keyboard_arrow_right
Deontologie

Grensoverschrijdende samenwerking

Een provinciale raad legt een waarnemingsovereenkomst voor tussen een Nederlandse en een Vlaamse huisartsenvereniging, beiden vlak bij elkaar gesitueerd in de grensstreek. Meer bepaald wordt het advies van de Nationale Raad gevraagd over de implicaties op disciplinair gebied van dergelijke overeenkomst, in het bijzonder artikel 10 dat luidt als volgt : "Ingeval de uitvoering van deze waarnemingsovereenkomst aan (één der) partijen aanleiding geeft tot het indienen van een klacht, dan dient dit conform artikel 627 van het Huishoudelijk Reglement van de KNMG te geschieden bij de Raad (van Tuchtzaken) in eerste aanleg".

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren besprak in o.m. zijn vergaderingen van 16 maart en 20 april 2002 uw brief van 31 oktober 2000 betreffende een “waarnemingsovereenkomst tussen de Huisartsenpost X (Nederland) en Y Huisartsen (België)”, meer bepaald wat Belgische artsen betreft die in Nederland de wachtdienst gaan verzekeren vanuit een huis¬artsen¬post. Tevens had een gedachtewisseling plaats betreffende de ruimere problematiek van disciplinaire sancties van “buitenlanders” waarmee de in Nederland werkende Belgische artsen dienen gelijkgesteld te worden.

De betreffende artsen dienen zich in te schrijven in het BIG - register (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) om in Nederland medische activiteiten te mogen verrichten en dienen dan uiter¬aard de Nederlandse wetgeving en reglementeringen inzake de uitoefening van de geneeskunde na te leven. Zij ressorteren wat hun activiteiten in Nederland betreft onder de disciplinaire bevoegdheid van de Nederlandse Tuchtkamer (Nederlands ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport).

De Nederlandse overheden hebben (vooralsnog), evenals de Belgische overheden, geen verplichting tot het mededelen van tuchtrechtelijke beslissingen aan buitenlandse instanties.

Tijdens de vergadering van 10 december 2001 van de CIO (Conférence Inter-nationale des Ordres et des Organismes d’Attributions Similaires) te Parijs werd, bij ontstentenis voor meerdere landen van de mogelijkheid tot het systematisch mededelen van alle tuchtrechtelijke beslissingen aan buitenlandse overheden, een gentlemen’s agreement afgesloten dat zal toelaten aan de zich voordoende noodzaken inzake mededeling en ontvangst van tuchtrechtelijke sancties tegemoet te komen (Tijdschrift Nationale Raad nr. 95, maart 2002, p.14).

Hierbij is op te merken dat, waar de Nationale Raad voor België daartoe reeds de nodige schikkingen heeft genomen, de personen die vanuit Nederland deelnemen aan de vergaderingen van de C.I.O., deel uitmaken van de KNMG (Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) die op tuchtrechtelijk vlak niet tussenkomt en zich dus strikt genomen in de naam van Nederland voor de kwestieuze aangelegenheid tot geen maatregel kunnen verbinden maar daartoe alleen bepaalde stappen kunnen aanwenden.

Wat artikel 10 van de waarnemingsovereenkomst betreft, moet gezegd dat dit artikel niet van toepassing kan zijn. De Raad van tuchtzaken in eerste aanleg van de KNMG kan enkel optreden ten aanzien van zijn leden. Er mag aangenomen worden dat noch de Y Huisartsen (België) als vereniging noch al zijn aangesloten leden lid zijn van de KNMG zodat de Raad van tuchtzaken een aanhangig gemaakte klacht niet kan behandelen en dit ook niet zal doen.

Wanneer partijen bij klacht, d.w.z. bij conflict, een niet-gerechtelijke procedure willen inbouwen kunnen zij in het huishoudelijk reglement een arbitrageformule voorzien. In Nederland is dit gebruikelijk en meestal wordt de voorzitter van de Landelijke Huisartsen Vereniging in de overeenkomst tussen partijen met de arbitrage belast. De vereniging Y Huisartsen dient in overleg met de [betrokken] Provinciale Raad [...] na te gaan in hoever een dergelijke formule contractueel dient vastgelegd te worden.