? Astrid Van Assche, VUB, Masterthesis 2021.)

Continuïteit van de zorg23/04/2022 Documentcode: a169009
report_problem

cf. ook advies NR 17 september 2022, a169016.

Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg – Deontologische knelpunten en bekommernissen

De nationale raad bestudeerde uitvoerig de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet).

Op 11 december 2021 deelde hij aan de minister van Volksgezondheid enkele belangrijke deontologische bekommernissen mee betreffende de artikelen van de Kwaliteitswet die op 1 januari 2022 vervroegd in werking zouden treden.

De integrale analyse van de Kwaliteitswet werd afgerond. De nationale raad stelt deze studie ter beschikking als toelichtend werkdocument voor alle betrokkenen in de gezondheidszorg (cf. document als bijlage).

Advies van de nationale raad :

De nationale raad van de Orde der artsen vernam de goedkeuring door de ministerraad van het ontwerp van koninklijk besluit houdende vaststelling van een datum van inwerkingtreding voor een aantal artikelen van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg.

Binnen de nationale raad is een commissie opgericht die een grondige studie uitvoert van de kwaliteitswet vanuit deontologisch, juridisch[1] en medisch oogpunt. Deze analysetekst zal in de komende weken worden afgerond en verspreid als informatiedocument voor de artsen. Daarnaast is de nationale raad ervan overtuigd dat deze uitgebreide studie ook een bijdrage kan leveren als werkdocument bij het opstellen van de vele koninklijke besluiten ter uitvoering van de Kwaliteitswet en als werkdocument voor overleg tussen verschillende gezondheidszorgberoepen.

De Kwaliteitswet vertrouwt de Orde der artsen enkele nieuwe bevoegdheden toe en biedt ook voor de Orde der artsen een bijkomend instrument ter beoordeling van het handelen van de artsen.

De nationale raad betreurt dat de Kwaliteitswet wordt beschouwd als een lex specialis. Rekening houdend met de algemene formulering van de kwaliteitsvereisten, van toepassing op alle gezondheidszorgbeoefenaars, is het volgens de nationale raad meer aangewezen de wet te beschouwen als een lex generalis, die in latere wetgeving en voor specifieke aspecten kan worden gedetailleerd in bijzondere regelgeving.

In afwachting van de gehele inwerkingtreding en uitvoering van de Kwaliteitswet wenst de nationale raad u reeds in kennis te stellen van enkele belangrijke deontologische bekommernissen betreffende de artikelen van de Kwaliteitswet die mogelijk op 1 januari 2022 vervroegd in werking treden.

U vindt hieronder de knelpunten met toelichting wat betreft het hoofdstuk 2 Definities en toepassingsgebied (artt. 2-3) en wat betreft het hoofdstuk 3 Vereisten inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, afdeling 1 - Diagnostische en therapeutische vrijheid (artt. 4-7), afdeling 2 - Bekwaamheid en visum (artt. 8-11), afdeling 3 - Karakterisatie (artt. 12-13), afdeling 4 - Omkadering (art. 14), afdeling 5 - Anxiolyse en anesthesie (artt. 15-16), afdeling 6 - Continuïteit (artt. 17-20), afdeling 8 - Voorschrift (artt. 27-30) en afdeling 11 - Patiëntendossier (artt. 33-35).

De nationale raad is bereid tot verder overleg met het oog op de inwerkingtreding en uitvoering van de Kwaliteitswet en stelt zijn expertise ter beschikking, in het belang van de kwaliteitsvolle zorg voor de patiënt.

Knelpunten en deontologische bekommernissen van de Orde der artsen

Betreft : wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet), artikelen die mogelijk vervroegd in werking treden op 1 januari 2022.

Hoofdstuk 2 Definities en toepassingsgebied (artt. 2-3)

De nationale raad van de Orde der artsen is algemeen van oordeel dat de begripsomschrijving en de definities in de Kwaliteitswet voor verwarring kunnen zorgen bij het artsenkorps.

De definiëring van het begrip “risicovolle verstrekking” wordt onvoldoende uitgewerkt en is te beperkend. Er bestaan tal van andere verstrekkingen die vanuit medisch oogpunt als “risicovol” worden beschouwd, maar evenwel niet zullen worden gekwalificeerd als een “risicovolle verstrekking” overeenkomstig de definiëring van de Kwaliteitswet.

Een duidelijke definiëring van de verschillende vormen van anesthesie, in overleg met de bevoegde beroepsinstanties van artsen-specialisten in de anesthesie en reanimatie, is sterk aangewezen.

Ten slotte kan worden opgemerkt dat de Kwaliteitswet in grote mate aandacht heeft voor gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie. Deze bijzondere aandacht mag evenwel niet leiden tot de stigmatisering van deze groep. Het is vreemd dat een Kwaliteitswet met een heel ruim toepassingsgebied en vele algemene kwaliteitsvereisten, een volledig hoofdstuk wijdt aan gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie. De nationale raad is daarom van oordeel dat afdeling – Anesthesie en anxiolyse veeleer thuishoort in een nader uit te werken koninklijk besluit, in overleg met de bevoegde beroepsinstanties van artsen-specialisten in de anesthesie en de reanimatie.

