Buitenlandse artsen op het Belgische grondgebied
In haar antwoord op het schrijven van de Nationale Raad van 1 september 2007 betreffende de Europese artsen die op Belgisch grondgebied een dienstverrichtng uitvoeren, stelde mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de omzetting van de richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in het vooruitzicht.
De Nationale Raad nam kennis van het koninklijk besluit van 27 maart 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
Brief van de Nationale Raad aan mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid :
De Nationale Raad onderzocht in zijn vergadering van 17 mei 2008, het algemene kader betreffende de erkenning van de kwalificaties van de gezondheidsberoepsbeoefenaren, zoals het vastgelegd is in het koninklijk besluit van 27 maart 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
Het besluit van 27 maart 2008 beoogt de omzetting, in de sector van de gereglementeerde gezondheidszorgberoepen, van richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.
De Nationale Raad stelt u in kennis van zijn opmerkingen en vragen, met de bedoeling de adequate uitoefening van de geneeskunde in het belang van de patiënten te bevorderen.
1/ Het begrip ‘migrant’
Het nieuwe artikel 44ter, 5°, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 definieert de migrant als volgt :
“a) een onderdaan van een lidstaat, of b) een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat van de Europese Unie afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen zoals bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, of c) een familielid van een onderdaan van een lidstaat dat onderdaan is van een derde land en dat uit hoofde van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden gerechtigd is een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.”
De Nationale Raad vraagt zich af wat de rechtvaardigingsgrond is voor het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de buitenlanders bedoeld in artikel 44ter, 5°, b) en c) en, anderzijds, de buitenlanders bedoeld in artikel 49bis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967. De eerste groep, respectievelijk niet-Europese onderdanen met de status van langdurig ingezeten en Europese onderdanen door ‘assimilatie’, moeten hun aanvraag tot uitoefening van het beroep van arts niet ter advies voorleggen aan de “Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België” of aan de “Académie Royale de Médecine de Belgique”. De tweede groep daarentegen dient dit wél te doen.
De Nationale Raad vindt het logisch dat elke aanvraag tot vestiging in België door een persoon die houder is van een niet-Europees diploma dat nog niet erkend werd, ter advies voorgelegd wordt aan de respectieve Academie voor Geneeskunde van België.
Hij verzoekt u hem de argumenten mede te delen die het beschreven verschil in behandeling rechtvaardigen.
2/ Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage
De Nationale Raad stelt vast dat het koninklijk besluit van 27 maart 2008 de mogelijkheid vastlegt om de migrant te onderwerpen aan een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage.
2.1/ De proeve van bekwaamheid wordt gedefinieerd als volgt :
“een controle, uitsluitend inzake de beroepskennis van de migrant, die door de bevoegde Belgische autoriteit wordt verricht en die tot doel heeft te beoordelen of de migrant de bekwaamheid bezit om in België een gereglementeerd beroep uit te oefenen; ten behoeve van deze controle stelt de bevoegde Belgische autoriteit, op basis van een vergelijking tussen de in België vereiste opleiding en de opleiding die de migrant heeft genoten, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of andere opleidingstitels die de migrant overlegt; bij de proeve van bekwaamheid moet in aanmerking worden genomen dat de migrant in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is; deze proef heeft betrekking op de vakgebieden die worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in België te kunnen uitoefenen; deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de beroepsregels die in België op de betrokken activiteiten van toepassing is.”
Het koninklijk besluit van 27 maart 2008 preciseert niet onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten de bekwaamheidsproef plaatsvindt. De Nationale Raad wenst, voor de artsen, te vernemen in welke veronderstelling dergelijke bekwaamheidsproef georganiseerd zou kunnen worden en welke instantie ervoor bevoegd is. Dient in het bijzonder uit artikel 44sexiesdecies, § 4, afgeleid te worden dat een bekwaamheidsproef slechts overwogen wordt in de veronderstelling van een dienstverrichting ?
De Nationale Raad meent bovendien dat de Orde van geneesheren betrokken dient te worden bij de invoering van deze bekwaamheidsproef zodra hij betrekking heeft op de kennis van de geneeskundige plichtenleer. Zou u hem kunnen meedelen hoe hieraan eventueel meegewerkt kan worden ?
