Transfer van een arts naar een andere provinciale raad terwijl een disciplinair onderzoek tegen hem lopende is
De Nationale Raad wordt door twee provinciale raden om advies verzocht in verband met de inschrijving op hun Lijst van artsen tegen wie een disciplinair onderzoek door een andere provinciale raad lopende is.
De ene provinciale raad weigert de betrokken arts in te schrijven zolang de disciplinaire zaak niet afgehandeld is en het dossier volledig is.
Advies van de Nationale Raad:
De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 augustus 1999 uw aanvraag betreffende de transfer van het dossier van een arts van een provinciale raad naar een andere terwijl er tegen de arts die zijn transfer vroeg een disciplinaire procedure liep.
De adviezen van de Nationale Raad van 20.02.93 (O.T. nr. 60, blz 23) en van 23.08.97 (O.T. nr. 79, blz 16) die u in bijlage vindt beschrijven de procedure die hierbij gevolgd moet worden.
Het dossier van de artsen waarnaar u verwijst in uw aanvraag kan naar een andere provincie overgebracht worden waar ze voortaan hun hoofdactiviteit willen uitoefenen. De lopende procedure, gestart door uw raad, moet door deze verdergezet worden.
Advies van de Nationale Raad van 20 februari 1993 :
De Nationale Raad is de mening toegedaan dat alleen de Provinciale Raad waarin de beklaagde ingeschreven is op het ogenblik waarop hij vervolgd wordt, bevoegd is om een oordeel te vellen over de deontologische fouten die een geneesheer begaan heeft, ook al was deze op het ogenblik van de feiten ingeschreven op de Lijst van een andere provinciale raad.
Advies van de Nationale Raad van 23 augustus 1997 :
I. BEVOEGDHEID VAN DE RADEN VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN OM UITSPRAAK TE DOEN OVER DISCIPLINAIRE FOUTEN GEPLEEGD DOOR ARTSEN VOOR ZIJ OP EIGEN VERZOEK VAN DE LIJST VAN DE ORDE WERDEN WEGGELATEN.
Het is algemeen aanvaard dat de disciplinaire rechtsmachten bevoegd blijven om uitspraak te doen over tuchtrechtelijke vervolgingen die werden ingesteld wegens feiten gepleegd voor de beslissing waarbij de betrokkene werd weggelaten van de lijst van de Orde waartoe hij behoorde.
Deze regel die door de rechtspraak werd vastgesteld voor de Raden van de Orde van Advocaten (zie Cass. 9 februari 1891, Pasicrisie 1891 I 72, op impliciete wijze althans) werd onlangs in het Gerechtelijk Wetboek opgenomen onder de beschikkingen inzake de tucht van de advocaten. In artikel 461 van dit Wetboek wordt met name bepaald:
"De raad van de Orde is bevoegd om uitspraak te doen over tuchtrechtelijke vervolgingen die ingesteld zijn wegens feiten gepleegd vóór de beslissing waarbij de verdachte uit het tableau van de Orde of de lijst van stagiairs is weggelaten, indien het onderzoek uiterlijk drie maanden na die beslissing is geopend."
De provinciale raden van de Orde van Geneesheren kunnen zich door deze regel laten inspireren. Zij moeten evenwel beslissen of het al dan niet opportuun is, na de weglating, een tuchtrechtelijke procedure in te stellen of voort te zetten.
Voor minder ernstige feiten is dat wellicht zonder belang. Indien het daarentegen om ernstige tekortkomingen gaat die bijvoorbeeld een schrapping tot gevolg kunnen hebben, zal het meestal wenselijk zijn de procedure voort te zetten.
In 1886 werd door de raad van de Orde van Advocaten van Brussel de tuchtstraf uitgesproken van de schrapping inzake een advocaat die reeds van het tableau was weggelaten. (Pandectes belges, vol. 127 quinter, cf. Usages corporatifs des avocats, n° 938.)
Wanneer ten opzichte van een arts, onder dergelijke omstandigheden, een schrapping wordt uitgesproken, kan dat van groot belang zijn omdat die arts niet opnieuw kan worden ingeschreven aangezien rehabilitatie niet mogelijk is.