Hoofdstuk 3 Vereisten inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, afdeling 1 - Diagnostische en therapeutische vrijheid (artt. 4-7)

Het is positief dat bepaalde deontologische grenzen aan de diagnostische en therapeutische vrijheid via de Kwaliteitswet wettelijk worden verankerd. Zoals blijkt uit de reeds bestaande wetgeving en artikel 7 van de Code van medische deontologie, is de diagnostische en therapeutische vrijheid een gebonden, geconditioneerde vrijheid.

Voor de nationale raad zijn echter de in artikel 4 van de Kwaliteitswet genoemde criteria waardoor de gezondheidszorgbeoefenaar zich moet laten leiden, nl. relevante wetenschappelijke gegevens, zijn expertise en de voorkeuren van de patiënt niet geheel duidelijk.

De Code van medische deontologie bepaalt in de commentaar van artikel 7 dat niet de voorkeuren van de patiënt maar eerder het belang van de patiënt primeert. Vanuit deontologisch oogpunt houdt de arts rekening met de autonomie van de patiënt en wordt niet enkel de gezondheidstoestand van de patiënt in acht genomen, maar ook diens persoonlijke situatie, behoeften en voorkeuren. De Code van medische deontologie is in dit opzicht ruimer dan de Kwaliteitswet.

Hoofdstuk 3, afdeling 2 - Bekwaamheid en visum (artt. 8-11)

De nationale raad merkt in de eerste plaats op dat een duidelijk afgelijnde definitie van het begrip ‘bekwaamheid’ ontbreekt. Deze lacune kan een enorme weerslag hebben op de beroepsuitoefening van de gezondheidszorgbeoefenaars en tevens zware gevolgen teweegbrengen, bijvoorbeeld het intrekken of schorsen van hun visum.

De nationale raad vreest dat deze maatstaf aanleiding dreigt te geven tot arbitraire beoordelingen wat betreft de zorgkwaliteit. De nationale raad pleit voor een beoordeling door ‘peers’. Deze is slechts beperkt voorzien in artikel 41 van de Kwaliteitswet wat betreft de risicovolle verstrekkingen. Het is daarenboven nog geheel onduidelijk hoe deze bepaling in de praktijk zal worden ingevuld.

De memorie van toelichting bij de Kwaliteitswet koppelt dit begrip aan het criterium van de ‘goede huisvader’ maar de nationale raad merkt op dat dit gegeven reeds vroeger bestond en geen wettelijke verankering in de Kwaliteitswet behoefde.

Het begrip ‘bekwaamheid’ mag niet worden verward met het begrip ‘bevoegdheid’. De bevoegdheid is de wettelijk afgebakende machtiging om bepaalde handelingen te mogen stellen. De arts kan wettelijk bevoegd zijn om een bepaalde medische handeling te stellen, zonder hiervoor bekwaam te zijn. Ook omgekeerd kan het zijn dat een gezondheidszorgbeoefenaar de bekwaamheid bezit om een handeling uit te voeren zonder hiervoor bevoegd te zijn.

In het bijzonder dient ook aandacht te worden besteed aan het onderscheid tussen “bekwaamheid’ en ‘bevoegdheid’ in de Franstalige teksten, waar ‘compétence’ voor beide begrippen wordt gebruikt.

Verder is de nationale raad van mening dat het begrip ‘bekwaamheid’ nauw samenhangt met de continue professionele ontwikkeling en de permanente bijscholing waartoe de arts verplicht is (fitness to practise). In de artikelen 3 en 4 van de Code van medische deontologie en de commentaar op deze artikelen hamert de nationale raad op deze verplichting die essentieel is voor de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid. De nationale raad dringt erop aan deze kwaliteitsvereiste expliciet voor alle gezondheidszorgbeoefenaars op te nemen bij de uitvoering van de Kwaliteitswet.

Ten slotte blijkt uit de memorie van toelichting dat het portfolio een bijkomende verplichting is voor de gezondheidszorgbeoefenaar, naast het reeds bestaande systeem van accreditering. De nationale raad vraagt de concrete inhoud van deze bijkomende verplichting uit te klaren.

Met het oog op de rechtszekerheid van de gezondheidszorgbeoefenaar is het van belang dat algemene, vage begrippen worden vermeden of duidelijker worden uitgelegd. De Orde der artsen is bereid mee te werken aan duidelijke begripsomschrijvingen.

Hoofdstuk 3, afdeling 3 - Karakterisatie (artt. 12-13)

De nationale raad onderstreept dat een grondige anamnese van de patiënt voor de arts de hoeksteen uitmaakt van de deontologische houding voor een kwaliteitsvolle geneeskunde.

De nationale raad van de Orde der artsen is van mening dat de karakterisatie op zich altijd pertinent zal zijn, zelfs indien de arts gezondheidszorg verstrekt waaraan weinig risico’s zijn verbonden. Een weinig risicovolle gezondheidszorgverstrekking kan in bepaalde gevallen toch risicovol worden, omwille van de gezondheidstoestand van de patiënt. Weinig of veel risico’s kan niet het criterium zijn. Daarnaast is het niet evident voor artsen om vooraf altijd de risico’s precies te kunnen inschatten.