2.2/ De aanpassingsstage wordt gedefinieerd als volgt :
“de uitoefening in België van een gereglementeerd beroep onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding; de stage wordt beoordeeld en er wordt geoordeeld of de migrant voldoende bekwaamheid bezit om het desbetreffende gezondheidszorgberoep in België uit te oefenen.”
De Nationale Raad zou graag vernemen op grond van welke criteria een arts-migrant onderworpen wordt aan een aanpassingsstage.
Bovendien wenst hij in kennis gesteld te worden van de modaliteiten voor de aanwijzing van de stagemeesters en voor de uiteindelijke evaluatie van de bekwaamheid tot uitoefening.
3/ Tijdelijke inschrijving bij de provinciale raad van de Orde van geneesheren
Artikel 44terdecies, 1°, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 luidt voortaan als volgt :
“Overeenkomstig artikel 44duodecies, § 1, stelt België een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter met name vrij van de eisen die worden gesteld aan op Belgisch grondgebied gevestigde gezondheidszorgbeoefenaren met betrekking tot :
1° een vergunning, de inschrijving of de aansluiting bij een beroepsorganisatie. Het Directoraat-generaal voorziet in een automatische tijdelijke inschrijving en verstuurt hiertoe een kopie van de in artikel 44quaterdecies, § 1, bedoelde verklaring en eventueel verlenging ervan, en daarnaast, voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid genoemd in artikel 44sexiesdecies of waarvoor krachtens de bepalingen van afdeling 2, B, een automatische erkenning geldt, een kopie van de in artikel 44quaterdecies, § 3, bedoelde documenten naar de bevoegde Geneeskundige Commissie, en, in voorkomend geval, naar de bevoegde Orde. Het Directoraat-generaal zorgt ervoor dat de automatische tijdelijke inschrijving de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt ; en
2° de inschrijving bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. De dienstverrichter alsook het Directoraat-generaal stellen evenwel het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering vooraf, of in dringende gevallen achteraf, van de verrichte dienst in kennis.”
In zijn advies van 1 september 2007 had de Nationale Raad de wens te kennen gegeven met de federale minister van Volksgezondheid een onderhoud te hebben “over de eventuele invoering van een systeem voor de tijdelijke inschrijving van artsen-onderdanen van de EU die een dienstverrichting wensen uit te voeren op het nationale grondgebied.”
De Nationale Raad neemt nota van de invoering van een tijdelijke inschrijving van de artsen-dienstverrichters. Hij kan echter niet akkoord gaan met het voorgestelde systeem. Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren kent de bevoegdheid om de Lijst van de Orde op te stellen enkel toe aan de provinciale raden.
Artikel 6 van richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties laat de lidstaten toe te voorzien in een automatische tijdelijke inschrijving bij de Orde voor zover dit de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt.
De Nationale Raad stelt voor de opdracht om de artsen-dienstverrichters in te schrijven op hun lijsten over te laten aan de provinciale raden. Deze inschrijving zou automatisch plaatsvinden voor zover de aanvrager een volledig dossier heeft ingediend en uit dit dossier geen enkele deontologische belemmering om het beroep uit te oefenen, voortvloeit. In dit opzicht meent de Nationale Raad dat een uitwisseling van gegevens tussen het directoraat-generaal en de ordinale instanties absoluut noodzakelijk is in het belang van de patiënt. Vooral een gegevensuitwisseling betreffende het tuchtverleden van de arts-migrant is noodzakelijk.
De Nationale Raad acht het opportuun met u een onderhoud te hebben over de invoering van een dergelijk systeem.
4/ Het tuchtverleden van de ‘migrant’
Het tucht- of strafverleden van een arts-migrant kan een belemmering vormen voor de uitoefening van de geneeskunde op Belgisch grondgebied.
In verband met de dienstverrichting heeft de Nationale Raad hierboven de nadruk gelegd op de noodzakelijke gegevensuitwisseling tussen het directoraat-generaal en de ordinale instanties.
De Nationale Raad meent dat deze uitwisseling eveneens onontbeerlijk is in het kader van de vestiging.