Zelfs wanneer naar aanleiding van de feiten geen schrapping maar slechts een schorsing gerechtvaardigd is, kan het van belang zijn de tuchtrechtelijke procedure voort te zetten en wel om twee redenen:
Ten eerste, wanneer de arts naderhand verzoekt om opnieuw bij de Orde van België te worden ingeschreven, zal de bevoegde provinciale raad gemakkelijker kunnen nagaan of aan dit verzoek gevolg kan worden gegeven door kennis te nemen van de beslissing waarbij een disciplinaire sanctie werd opgelegd dan wel wanneer hij zelf opnieuw de oude feiten moet gaan onderzoeken.
Indien anderzijds, de arts om zijn inschrijving verzoekt in een andere lidstaat van de EEG, zal de bevoegde overheid van die staat beter ingelicht zijn door de beslissing waarbij in België een disciplinaire sanctie werd uitgesproken dan wel door de eenvoudige mededeling van inlichtingen omtrent aan de arts ten laste gelegde feiten.
II. BESLISSING TE NEMEN DOOR DE PROVINCIALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN WANNEER EEN ARTS, TEGEN WIE EEN TUCHTRECHTELIJKE VERVOLGING IS INGESTELD, OM ZIJN WEGLATING VAN DE LIJST VERZOEKT.
In het algemeen wordt aangenomen dat de weglating moet worden uitgesproken.
In de eerste plaats omdat er geen enkele tekst bestaat waaruit blijkt dat de weglating kan worden geweigerd of uitgesteld.
Anderzijds, omdat het niet in het belang is van de Orde en evenmin in het algemeen belang, dat een arts die disciplinair wordt vervolgd op de lijst van de Orde ingeschreven blijft en bovendien als hij op de lijst ingeschreven blijft, nog disciplinaire fouten kan plegen.
In dat geval is het echter wel aangewezen dat de provinciale raad, zoals dat bij de raden van de Orden van Advocaten gebeurt, op het ogenblik van de beslissing tot weglating, preciseert dat hij zich het recht voorbehoudt om naderhand uitspraak te doen over de tuchtrechtelijke vervolgingen die bij hem aanhangig zijn. De arts moet van dit voorbehoud op de hoogte worden gesteld op het ogenblik van zijn weglating.
Wanneer zij menen dat de tuchtrechtelijke procedure ten laste van een advocaat die om zijn weglating heeft verzocht, niet dient te worden voortgezet, eigenen sommige raden van de Orde van Advocaten zich uitdrukkelijk het recht toe, in geval van verzoek om herinschrijving door die advocaat, opnieuw de feiten die bij hen aanhangig zijn te onderzoeken. Dit voorbehoud lijkt van minder belang te zijn dan het voorgaande. De provinciale raden moeten nu, naargelang de omstandigheden van het geval, nagaan of dit voorbehoud enig nut heeft.
Wat het probleem van de overgang van een arts naar een andere provinciale raad tijdens het disciplinair onderzoek betreft, brengt de Nationale Raad zijn advies van 20 februari 1993 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 60, juni 1993, 23) in herinnering. In dit geval zal de zaak disciplinair verder behandeld worden door de provinciale raad die de procedure inzette. Het is immers het tijdstip van de aanvang van de procedure en niet het tijdstip waarop de feiten gepleegd werden dat terzake doorslaggevend is.
De andere provinciale raad schort de inschrijving op omdat hij van oordeel is dat hij geen disciplinaire bevoegdheid heeft voor feiten die zich hebben voorgedaan op het ogenblik dat de betrokken arts ingeschreven was op de Lijst van de provinciale raad die hij nu wenst te verlaten.
Advies van de Nationale Raad:
De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 21 augustus 1999 nogmaals de problematiek van de overgang van een arts naar een andere provinciale raad in de loop van de tegen hem lopende disciplinaire procedure.
Een lopende disciplinaire procedure verhindert geenszins het overschrijven van een arts naar de Lijst van een andere provinciale raad.
De Nationale Raad bevestigt de adviezen die hij eerder reeds over dit onderwerp heeft uitgebracht. U vindt een kopie van deze adviezen als bijlage.