De nationale raad is dan ook van oordeel dat het begrip ‘pertinente’ karakterisatie beter dient te worden omschreven, ook met het oog op een beoordeling van deze verplichting die niet arbitrair kan worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 3, afdeling 4 - Omkadering (art. 14)

De nationale is verheugd dat dit deontologische principe, bepaald in artikel 8 van de Code van medische deontologie, nu ook wettelijk is verankerd. Toch blijven er onduidelijkheden en juridische onzekerheden. Zo interfereert de omkadering waartoe de gezondheidszorgbeoefenaar, bijvoorbeeld een ziekenhuisarts, gehouden is en waarvoor hij verantwoordelijk is met deze die door de instellingen wordt georganiseerd. In hoeverre geldt deze verregaande verplichting voor een ziekenhuisarts? De nationale raad pleit voor een interpretatie die strookt met de algemene zorgvuldigheidsnorm. Dit zou betekenen dat hij niet alle voorschriften zoals vastgelegd door de erkenningsnormen dient te controleren, maar enkel dient te handelen als een zorgvuldig arts die nagaat of de zorg veilig en kwalitatief kan worden verstrekt. De arts met een privépraktijk draagt echter wel alle verantwoordelijkheden inzake omkadering zoals toegelicht door de memorie van toelichting.

Verder merkt de nationale raad opnieuw op dat ook hier een heel ruim en vaag begrip wordt gehanteerd. Uit de memorie van toelichting zou kunnen worden afgeleid dat administratief personeel niet onder het toepassingsgebied valt van het begrip ‘omkadering’. De commentaar bij artikel 8 van de Code van medische deontologie stelt evenwel dat ‘de arts zich omringt met bekwame medewerkers die aandacht besteden aan hun continue opleiding en op de hoogte zijn van hun beroepsverplichtingen, onder meer op het vlak van de eerbiediging van het beroepsgeheim’. In die zin is de medische deontologie ruimer, omdat zij betrekking heeft op zowel administratief als medisch personeel.

Hoofdstuk 3, afdeling 5 - Anxiolyse en anesthesie (artt. 15-16)

De nationale raad verwijst naar zijn hoger bij de artikelen 2 en 3 van de Kwaliteitswet aangehaalde aanbevelingen. Naast de stigmatisering die kan ontstaan door de gedetailleerde kwaliteitsvereisten specifiek voor gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie, zorgt dit hoofdstuk voor verwarring bij het artsenkorps.

De commissie ‘Kwaliteitswet’ van de nationale raad raadpleegde specialisten in de materie en kwam tot de bevinding dat ook in deze afdeling van de Kwaliteitswet nog begrippen ontbreken of dienen te worden gedefinieerd, bijvoorbeeld ‘diepe sedatie’.

Algemeen is de nationale raad de mening toegedaan dat de inwerkingtreding van deze bepalingen betreffende anxiolyse en anesthesie voorafgaand grondig dient te worden overlegd met de betrokken organisaties, onder meer de Belgische beroepsvereniging van artsen specialisten in de anesthesie en de reanimatie, de Society for anesthesia and resuscitation of Belgium en de Belgian Society of Intensive Care Medicine. Deze verenigingen hebben reeds een aanzienlijk aantal richtlijnen opgesteld, waaronder de Belgian standards for patient safety in anesthesia om de veiligheid en de kwaliteit bij de toepassing van anesthesie te optimaliseren en te garanderen.

Hoofdstuk 3, afdeling 6 - Continuïteit (artt. 17-20)

De nationale raad wijst erop dat het vage begrip ‘bekwaamheid’ ook binnen de verplichting tot het garanderen van de zorgcontinuïteit een essentiële rol speelt.

De Kwaliteitswet, in tegenstelling tot de WUG, vermeldt niet dat de zorgcontinuïteit moet worden gegarandeerd door ‘een beoefenaar met dezelfde bijzondere beroepstitel’, maar door ‘een beoefenaar die behoort tot hetzelfde gezondheidszorgberoep en beschikt over dezelfde bekwaamheid’. De opstellers bevestigen in de memorie van toelichting dat ‘de gezondheidszorgbeoefenaar niet noodzakelijk over dezelfde beroepstitel moet beschikken maar wel over dezelfde bekwaamheid’. Enerzijds maakt deze verruiming of versoepeling het eenvoudiger voor de arts om te voorzien in de continuïteit van de zorg, voornamelijk binnen de weinig voorkomende specialismen. Anderzijds brengt dit een grotere verantwoordelijkheid met zich mee voor de arts. De arts moet zich ervan vergewissen dat de arts die hij aanduidt om de zorgcontinuïteit te verzekeren ‘bekwaam’ is.

Hoewel het artikel 20 van de Kwaliteitswet niet behoort tot deze artikelen die mogelijk vervroegd in werking treden op 1 januari 2022, licht de nationale raad u erover in dat hij de nieuwe bevoegdheid met betrekking tot het bewaren van de patiëntendossiers van de artsen die niet meer bij machte zijn de continuïteit van de zorg te verzekeren, voorbereidt.