De Nationale Raad onderhoudt uitstekende relaties met zijn Europese homologen en wisselt met hen belangrijke informatie uit over het tuchtverleden van de migrerende artsen. De ordinale ervaring zorgt voor een vlotte behandeling en waarborgt een betere bescherming van de patiënten.
5/ Controle van de kwalificaties
De Nationale Raad neemt nota van de formulering van het nieuwe artikel 44sexiesdecies.
Hij meent dat deze formulering geen adequate controle van de kwalificaties van de dienstverrichters mogelijk maakt.
Artikel 44sexiesdecies bepaalt :
“§ 1. Het Directoraat-generaal kan vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren indien deze in België op tijdelijke en incidentele wijze een beroep wenst uit te oefenen dat gereglementeerd is in het kader van dit besluit maar dat niet valt onder het stelsel van de automatische erkenning.
§ 2. De voorafgaandelijke controle is slechts mogelijk voor zover deze tot doel heeft ernstige schade voor de gezondheid van de afnemer van de dienstverrichting als gevolg van een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen.
§ 3. Binnen een termijn van een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten, bedoeld in artikel 44quaterdecies, stelt het Directoraat-generaal de dienstverrichter op de hoogte van ofwel haar beslissing om de beroepskwalificaties niet te controleren ofwel het resultaat van de verrichte controle.
Deze termijn kan éénmaal worden verlengd met twee maanden en dit mits mededeling aan de dienstverrichter van de reden van verlenging.
§ 4. Indien de beroepskwalificatie van de dienstverrichter wezenlijk verschilt van de in België voor de toelating tot of de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerd beroep vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid kan schaden, biedt het Directoraat-generaal de dienstverrichter de mogelijkheid om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven, bijvoorbeeld door middel van een proeve van bekwaamheid. Het Directoraat-generaal zorgt er wel voor dat de uitoefening van het gereglementeerd beroep kan plaatsvinden in de maand volgend op die waarin het overeenkomstig paragraaf 3 genomen besluit is getroffen.
§ 5. Indien het Directoraat-generaal binnen de in de vorige paragrafen bepaalde termijnen niet reageert, kan de dienstverrichter het gereglementeerd beroep op tijdelijke en incidentele wijze in België uitoefenen.”
De Nationale Raad meent dat een voorafgaande controle van de kwalificaties niet alleen mogelijk moet zijn en georganiseerd moet worden om ernstige schade voor de gezondheid van de afnemer van de dienstverrichting te vermijden. Een controle is aangewezen zodra de beroepskwalificatie van de verrichter niet gelijkstaat met de op het Belgisch grondgebied gebezigde kwaliteitsstandaarden. De Nationale Raad meent dat de beroepskwalificatie van een verrichter op wie het mechanisme van de automatische erkenning niet van toepassing is, beoordeeld moet worden door een interuniversitaire commissie of door de “Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België” of de “Académie Royale de Médecine de Belgique”.
Zo ook is een bekwaamheidsproef niet alleen noodzakelijk bij een wezenlijk verschil tussen de beroepskwalificatie van de dienstverrichter en de in België vereiste opleiding voor de toelating tot of de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerd beroep. De Nationale Raad is van oordeel dat men over bijzondere bekwaamheden dient te beschikken om te bepalen wat de essentiële elementen van een opleiding zijn en wat verstaan dient te worden onder een ‘wezenlijk’ verschil tussen twee beroepskwalificaties. De Nationale Raad betwijfelt dat het directoraat-generaal in zijn schoot beschikt over personeel dat hiertoe is opgeleid. Zo is het bijvoorbeeld uitgesloten aan een jurist te vragen of er een wezenlijk verschil bestaat tussen een bijzondere medische opleiding in België en het equivalent ervan in een andere Staat.
Wat de vijfde paragraaf betreft, stellen wij ons met recht vragen bij de gekozen waardeschaal. Uit deze bepaling blijkt dat het beginsel van vrije verrichting primeert op de volksgezondheid wanneer een reactie van de administratie uitblijft.
6/ Wijziging van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren.
De artikelen 21bis en 22bis van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren betreffen de inschrijving van artsen EU-onderdanen op de lijst van de provinciale raden.
Deze artikelen vergen enkele wijzigingen om deze in overeenstemming te brengen met de nieuwe bepalingen van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967.