De nationale raad denkt na over een haalbaar cascadesysteem voor het doorgeven van de patiëntendossiers, met de focus op een regeling voor een dossieroverdracht naar een arts met dezelfde beroepstitel en zoniet zal de nationale raad instaan voor de bewaring.

Recent ontwikkelde de Orde der artsen, op verzoek van vele artsen, een beveiligde en AVG-conforme wachtwoordkluis waardoor de toegang tot de patiëntendossiers gegarandeerd blijft zelfs wanneer een arts daar niet meer toe in staat is.

Hoofdstuk 3, afdeling 8 - Voorschrift (artt. 27-30)

De nationale raad staat achter het nieuwe concept van het groepsvoorschrift, dat de kwaliteit van de zorg ten goede kan komen.

De praktische toepassing van dit begrip dient echter nog te worden geconcretiseerd in het kader van de samenwerkingsverbanden. En ook de verantwoordelijkheden van de erin betrokken beroepsbeoefenaars dienen te worden afgelijnd.

Ten slotte mag het groepsvoorschrift geen afbreuk doen aan de vrije keuze van de patiënt.

Hoofdstuk 3, afdeling 11 - Patiëntendossier (artt. 33-35)

De nationale raad betreurt dat de Kwaliteitswet niet de verdienste heeft om de gefragmenteerde regelgeving met betrekking tot het patiëntendossier te uniformiseren. Ook dient te worden nagegaan of mogelijke lacunes, zoals bijvoorbeeld de vaccinatiestatus van de patiënt, in de opsomming in artikel 33 nog kunnen worden opgevuld.

Verder is de nationale raad van mening dat het artikel 33, 15°, van de Kwaliteitswet dat enkel geneesmiddelen met betrekking tot een operatie vermeldt, onvolledig is. Wat met andere medicatie, in het bijzonder met verslavingsgevoelige medicatie? De nationale raad onderstreept het belang en de aandacht voor de problematiek van de toxicomanie.

Verder is het volgens de nationale raad raadzaam alle ‘verwikkelingen’ (artikel 33, 16°, Kwaliteitswet) in het patiëntendossier op te nemen, ook deze die geen aanleiding hebben gegeven tot een bijkomende behandeling. De nationale raad pleit voor een transparante communicatie betreffende alle relevante incidenten die de patiënt overkomen en verwijst in dit verband naar zijn recent advies ‘Ondersteuning van het “raamwerk open disclosure” van het Vlaams Patiëntenplatform’ (a168023) van 20 november 2021.

De nationale raad onderstreept het belang van de beveiligde bewaring van elektronisch verwerkte gegevens die door het beroepsgeheim worden gedekt. Het risico op lekken of oneigenlijke toegang tot de gegevens dient te worden vermeden. Bij de vernietiging van het dossier dient de vertrouwelijkheid van de dossierinhoud te worden gewaarborgd.

Ten slotte, moedigt de nationale raad alle betrokkenen aan om na te denken over het ideaalbeeld bestaande uit één elektronisch dossier in de cloud, goed beveiligd en opgesteld in één uniforme software voor alle lijnen.


[1] De nationale raad onderschrijft in grote mate de studie gepubliceerd in Vansweevelt, T., et al., De Kwaliteitswet, Reeks Gezondheidsrecht 23, Brussel, Intersentia, 2020.

Kwaliteit van de zorg17/10/2020 Documentcode: a167036
Teleconsultatie met een arts via een verzekeringsinstelling

De nationale raad van de Orde der artsen nam kennis van het feit dat sommige verzekeringsinstellingen videoconsultaties met een arts aanbieden aan hun klanten.

Naast de algemene deontologische beginselen van teleconsultatie, dienen de artsen die teleconsultaties houden via een verzekeringsinstelling rekening te houden met bijkomende deontologische principes.

  1. Algemene deontologische principes

De nationale raad heeft in zijn advies van 21 september 2019, "Teleconsultatie met het oog op het stellen van een diagnose en het voorstellen van een behandeling", de deontologische principes betreffende teleconsultatie opgesomd.

In het licht van de kwaliteit en de veiligheid van de zorg, is het van belang dat de arts (1) de patiënt kent, (2) toegang heeft tot het medisch dossier en (3) de continuïteit van de zorg kan waarborgen.

Slechts wanneer een bijzondere situatie zich voordoet, zoals de COVID-19-pandemie, en het onmogelijk is te voldoen aan voornoemde principes, bijvoorbeeld omdat de patiënt geen huisarts heeft, noch een medisch dossier bestaat of ter beschikking is, kan de arts gebruik maken van de techniek van de teleconsultatie mits het afnemen van een volledige en zorgvuldige anamnese die toelaat de antecedenten en de medische situatie van de patiënt te begrijpen. Deze vorm van teleconsultatie vergt van de arts een bijzondere zorgvuldigheid en een extra waakzaamheid. De arts die in deze omstandigheden teleconsultaties aanbiedt, is desgevallend verantwoordelijk voor de continuïteit van de zorg.

  1. De bijzondere deontologische principes voor artsen die teleconsultaties houden via een verzekeringsinstelling

De arts die teleconsultaties houdt via een verzekeringsinstelling behoudt te allen tijde zijn professionele onafhankelijkheid en zijn therapeutische vrijheid.

De arts kan nooit een dubbele hoedanigheid aannemen en ten aanzien van dezelfde patiënt optreden als enerzijds behandelend arts ten dienste van de verzekeringsmaatschappij en anderzijds verzekeringsarts van diezelfde instelling.

De arts die optreedt als behandelend arts respecteert het beroepsgeheim en de Algemene Verordening Gegevensbescherming en zal de medische gegevens, verzameld in de context van de therapeutische relatie, niet doorgeven aan de verzekeringsinstelling zonder de uitdrukkelijke en geïnformeerde toestemming van de patiënt.

De arts dient te voorzien in een goede samenwerking met de eerstelijnszorg opdat de continuïteit van de zorg kan worden verzekerd.

Tenslotte waakt de arts erover dat de teleconsultatie beantwoordt aan de behoeften van de patiënt en niet louter een commercieel voordeel voor de verzekeringsinstelling beoogt.

  1. Besluit

Om de kwaliteit en de veiligheid van de zorg te waarborgen is het onontbeerlijk de techniek van de teleconsultatie te onderwerpen aan bepaalde deontologische criteria.

Artsen die teleconsultaties houden in opdracht van verzekeringsinstellingen dienen de principes opgesomd in het advies van de nationale raad van 21 september 2019, "Teleconsultatie met het oog op het stellen van een diagnose en het voorstellen van een behandeling", te respecteren.

Daarnaast dienen deze artsen zich te vergewissen van hun professionele onafhankelijkheid, de afwezigheid van belangenconflicten, respect voor het beroepsgeheim en de privacyregels en een goede samenwerking met de eerstelijnszorg.
Patiëntenrechten19/10/2019 Documentcode: a166015
Insolvabiliteit patiënt – Deontologische plichten van de arts

In zijn vergadering van 19 oktober 2019 heeft de nationale raad van de Orde der artsen onderzocht of een arts deontologisch verplicht is een patiënt te verzorgen die insolvabel is.

De Belgische Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand (art. 23, derde lid, 2° GW). Toch gebeurt het dat bepaalde personen op een gegeven moment geen aanspraak kunnen maken op de sociale zekerheid. Dit geldt in het bijzonder voor patiënten zonder vaste verblijfplaats, personen die niet verzekerd zijn of personen die illegaal in België verblijven.

Ondanks de beschermingssystemen in de vorm van de OCMW's en de HZIV, kunnen de artsen te maken krijgen met patiënten die over geen enkel betaalmiddel beschikken.

De Orde der artsen wordt om advies verzocht over de aan te nemen houding indien na het opstarten van een behandeling blijkt dat geen enkele instantie de erelonen en de gemaakte kosten ten laste neemt en de patiënt geen eigen middelen heeft.

De Orde heeft vernomen dat sommige ziekenhuizen de kosten verhalen op de ziekenhuisarts zelf. Nochtans voorziet het BFM (budget van financiële middelen van de ziekenhuizen) in een financieringspost voor de begeleiding van patiënten met sociale of financiële problemen (de B8). Het bedrag van deze post wordt berekend op basis van de sociaal-economische kenmerken van de patiënten opgenomen in elk ziekenhuis.

De patiënten die recht hebben op sociale zekerheid kunnen problemen ondervinden om de kosten te dragen die voortvloeien uit hun gezondheidstoestand en hun behandeling.

De overheid heeft maatregelen genomen om deze situaties te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn de maximumfactuur (MAF), de derdebetalersregeling, de financiële voordelen verbonden aan het globaal medisch dossier, de doorverwijzing naar een specialist door de huisarts en het bijzonder solidariteitsfonds.(1)

De wet betreffende de rechten van de patiënt bepaalt dat de patiënt tegenover de beroepsbeoefenaar recht heeft op kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften (art. 5, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

De Code van medische deontologie bepaalt dat de arts alle patiënten even gewetensvol en zonder discriminatie verzorgt (art. 30, Code van medische deontologie 2018).

Dit deontologische non-discriminatiebeginsel betekent dat de arts zijn beslissing om een patiënt al dan niet in behandeling te nemen niet mag laten afhangen van de financiële situatie van de patiënt. De arts mag niet discrimineren op basis van vermogen en moet bovendien alle patiënten die hij behandelt even kwaliteitsvol verzorgen.

Iedere patiënt moet toegang hebben tot het zorgsysteem en heeft recht op alle zorg nodig voor een leven in menselijke waardigheid. Nadat de arts de patiënt de hoogdringende noodzakelijke zorg heeft verstrekt, kan hij de patiënt wel doorverwijzen naar de instanties die speciaal in het leven geroepen werden om hulp te bieden aan insolvabele patiënten. Deze situatie bestaat in een stad zoals Brussel waar de OCMW's akkoorden gesloten hebben met bepaalde ziekenhuizen. Een patiënt die opgenomen is in de "dichtstbijzijnde" instelling kan overgebracht worden naar een instelling die erkend is door het OCMW waarvan hij afhangt.

In de praktijk bestaat er geen uniforme houding ten aanzien van patiënten die zich bevinden in situaties van behoeftigheid en insolvabiliteit, zowel betreffende de toegang tot de zorg, als betreffende de procedure tot invordering van de zorgfactuur.

Om de toegang tot de zorg voor elke patiënt te waarborgen, kan men binnen de intramurale zorg of binnen de huisartsenkringen een ‘reflectiegroep basiszorg' oprichten die richtlijnen uitwerkt omtrent de toegang tot kwaliteitsvolle zorg voor elke patiënt en nadenkt over budgettering en invordering indien achteraf zou blijken dat de zorgfactuur onbetaald blijft.

Bij het opstellen van de richtlijnen moet de eerbied voor de menselijke waardigheid de basisregel blijven. Het betreft immers het recht op zorg van een uiterst kwetsbare groep van de bevolking.

Voor de intramurale zorg kan de reflectiegroep bestaan uit een behandelende arts, een lid van de ethische commissie, een afgevaardigde van de medische raad, de hoofdarts en de financieel of administratief directeur of één van zijn vertegenwoordigers. Ook de bevoegde sociale diensten zouden in deze context geraadpleegd kunnen worden. Gezien de complexiteit van de wettelijke statuten(2) is het wenselijk ook de ziekenhuisjurist in deze materie te betrekken.

Voor de eerste lijn kan deze reflectiegroep bestaan uit de voorzitter van de huisartsenkring, een ethicus, een of meerdere huisartsen, alsook een maatschappelijk werker en/of een jurist.

De reflectiegroepen komen samen ad hoc. Zij eerbiedigen het beroepsgeheim en de Algemene Verordening Gegevensbescherming(3).


(1) https://www.riziv.fgov.be/nl/themas/kost-terugbetaling/financiele-toegankelijkheid/Paginas/default.aspx#.XTgp5PZuKzk

(2) https://www.riziv.fgov.be/nl/themas/kost-terugbetaling/financiele-toegankelijkheid/Paginas/default.aspx#.XUgQ_fZuKzk; http://www.agii.be/thema/vreemdelingenrecht-internationaal-privaatrecht/sociaal-medisch/wie-betaalt-welke-medische-kosten/medische-kosten-per-betalingsregeling; http://www.agii.be/thema/vreemdelingenrecht-internationaal-privaatrecht/sociaal-medisch/wie-betaalt-welke-medische-kosten/medische-kosten-per-verblijfssituatie

(3) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG

Kwaliteit van de zorg21/09/2019 Documentcode: a166007
Teleconsultatie met het oog op het stellen van een diagnose en het voorstellen van een behandeling

TELECONSULTATIE

De ontwikkeling van de e-gezondheid leidt ertoe dat nagedacht wordt over de integratie in het Belgische gezondheidszorgsysteem van de toepassingen van telegeneeskunde, waaronder teleconsultatie. Hierbij rijzen tal van vragen, onder meer over de zorgkwaliteit, het welzijn van de patiënten, de technologische en functionele criteria, het juridische kader, de vergoeding van de zorgverstrekkers, de terugbetaling van de zorg en de regels van goede praktijkvoering(1).

De Orde der artsen wordt regelmatig verzocht om advies uit te brengen over de deontologische aanbevelingen die een de leidraad kunnen vormen bij de teleconsultatie.

De medische teleconsultatie wordt gedefinieerd als een raadpleging waarbij een arts op afstand en gelijktijdig een raadpleging heeft met een patiënt, via het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT). De teleconsultatie maakt deel uit van de telegeneeskunde, die meerdere toepassingen omvat die zich bevinden in een fase van ontwikkeling, onder meer de telebewaking, de tele-assistentie, de tele-expertise en de telemonitoring(2).

Dit advies gaat enkel over de teleconsultatie met het oog op het stellen van een diagnose en het voorstellen van een behandeling.

1. De teleconsultatie is een vorm van uitoefening van de geneeskunde en is onderworpen aan de ethische, wettelijke en deontologische regels eigen aan de uitoefening van de geneeskunde.

De teleconsultatie is gerechtvaardigd op voorwaarde dat ze het welzijn en de verzorging van de patiënt ten goede komt. De organisatie ervan in een specifieke context moet voorafgegaan worden door een analyse van de voordelen en de risico's voor de patiënten.

2. De teleconsultatie mag niet louter commerciële voordelen beogen maar moet beantwoorden aan een medische behoefte van de patiënt en de volksgezondheid(3). Het gebruiksgemak is voor de patiënt geen voldoende reden om hierop een beroep te doen. Enkel indien de teleconsultatie ook een voordeel oplevert voor de gezondheid van de patiënt, is het gebruik gerechtvaardigd.

3. De technologie mag de menslievende waarden van het medische beroep niet doen vergeten. De zorgrelatie is per definitie een relatie tussen mensen gebaseerd op waardigheid en autonomie van de patiënt. De rechten van de patiënt, waaronder de vrije keuze van de arts en de vrije en geïnformeerde toestemming tot de teleconsultatie, het recht op privacy en het medisch geheim dienen gewaarborgd te worden.

4. De medische redenering van de arts moet aangepast zijn aan de consultatie op afstand en dient gebaseerd te zijn op wetenschappelijk gevalideerde protocollen.

In zijn vroegere adviezen(4) heeft de nationale raad de nadruk gelegd op de noodzaak een fysiek contact te hebben met de patiënt om een diagnose te stellen. Het stellen van een diagnose is het eindpunt van een hypothetisch-deductieve werkwijze(5-6). De arts zoekt de verklaring voor de symptomen van de patiënt via het afnemen van een anamnese en het uitvoeren van een fysiek onderzoek. Deze medische redenering wordt bij voorkeur toegepast, in het bijzonder voor ingewikkelde medische situaties.

Er zijn echter situaties waarin de klacht meteen al toelaat een waarschijnlijkheidsdiagnose te stellen ("spot diagnosis/deskundige redenering") en een therapeutische oplossing voor te stellen. Dit snelle optreden is geschikt voor typisch herkenbare klinische ziektebeelden. Deze medische redenering is evenwel niet zonder risico's.

De rampen- en de urgentiegeneeskunde, waar snel optreden geboden is, hebben ertoe geleid een ander soort redenering te ontwikkelen: de arts leert vanaf het eerste contact met de patiënt symptomen te herkennen die een signaal kunnen zijn van een ernstige aandoening ("red flags" of "alarmsymptomen"(7)). De normaal voorzichtige en toegewijde arts kan deze alarmsymptomen niet miskennen(8). Dit soort medische redenering wordt onder meer toegepast in de telefonische "triage" van de dringende oproepen.

De teleconsultatie vergt van de arts een aangepaste medische redenering, die wetenschappelijk gevalideerd is en waarvoor de arts zich bijkomend moet vormen. De redenering moet rekening houden met de risico's die verbonden zijn aan het feit dat de patiënt zich bevindt op afstand.

De arts moet voorbereid zijn om gebruik te kunnen maken van teleconsultatie(9).

5. De gebruikte informatie- en communicatietechnologie (ICT) en logistieke ondersteuning moeten aangepast zijn aan het nagestreefde doel en de bijzonderheden van de omgeving en de gebruikers (pathologie, beeld, aangesloten meetinstrumenten, aanwezigheid van een gezondheidsberoepsbeoefenaar bij de patiënt, enz.).

De bekwaamheid van de arts en van de patiënt om het technologisch werkinstrument te hanteren en de vaardigheid van de patiënt op het gebied van communicatie (gehoor, taalbeheersing, begrip van de medische en anatomische terminologie, fysiek zelfonderzoek, stress, enz.) moeten in aanmerking genomen worden.

De bedenkers en de gebruikers dienen voorafgaandelijk met elkaar te overleggen om te komen tot een efficiënt en pertinent werkinstrument. Een regelmatige evaluatie is onontbeerlijk.

De arts behoudt zijn professionele onafhankelijkheid. Indien hij, om welke reden ook, meent dat een teleconsultatie niet wenselijk is, ziet hij ervan af. Hij is zich bewust van de beperkingen van teleconsultatie en is alert voor signalen die een onmiddellijke doorverwijzing vereisen naar een raadpleging in aanwezigheid van een arts.

6. De arts moet nagaan of zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering de toepassing van de teleconsultatie dekt.

De arts gebruikt materiaal dat kwaliteitswaarborgen biedt op technisch en functioneel gebied. Het is sterk aanbevolen gebruik te maken van mobiele applicaties die het keurmerk EG dragen en beschikken over een vertrouwelijkheidspolis die de privacyregels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming waarborgen.

Verplichte kwaliteits-, veiligheids- en betrouwbaarheidsnormen gekoppeld aan keurmerken, certificeringen en labels zijn onontbeerlijk. De informatieverstrekking door de publieke overheid aan de gezondheidsberoepsbeoefenaars over referentiekeurmerken en -labels moet geoptimaliseerd worden.

7. De teleconsultatie kan gebruikt worden als aanvullend werkinstrument in een zorgparcours om de kwaliteit ervan te verbeteren.

8. De raadpleging in aanwezigheid van de arts en van de patiënt blijft de beste manier van werken.

Een raadpleging op afstand heeft, ook al blijkt ze gebruiksvriendelijk voor de patiënt, niet dezelfde nauwkeurigheid als een raadpleging in aanwezigheid van de patiënt en de arts. Teleconsultatie biedt dan ook niet dezelfde veiligheid op het vlak van de diagnose en van het voorschrijven van geneesmiddelen.

De teleconsultatie kan de klassieke face-to-face raadpleging slechts vervangen indien een bijzondere situatie dit rechtvaardigt.

Aangezien de toegang tot een arts in België in het algemeen gemakkelijk is, zijn de situaties waarvoor teleconsultatie gerechtvaardigd is om redenen van zorgtoegankelijkheid beperkt.

De arts moet navraag doen naar de motivering van de patiënt om gebruik te maken van teleconsultatie om na te gaan of deze voldoet aan zijn verwachtingen. De arts moet de patiënt informeren over de risico's die eraan verbonden zijn.

In het licht van de kwaliteit en de veiligheid van de zorg, vereist de teleconsultatie, die tot doel heeft een diagnose te stellen en een behandeling voor te stellen, dat de arts (1) de patiënt kent, (2) toegang heeft tot de hem betreffende medische informatie (medisch dossier) en (3) de continuïteit van de zorg kan waarborgen.

De medische aandoening moet bovendien toelaten zorg te verstrekken via teleconsultatie (chronische ziekte, enz.).

Ten slotte, mits de ontwikkeling van wetenschappelijk gevalideerde protocollen en een juridisch kader en mits de naleving van de regels van medische deontologie, is het mogelijk de teleconsultatie in het gezondheidszorgsysteem te integreren.



(1) Interactieve workshop van 21 juni 2019 georganiseerd door het RIZIV

Senaat van België, Informatieverslag betreffende de noodzakelijke samenwerking tussen de federale overheid en de Gemeenschappen inzake de nieuwe toepassingen in de gezondheidszorg en mHealth in het bijzonder, Zitting 2017-2018, 12 mei 2017, dossier nr. 6-261

(2) CLARK R., INGLIS S., Mc ALISTER F., CLELAND J., STEWART S., Telemonitoring or structured telephone support programmes for patients with chronic heart failure: systematic review and meta-analysis, BMJ, doi:10.1136 (published 10 April 2007)

(3)WATSON J., Proliferation of private online healthcare companies, BMJ 2016; 352: i1076 (Published 23 February 2016)

EATON L., The long road to patient co-production in telehealth services, BMJ 2019;366: l4770 (Published 25 July 2019)

(4) a087005, a111003, a148006, a153005, a157008

(5) GUILBERT J.J., Comment raisonnent les médecins, Editions Médecine et Hygiène, Genève , 1992

(6) MASQUELET A.C., Le raisonnement médical, Coll. Que sais-je, Presses Univ de France, Paris 2006

(7) WILLIAMS C.M., HENSCHKE N., MAHER C.G. VAN TULDER M.W., KOES B.W., MACASKILL P., IRWIG L., Red flags to screen for vertebral fracture in patients presenting with low-back pain, Cochrane Database of Systematic Reviews 2013, Issue 1. Art. No.: CD008643. DOI: 10/1002/14651858.CD008643.pub2

(8) GP who failed to act on red flags for cauda equina syndrome breached duty

Clare Dyer - BMJ 2019; 364: l1231 (Published 18 Mar 2019

(9) Onder meer omdat het nodig is een onrechtstreeks fysiek onderzoek uit te voeren, voldoende tijd en het nodige materiaal ter beschikking te hebben (ICT, hands free car kit, enz.), de niet-verbale communicatie te compenseren door een sterkere uitdrukking van zijn empathie en van zijn steun, aandacht te hebben voor de omgeving waarin de patient zich bevindt (intimiteit, hoort hij de instructies goed?, enz.), voor het rechtstreeks contact met de patient in geval van tussenkomst van een derde persoon (minderjarige patient, verwarde persoon), voor het statuut van de oproeper (patiënt, vertrouwenspersoon, derde) en zijn verwachtingen en emoties, voor het verkrijgen van de instemming van de patiënt, voor het informeren van de patiënt over hoe hij moet reageren indien zijn toestand verergert en welke de klinische tekenen hiervan zijn, enz.

Biologie (Klinische-)25/05/2019 Documentcode: a165009
Versturen van de resultaten aan de patiënt die dit vraagt

Op 25 mei 2019 heeft de nationale raad van de Orde der artsen een vraag besproken over het rechtstreeks versturen van de resultaten van een klinisch biologische analyse door de arts-specialist in klinische biologie aan de patiënt die dit vraagt.

De arts-specialist in klinische biologie geeft op verzoek van de patiënt een kopie van de resultaten van het hem betreffende biologische onderzoek.

Hij mag enkel afwijken van dit principe als het meedelen van het resultaat klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt zou meebrengen(1).

Dergelijke uitzondering vereist dat de arts ernstige redenen heeft om te geloven dat dit risico bestaat.

De inzage in zijn gezondheidsgegevens draagt bij tot een beter inzicht in zijn gezondheidssituatie en ook tot een veilige en kwaliteitsvolle zorg. Die informatie biedt de patiënt de mogelijkheid te reageren indien de resultaten abnormaal zijn.



(1) De beroepsbeoefenaar mag de informatie uitzonderlijk onthouden aan de patiënt, voor zover het meedelen ervan klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt zou meebrengen en mits de beroepsbeoefenaar hierover een andere beroepsbeoefenaar heeft geraadpleegd.

In dergelijk geval voegt de beroepsbeoefenaar een schriftelijke motivering toe aan het patiëntendossier en licht hij de desgevallend aangewezen vertrouwenspersoon in.

In dat geval oefent de patiënt zijn recht om kopie te krijgen van het dossier uit via een door hem aangewezen beroepsbeoefenaar.

Zodra het meedelen van de informatie niet langer het nadeel oplevert, moet de beroepsbeoefenaar de informatie alsnog meedelen. (art. 7, §4, en 9, §§ 2 en 3, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt)