keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Lijst van de Orde25/10/2014 Documentcode: a147010
report_problem Dit advies wordt vervangen door het advies van 16 februari 2019 "Beroepsactiviteit van een arts op het grondgebied van verscheidene provinciale raden".
Vraag hoe de “woonplaats van de arts” dient te worden bepaald

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak de vraag hoe de "woonplaats van de arts" dient te worden bepaald.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak in zijn vergadering van 25 oktober 2014 de vraag hoe de "woonplaats van de arts" dient bepaald te worden.

Om op wettige wijze de geneeskunde uit te oefenen in België dient een arts overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen ingeschreven te zijn op de lijst van de Orde van geneesheren. De lijst wordt samengesteld uit de lijsten van alle provinciale raden van de Orde van geneesheren. Een arts kan slechts op de lijst van één provinciale raad zijn ingeschreven.

De aanvraag tot inschrijving van de arts wordt, overeenkomstig artikel 21 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren, gericht aan de voorzitter van de provinciale raad waar de arts zijn professionele "woonplaats" heeft. Artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 79 betreffende de Orde der geneesheren omschrijft als "woonplaats" de "plaats waar de arts zijn voornaamste bedrijvigheid uitoefent". Hiertoe stelt artikel 21 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 dat de arts bij zijn aanvraag van inschrijving een verklaring toevoegt (samen met een verklaring van goed zedelijk gedrag dat niet ouder is dan 3 maanden en het diploma dat geviseerd werd door het Directoraat-Generaal Gezondheidszorgberoepen van de FOD Volksgezondheid) waarin hij de plaats aanduidt waar hij zijn voornaamste bedrijvigheid uitoefent. Hoewel de woorden "aanduiden" en "voornaamste" doen uitschijnen dat een arts hierin een keuze heeft, komt het in beginsel (cf. infra Spreiding van activiteiten) neer op de plaats waar hij de geneeskunde zal uitoefenen (praktijk, stageplaats, etc.).

Een arts die recent afstudeerde aan een Belgische universiteit, zal, opdat hij de geneeskunde mag uitoefenen, zich dienen in te schrijven op de lijst van een provinciale raad. Hij vult daartoe het inschrijvingsformulier in dat door de bevoegde provinciale raad ter beschikking wordt gesteld en voldoet aan de administratieve formaliteiten die deze raad hem oplegt.

Wanneer een arts, eenmaal afgestudeerd, nog geen zicht heeft waar hij stage zal lopen of praktijk zal voeren of wanneer de arts in het buitenland de geneeskunde zal uitoefenen, kiest hij zelf de provinciale raad waarbij hij wenst ingeschreven te worden. Het wordt daarbij aangeraden de provinciale raad te kiezen waar men zijn wettelijke domicilie heeft. Een tijdelijke mutatie van artsen in opleiding naar een andere provincie, en dit voor een periode van maximum 12 maanden, leidt bovendien niet tot verplichting tot overschakeling naar de provinciale raad van de Orde van die andere provincie.


Spreiding van zijn activiteiten binnen de bevoegdheid van dezelfde provinciale raad

Wanneer een arts, ongeacht of hij reeds ingeschreven is of niet, zijn beroepsactiviteiten wenst te spreiden over meerdere locaties binnen de bevoegdheid van dezelfde provinciale raad brengt hij de provinciale raad waar hij is ingeschreven of wenst ingeschreven te worden hiervan op de hoogte. Overeenkomstig art. 22 van de Code van geneeskundige plichtenleer motiveert hij vervolgens deze spreiding en duidt hij de plaats aan waar zijn hoofdactiviteit zal doorgaan. Hiertoe vult de arts het formulier "spreiding van activiteiten" in waarop hij voor de verschillende beroepsactiviteiten aangeeft waar ze zullen plaatsvinden en welk percentage van zijn werktijd ze in beslag zullen nemen. Indien de arts op dit formulier een andere plaats aanduidt als "plaats van de hoofdactiviteit" dan de plaats van de activiteit die percentueel gezien het grootste deel van zijn tijd in beslag neemt, motiveert de arts bovendien waarom hij deze andere plaats als "plaats van de hoofdactiviteit" wenst aan te duiden.

Het komt aan de bevoegde provinciale raad toe dit formulier tot spreiding van zijn activiteiten te beoordelen teneinde inbreuken op de bepalingen van de geneeskundige plichtenleer te voorkomen of te doen ophouden. Overeenkomstig art. 22, § 2, van de Code van geneeskundige plichtenleer houdt de provinciale raad daarbij rekening met de belangen van de zieken, de kwaliteit en de continuïteit van de zorg, de bescherming van het beroepsgeheim, de vrije artsenkeuze, de bijzondere geografische ligging, de aard van de uitgeoefende discipline en met de uitrusting van het kabinet.

Indien de provinciale raad van oordeel is dat een dergelijke spreiding deontologische problemen met zich meebrengt, hoort hij de betrokken arts teneinde de verdere motivering van de arts over de spreiding te horen en samen met de arts tot een vergelijk te komen wat het spreidingsplan betreft.

Indien de arts en de provinciale raad niet tot een vergelijk kunnen komen, wijst de provinciale raad de arts erop dat hij niet handelt overeenkomstig de regels van de medische deontologie zoals omschreven in de Code van geneeskundige plichtenleer en de adviezen van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren en dat hij hiervoor tuchtrechtelijk vervolgd kan worden.


Spreiding van zijn activiteiten binnen de bevoegdheid van meerdere provinciale raden van een arts die reeds ingeschreven is op de lijst van een provinciale raad

a. Plaats van hoofdactiviteit binnen de bevoegdheid van de provinciale raad waar de arts is ingeschreven

Wanneer een arts die reeds ingeschreven is op de lijst van een provinciale raad zijn beroepsactiviteiten wenst te spreiden over meerdere locaties binnen de bevoegdheid van verschillende provinciale raden, brengt hij de provinciale raad waar hij is ingeschreven hiervan op de hoogte, motiveert hij de spreiding en duidt hij de plaats aan waar zijn hoofdactiviteit zal worden uitgeoefend. Daartoe vult hij het formulier "spreiding van activiteiten" in.

Het komt aan de bevoegde provinciale raad toe dit formulier tot spreiding van zijn activiteiten te beoordelen teneinde inbreuken op de bepalingen van de geneeskundige plichtenleer te voorkomen of te doen ophouden. Overeenkomstig art. 22, § 2, van de Code van geneeskundige plichtenleer houdt de provinciale raad daarbij rekening met de belangen van de zieken, de kwaliteit en de continuïteit van de zorg, de bescherming van het beroepsgeheim, de vrije artsenkeuze, de bijzondere geografische ligging, de aard van de uitgeoefende discipline en met de uitrusting van het kabinet.

De provinciale raad vraagt overeenkomstig art. 22, § 3, van de Code van geneeskundige plichtenleer het advies van de provinciale raad of raden die bevoegd zijn voor de plaatsen waar andere beroepsactiviteiten van de arts plaatsvinden.

Indien de provinciale raad waar de arts is ingeschreven van oordeel is dat een dergelijke spreiding deontologische problemen met zich meebrengt, hoort hij de betrokken arts teneinde de verdere motivering van de arts over de spreiding te horen en samen met de arts tot een vergelijk te komen wat het spreidingsplan betreft.

Indien de arts en de provinciale raad niet tot een vergelijk kunnen komen, wijst de provinciale raad de arts erop dat hij niet handelt overeenkomstig de regels van de medische deontologie zoals omschreven in de Code van geneeskundige plichtenleer en de adviezen van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren en dat hij hiervoor tuchtrechtelijk vervolgd kan worden.

De provinciale raad waar de arts is ingeschreven deelt aan de andere provinciale raad of raden mee wat de definitieve beslissing over het spreidingsplan is.

Indien de andere provinciale raad of raden hier niet mee akkoord gaan, wordt het geschil overeenkomstig artikel 13, lid 3, van het koninklijk besluit nr. 79 betreffende de Orde van geneesheren voorgelegd aan de raad van beroep van dezelfde taalrol of aan beide raden van beroep samen wanneer het geschil is gerezen tussen provinciale raden met een verschillend taalstelsel.

b. Plaats van hoofdactiviteit binnen de bevoegdheid van een andere provinciale raad dan degene waar de arts is ingeschreven

Wanneer de arts in het formulier "spreiding van activiteiten" als plaats van hoofdactiviteit overeenkomstig de reeds aangehaalde modaliteiten i.v.m. motivering, een plaats aanduidt die niet binnen de bevoegdheid valt van de provinciale raad waar hij is ingeschreven, wijst de provinciale raad in zijn vraag voor advies aan de provinciale raad die bevoegd is voor deze nieuwe plaats van hoofdactiviteit deze raad hier specifiek op en vraagt hij deze raad zich hierover uit te spreken.

Indien de om advies verzochte raad zich negatief uitspreekt over deze plaats van hoofdactiviteit, hoort de provinciale raad waar de arts is ingeschreven in aanwezigheid van een lid van de provinciale raad die om advies werd verzocht, de arts teneinde de verdere motivering van de arts over de spreiding te horen en gezamenlijk tot een vergelijk te komen wat het spreidingsplan betreft.

Indien dit vergelijk een aanvaarding van de nieuwe plaats van hoofdactiviteit impliceert of indien de provinciale raad die om advies wordt verzocht een positief advies uitbrengt, bezorgt de provinciale raad waar de arts is ingeschreven zo spoedig mogelijk, overeenkomstig de modaliteiten gestipuleerd in het advies van de Nationale Raad "Overplaatsing van artsen van de ene naar de andere provincie" (TNR nr. 27, p. 23), het dossier van de arts aan de provinciale raad die bevoegd is over de nieuwe plaats van hoofdactiviteit teneinde de inschrijving te bewerkstellingen.

Indien niet tot een vergelijk kan gekomen worden tussen de provinciale raden of de provinciale raad waar de arts is ingeschreven gaat niet akkoord met de aanduiding van de nieuwe plaats van hoofdactiviteit, wordt het geschil overeenkomstig artikel 13, lid 3, van het koninklijk besluit nr. 79 betreffende de Orde van geneesheren voorgelegd aan de raad van beroep van dezelfde taalrol of aan beide raden van beroep samen wanneer het geschil is gerezen tussen provinciale raden met een verschillend taalstelsel.

Indien zowel de provinciale raad waar de arts is ingeschreven, als de provinciale raad waar de arts zijn nieuwe plaats van hoofdactiviteit wil beoefenen negatief staan t.o.v. deze aanduiding van hoofdactiviteit en na de motivering van de arts te hebben aanhoord, nog steeds bij dit oordeel blijven, vraagt de arts zijn overplaatsing overeenkomstig de modaliteiten gestipuleerd in het advies van de Nationale Raad "Overplaatsing van artsen van de ene naar de andere provincie" (TNR nr. 27, p. 23) en wijzen beide provinciale raden de arts erop dat hij niet handelt overeenkomstig de regels van de medische deontologie zoals omschreven in de Code van geneeskundige plichtenleer en de adviezen van de Nationale Raad van de Orde der geneesheren en dat hij hiervoor tuchtrechtelijk vervolgd kan worden.


Spreiding van zijn activiteiten binnen de bevoegdheid van meerdere provinciale raden van een arts die nog niet ingeschreven is op de lijst van een provinciale raad

Wanneer een arts bij zijn inschrijving melding maakt van het feit dat hij zijn beroepsactiviteiten wenst te spreiden over plaatsen die binnen de bevoegdheid vallen van meerdere provinciale raden, vraagt de provinciale raad waar de arts wenst ingeschreven te worden alvorens te beslissen over de inschrijving, overeenkomstig artikel 22 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970, het advies van de provinciale raad of raden die bevoegd zijn over de plaatsen waar de arts zijn andere beroepsactiviteiten wil uitoefenen.

Indien de om advies verzochte raad zich negatief uitspreekt over het spreidingsplan in het algemeen en de aanduiding van de plaats van hoofdactiviteit in het bijzonder, hoort de provinciale raad waar de arts zijn inschrijving vraagt in aanwezigheid van een lid van de provinciale raad die om advies werd verzocht, de arts teneinde de verdere motivering van de arts over de spreiding te horen en gezamenlijk tot een vergelijk te komen wat het spreidingsplan betreft.

Indien dit vergelijk impliceert dat als plaats van hoofdactiviteit een plaats wordt aangeduid waarover de andere provinciale raad bevoegd is, stuurt de provinciale raad waar de arts initieel wilde ingeschreven worden het inschrijvingsdossier, alsook het relaas van de debatten over het spreidingsplan door aan de andere provinciale raad die hierover overeenkomstig artikel 22 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 binnen een maand na ontvangst uitspraak doet.

Indien niet tot een vergelijk kan gekomen worden tussen de provinciale raden, wordt het geschil, overeenkomstig artikel 13, lid 3, van het koninklijk besluit nr. 79 betreffende de Orde van geneesheren, voorgelegd aan de raad van beroep van dezelfde taalrol of aan beide raden van beroep samen wanneer het geschil is gerezen tussen provinciale raden met een verschillend taalstelsel.

Indien beide provinciale raden van mening zijn dat de arts een andere plaats van hoofdactiviteit dient aan te duiden en bijgevolg bij de andere provinciale raad dient te worden ingeschreven en de arts dit oordeel niet aanvaardt, weigert de provinciale raad waar de arts initieel zijn inschrijving vroeg, de inschrijving van de arts. De arts zal dan opnieuw een inschrijvingsaanvraag moeten richten, of onder andere modaliteiten, of aan de andere provinciale raad.

Lijst van de Orde25/10/2014 Documentcode: a147011
Problematiek van de artsen werkzaam in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de faciliteitengemeenten

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak de problematiek van de artsen werkzaam in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de faciliteitengemeenten.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak in zijn vergadering van 20 september 2014 de problematiek van de artsen werkzaam in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de faciliteitengemeenten.

De artsen die als plaats van voornaamste bedrijvigheid een locatie in het tweetalig administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad aanwijzen, hebben overeenkomstig artikel 3 van de wet van 25 juli 1938 tot oprichting van de Orde der geneesheren de keuze zich in te schrijven bij de Raad van Brabant met het Nederlands, respectievelijk het Frans als voertaal. Zoals bevestigd door het cassatiearrest van 21 oktober 1993 heeft een arts werkzaam in het tweetalig administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad die reeds is ingeschreven bij één van beide raden, steeds de mogelijkheid te beslissen om ingeschreven te worden op de lijst van de andere Raad van Brabant. Het artikel 38 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 dat stelt "De geneesheren, die in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad woonachtig zijn en die, voor de inschrijving op de lijst van de Orde, één van de twee provinciale raden van Brabant hebben gekozen, mogen niet vragen naar een provinciale raad van de andere taalrol te worden verwezen." doet aan deze mogelijkheid om van raad te veranderen geen afbreuk.

Een arts die van deze wijzigingsmogelijkheid wenst gebruik te maken, dient evenwel de richtlijnen van het advies van de Nationale Raad "Overplaatsing van artsen van de éne naar de andere provincie" (TNR 27, p 23) na te leven.

Wat betreft de artsen die als plaats van voornaamste bedrijvigheid een locatie in een faciliteitengemeente aanwijzen, ziet de Nationale Raad van de Orde van geneesheren geen enkele wettelijke basis op grond waarvan zij op de lijst van een andere provinciale raad zouden worden ingeschreven dan degene tot wiens geografisch grondgebied de aangewezen plaats van voornaamste bedrijvigheid behoort.

De Nationale Raad wijst in deze op het artikel 36 van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 dat stelt "De geneesheer, die de taal die gebruikt wordt door de provinciale raad waaronder hij ressorteert niet of niet voldoende begrijpt, kan vanaf het begin van het onderzoek en ten laatste voor de terechtzitting vragen naar een provinciale raad van de andere taalrol te worden verwezen." Dit artikel is onverkort ook op deze artsen van toepassing.

Wat betreft de administratieve zaken waarmee deze artsen geconfronteerd worden, herinnert de Nationale Raad eraan dat overeenkomstig het artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 79 de wettelijke bepalingen op het gebruik der talen in bestuurszaken van toepassing zijn. Dit impliceert dat een arts als de plaats van voornaamste bedrijvigheid een locatie in een faciliteitengemeente aanwijst op grond van zijn voornaamste activiteiten en bovendien gedomicilieerd is in een faciliteitengemeente, overeenkomstig het artikel 34 van de Wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, kan verzoeken dat de administratieve communicatie met de provinciale raad in de andere taal geschiedt.

Huisarts27/03/2010 Documentcode: a129032
Goedkeuring van contract tussen stagemeester en HAIO – Bevoegdheid van de provinciale raad

Een provinciale raad vraagt of hij een samenwerkingsovereenkomst kan goedkeuren tussen een stagemeester huisartsgeneeskunde die ingeschreven is in een Franstalige raad en een assistent in opleiding die ingeschreven is in de vzw van een Vlaamse universiteit waar hij zijn studies deed en doet.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 27 maart 2010 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw brieven van 27 augustus en 4 september 2009.

Het betreft twee artsen die ingeschreven zijn op de Lijst van de Orde van de Provinciale Raad van Henegouwen, een stagemeester en een HAIO. De HAIO deed en doet zijn studies en is ingeschreven aan een Vlaamse Universiteit en wenst zijn HAIO-opleiding nu te vervullen in Henegouwen.

De vraag is meervoudig :

- Kan de Provinciale Raad van Henegouwen zijn goedkeuring geven aan een in het Nederlands opgesteld contract waarbij de twee collega's ingeschreven zijn bij deze provinciale raad, doch waarbij de HAIO een overeenkomst heeft met de VZW SUI van het ICHO in Vlaanderen, vermits hij studeert en ingeschreven is aan een Vlaamse universiteit en zijn opleidingsstage als HAIO wil doen in de provincie Henegouwen?

- Beide artsen zijn ingeschreven op de Lijst van de Orde van dezelfde Provinciale Raad van Henegouwen en is het de bevoegdheid van de raad van de Orde waar de artsen zijn ingeschreven om het contract of de overeenkomst te viseren.

- De vraag of dit niet ten nadele is van de Vlaamse VZW en de Franstalige VZW hieruit geen voordeel zal halen, dient negatief te worden beantwoord vermits de student HAIO een overeenkomst heeft met de Vlaamse VZW SUI en ingeschreven blijft aan een Vlaamse universiteit, en dus een vergoeding zal krijgen vanuit deze Vlaamse VZW SUI die dan ook de subsidies hiervoor zal ontvangen.

- de Provinciale Raad van Henegouwen kan deze overeenkomst ter goedkeuring nazien.

Lijst van de Orde17/05/2008 Documentcode: a121002
Kennis van de taal van de regio

Een provinciale raad vraagt of hij de inschrijving mag weigeren of uitstellen van een arts van wie wordt vermoed dat hij/zij de gebruikelijke taal van de regio niet voldoende machtig is.
De Nationale Raad beslist een brief te richten aan minister Onkelinx.

Brief van de Nationale Raad aan mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft kennis genomen van het nieuwe artikel 44octiesdecies van het KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van gezondheidszorgberoepen dat bepaalt : ´”De migrant wiens beroepskwalificaties in België werden erkend overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 of de dienstverrichter die in België werd toegelaten als dienstverrichter overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 kent voldoende Nederlands, Frans of Duits om het desbetreffende gereglementeerd beroep in België te kunnen uitoefenen.”.

Krachtens artikel 30 van de Grondwet is het gebruik van talen in België vrij. Artikel 19 van het KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren bepaalt daarenboven dat de provinciale raden geen enkele beslissing mogen nemen ter voldoening aan artikel 6, 1° (inschrijving op de lijst van de Orde der geneesheren), en 2° (tuchtrechtelijke beslissing) die gegrond zijn op redenen in verband met ras of op motieven van godsdienstige, wijsgerige, politieke, taalkundige of syndicale aard, noch op het feit dat de geneesheer verbonden is aan een instelling die geneeskundige verzorging verstrekt aan leden van een groepering of aan een categorie van personen. Elke inmenging in die aangelegenheden is verboden.

De Nationale Raad is van mening dat in het kader van een arts-patiëntrelatie de communicatievaardigheid van de arts essentieel is. De taalkennis van de patiënt speelt hier natuurlijk ook een grote rol.

De wet betreffende de rechten van de patiënt legt in de artikelen 7 en 8 de nadruk op een begrijpelijke communicatie tussen de arts en zijn/haar patiënt. Dit is noodzakelijk voor een degelijke anamnese en voor een klinisch onderzoek zonder dewelke geen goede en kwaliteitsvolle geneeskunde kan plaatsvinden.

De Nationale Raad stelt zich de vraag of het niet wenselijk is dat het nieuwe artikel 44octiesdecies van het KB nr. 78 aangepast wordt. De kennis van de gebruikelijke taal van de regio is immers vereist voor de uitoefening van het beroep.

Daarnaast verzoekt de Nationale Raad u de opportuniteit van een voorafgaande taaltest te willen nagaan.

Lijst van de Orde17/05/2008 Documentcode: a121001
Buitenlandse artsen op het Belgische grondgebied

In haar antwoord op het schrijven van de Nationale Raad van 1 september 2007 betreffende de Europese artsen die op Belgisch grondgebied een dienstverrichtng uitvoeren, stelde mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de omzetting van de richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in het vooruitzicht.
De Nationale Raad nam kennis van het koninklijk besluit van 27 maart 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

Brief van de Nationale Raad aan mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid :

De Nationale Raad onderzocht in zijn vergadering van 17 mei 2008, het algemene kader betreffende de erkenning van de kwalificaties van de gezondheidsberoepsbeoefenaren, zoals het vastgelegd is in het koninklijk besluit van 27 maart 2008 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

Het besluit van 27 maart 2008 beoogt de omzetting, in de sector van de gereglementeerde gezondheidszorgberoepen, van richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.

De Nationale Raad stelt u in kennis van zijn opmerkingen en vragen, met de bedoeling de adequate uitoefening van de geneeskunde in het belang van de patiënten te bevorderen.

1/ Het begrip ‘migrant’

Het nieuwe artikel 44ter, 5°, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 definieert de migrant als volgt :

“a) een onderdaan van een lidstaat, of b) een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat van de Europese Unie afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen zoals bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, of c) een familielid van een onderdaan van een lidstaat dat onderdaan is van een derde land en dat uit hoofde van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden gerechtigd is een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.”
De Nationale Raad vraagt zich af wat de rechtvaardigingsgrond is voor het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de buitenlanders bedoeld in artikel 44ter, 5°, b) en c) en, anderzijds, de buitenlanders bedoeld in artikel 49bis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967. De eerste groep, respectievelijk niet-Europese onderdanen met de status van langdurig ingezeten en Europese onderdanen door ‘assimilatie’, moeten hun aanvraag tot uitoefening van het beroep van arts niet ter advies voorleggen aan de “Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België” of aan de “Académie Royale de Médecine de Belgique”. De tweede groep daarentegen dient dit wél te doen.

De Nationale Raad vindt het logisch dat elke aanvraag tot vestiging in België door een persoon die houder is van een niet-Europees diploma dat nog niet erkend werd, ter advies voorgelegd wordt aan de respectieve Academie voor Geneeskunde van België.

Hij verzoekt u hem de argumenten mede te delen die het beschreven verschil in behandeling rechtvaardigen.

2/ Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage

De Nationale Raad stelt vast dat het koninklijk besluit van 27 maart 2008 de mogelijkheid vastlegt om de migrant te onderwerpen aan een proeve van bekwaamheid of een aanpassingsstage.

2.1/ De proeve van bekwaamheid wordt gedefinieerd als volgt :

“een controle, uitsluitend inzake de beroepskennis van de migrant, die door de bevoegde Belgische autoriteit wordt verricht en die tot doel heeft te beoordelen of de migrant de bekwaamheid bezit om in België een gereglementeerd beroep uit te oefenen; ten behoeve van deze controle stelt de bevoegde Belgische autoriteit, op basis van een vergelijking tussen de in België vereiste opleiding en de opleiding die de migrant heeft genoten, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of andere opleidingstitels die de migrant overlegt; bij de proeve van bekwaamheid moet in aanmerking worden genomen dat de migrant in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is; deze proef heeft betrekking op de vakgebieden die worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in België te kunnen uitoefenen; deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de beroepsregels die in België op de betrokken activiteiten van toepassing is.”

Het koninklijk besluit van 27 maart 2008 preciseert niet onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten de bekwaamheidsproef plaatsvindt. De Nationale Raad wenst, voor de artsen, te vernemen in welke veronderstelling dergelijke bekwaamheidsproef georganiseerd zou kunnen worden en welke instantie ervoor bevoegd is. Dient in het bijzonder uit artikel 44sexiesdecies, § 4, afgeleid te worden dat een bekwaamheidsproef slechts overwogen wordt in de veronderstelling van een dienstverrichting ?

De Nationale Raad meent bovendien dat de Orde van geneesheren betrokken dient te worden bij de invoering van deze bekwaamheidsproef zodra hij betrekking heeft op de kennis van de geneeskundige plichtenleer. Zou u hem kunnen meedelen hoe hieraan eventueel meegewerkt kan worden ?

2.2/ De aanpassingsstage wordt gedefinieerd als volgt :

“de uitoefening in België van een gereglementeerd beroep onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding; de stage wordt beoordeeld en er wordt geoordeeld of de migrant voldoende bekwaamheid bezit om het desbetreffende gezondheidszorgberoep in België uit te oefenen.”

De Nationale Raad zou graag vernemen op grond van welke criteria een arts-migrant onderworpen wordt aan een aanpassingsstage.

Bovendien wenst hij in kennis gesteld te worden van de modaliteiten voor de aanwijzing van de stagemeesters en voor de uiteindelijke evaluatie van de bekwaamheid tot uitoefening.

3/ Tijdelijke inschrijving bij de provinciale raad van de Orde van geneesheren

Artikel 44terdecies, 1°, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 luidt voortaan als volgt :

“Overeenkomstig artikel 44duodecies, § 1, stelt België een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter met name vrij van de eisen die worden gesteld aan op Belgisch grondgebied gevestigde gezondheidszorgbeoefenaren met betrekking tot :
1° een vergunning, de inschrijving of de aansluiting bij een beroepsorganisatie. Het Directoraat-generaal voorziet in een automatische tijdelijke inschrijving en verstuurt hiertoe een kopie van de in artikel 44quaterdecies, § 1, bedoelde verklaring en eventueel verlenging ervan, en daarnaast, voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid genoemd in artikel 44sexiesdecies of waarvoor krachtens de bepalingen van afdeling 2, B, een automatische erkenning geldt, een kopie van de in artikel 44quaterdecies, § 3, bedoelde documenten naar de bevoegde Geneeskundige Commissie, en, in voorkomend geval, naar de bevoegde Orde. Het Directoraat-generaal zorgt ervoor dat de automatische tijdelijke inschrijving de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt ; en
2° de inschrijving bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. De dienstverrichter alsook het Directoraat-generaal stellen evenwel het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering vooraf, of in dringende gevallen achteraf, van de verrichte dienst in kennis.”

In zijn advies van 1 september 2007 had de Nationale Raad de wens te kennen gegeven met de federale minister van Volksgezondheid een onderhoud te hebben “over de eventuele invoering van een systeem voor de tijdelijke inschrijving van artsen-onderdanen van de EU die een dienstverrichting wensen uit te voeren op het nationale grondgebied.”

De Nationale Raad neemt nota van de invoering van een tijdelijke inschrijving van de artsen-dienstverrichters. Hij kan echter niet akkoord gaan met het voorgestelde systeem. Artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren kent de bevoegdheid om de Lijst van de Orde op te stellen enkel toe aan de provinciale raden.

Artikel 6 van richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties laat de lidstaten toe te voorzien in een automatische tijdelijke inschrijving bij de Orde voor zover dit de dienstverrichting op geen enkele wijze vertraagt of bemoeilijkt en voor de dienstverrichter geen extra kosten meebrengt.

De Nationale Raad stelt voor de opdracht om de artsen-dienstverrichters in te schrijven op hun lijsten over te laten aan de provinciale raden. Deze inschrijving zou automatisch plaatsvinden voor zover de aanvrager een volledig dossier heeft ingediend en uit dit dossier geen enkele deontologische belemmering om het beroep uit te oefenen, voortvloeit. In dit opzicht meent de Nationale Raad dat een uitwisseling van gegevens tussen het directoraat-generaal en de ordinale instanties absoluut noodzakelijk is in het belang van de patiënt. Vooral een gegevensuitwisseling betreffende het tuchtverleden van de arts-migrant is noodzakelijk.

De Nationale Raad acht het opportuun met u een onderhoud te hebben over de invoering van een dergelijk systeem.

4/ Het tuchtverleden van de ‘migrant’

Het tucht- of strafverleden van een arts-migrant kan een belemmering vormen voor de uitoefening van de geneeskunde op Belgisch grondgebied.

In verband met de dienstverrichting heeft de Nationale Raad hierboven de nadruk gelegd op de noodzakelijke gegevensuitwisseling tussen het directoraat-generaal en de ordinale instanties.

De Nationale Raad meent dat deze uitwisseling eveneens onontbeerlijk is in het kader van de vestiging.

De Nationale Raad onderhoudt uitstekende relaties met zijn Europese homologen en wisselt met hen belangrijke informatie uit over het tuchtverleden van de migrerende artsen. De ordinale ervaring zorgt voor een vlotte behandeling en waarborgt een betere bescherming van de patiënten.

5/ Controle van de kwalificaties

De Nationale Raad neemt nota van de formulering van het nieuwe artikel 44sexiesdecies.

Hij meent dat deze formulering geen adequate controle van de kwalificaties van de dienstverrichters mogelijk maakt.

Artikel 44sexiesdecies bepaalt :

“§ 1. Het Directoraat-generaal kan vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter controleren indien deze in België op tijdelijke en incidentele wijze een beroep wenst uit te oefenen dat gereglementeerd is in het kader van dit besluit maar dat niet valt onder het stelsel van de automatische erkenning.

§ 2. De voorafgaandelijke controle is slechts mogelijk voor zover deze tot doel heeft ernstige schade voor de gezondheid van de afnemer van de dienstverrichting als gevolg van een ontoereikende beroepskwalificatie van de dienstverrichter te voorkomen.

§ 3. Binnen een termijn van een maand na ontvangst van de verklaring en de begeleidende documenten, bedoeld in artikel 44quaterdecies, stelt het Directoraat-generaal de dienstverrichter op de hoogte van ofwel haar beslissing om de beroepskwalificaties niet te controleren ofwel het resultaat van de verrichte controle.
Deze termijn kan éénmaal worden verlengd met twee maanden en dit mits mededeling aan de dienstverrichter van de reden van verlenging.

§ 4. Indien de beroepskwalificatie van de dienstverrichter wezenlijk verschilt van de in België voor de toelating tot of de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerd beroep vereiste opleiding, en wel in die mate dat dit verschil de volksgezondheid kan schaden, biedt het Directoraat-generaal de dienstverrichter de mogelijkheid om aan te tonen dat hij de ontbrekende kennis en vaardigheden heeft verworven, bijvoorbeeld door middel van een proeve van bekwaamheid. Het Directoraat-generaal zorgt er wel voor dat de uitoefening van het gereglementeerd beroep kan plaatsvinden in de maand volgend op die waarin het overeenkomstig paragraaf 3 genomen besluit is getroffen.

§ 5. Indien het Directoraat-generaal binnen de in de vorige paragrafen bepaalde termijnen niet reageert, kan de dienstverrichter het gereglementeerd beroep op tijdelijke en incidentele wijze in België uitoefenen.”

De Nationale Raad meent dat een voorafgaande controle van de kwalificaties niet alleen mogelijk moet zijn en georganiseerd moet worden om ernstige schade voor de gezondheid van de afnemer van de dienstverrichting te vermijden. Een controle is aangewezen zodra de beroepskwalificatie van de verrichter niet gelijkstaat met de op het Belgisch grondgebied gebezigde kwaliteitsstandaarden. De Nationale Raad meent dat de beroepskwalificatie van een verrichter op wie het mechanisme van de automatische erkenning niet van toepassing is, beoordeeld moet worden door een interuniversitaire commissie of door de “Koninklijke Vlaamse Academie voor Geneeskunde van België” of de “Académie Royale de Médecine de Belgique”.

Zo ook is een bekwaamheidsproef niet alleen noodzakelijk bij een wezenlijk verschil tussen de beroepskwalificatie van de dienstverrichter en de in België vereiste opleiding voor de toelating tot of de uitoefening van het desbetreffende gereglementeerd beroep. De Nationale Raad is van oordeel dat men over bijzondere bekwaamheden dient te beschikken om te bepalen wat de essentiële elementen van een opleiding zijn en wat verstaan dient te worden onder een ‘wezenlijk’ verschil tussen twee beroepskwalificaties. De Nationale Raad betwijfelt dat het directoraat-generaal in zijn schoot beschikt over personeel dat hiertoe is opgeleid. Zo is het bijvoorbeeld uitgesloten aan een jurist te vragen of er een wezenlijk verschil bestaat tussen een bijzondere medische opleiding in België en het equivalent ervan in een andere Staat.

Wat de vijfde paragraaf betreft, stellen wij ons met recht vragen bij de gekozen waardeschaal. Uit deze bepaling blijkt dat het beginsel van vrije verrichting primeert op de volksgezondheid wanneer een reactie van de administratie uitblijft.

6/ Wijziging van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren.

De artikelen 21bis en 22bis van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren betreffen de inschrijving van artsen EU-onderdanen op de lijst van de provinciale raden.

Deze artikelen vergen enkele wijzigingen om deze in overeenstemming te brengen met de nieuwe bepalingen van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967.

Lijst van de Orde22/12/2007 Documentcode: a119006
Militaire artsen – tuchtrechtelijke bevoegdheid van de orde van geneesheren

Naar aanleiding van een aan hem voorgelegde vraag betreffende de behandeling van een burger in het militaire ziekenhuis Koningin Astrid door een militair arts, trekt een provinciale raad de aandacht van de Nationale Raad op het statuut van deze artsen die zowel militairen als burgers behandelen.
De Nationale raad bestudeert de materie en richt een brief aan de bevoegde ministers.

BRIEF AAN MEVROUW LAURETTE ONKELINX, MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID, EN AAN DE HEER PIETER DE CREM, MINISTER VAN LANDSVERDEDIGING :

Tijdens de vergadering van 22 december 2007 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren het volgende advies uitgebracht.

De uitoefening van de geneeskunde in het kader van een militair ambt verschilt minstens op twee punten van de ‘burgerlijke’ geneeskunde.

In de eerste plaats vallen de ziekenhuizen beheerd door het ministerie van Defensie niet onder het toepassingsbied van de gecoördineerde wet op de ziekenhuizen van 7 augustus 1987. Als ziekenhuis wordt alleen het militair hospitaal Koningin Astrid beheerd door de FOD Defensie.

Ten tweede is enkel de militaire arts, in tegenstelling tot de praktijkvoerende niet-militaire arts, niet wettelijk verplicht zich in te schrijven op de Lijst van de Orde van geneesheren, behalve indien hij de geneeskunde beoefent buiten zijn militair ambt (artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren).

De Nationale Raad is van mening dat dit onderscheid niet meer gerechtvaardigd is en de belangen van de patiënten kan schaden.

  1. De wet op de ziekenhuizen

    De uitbreiding van het toepassingsgebied van de wet op de ziekenhuizen op het militair hospitaal Koningin Astrid dient de belangen van de patiënten, zowel de burgerlijke als de militaire patiënten.

    De gecoördineerde wet op de ziekenhuizen, evenals zijn talrijke uitvoeringsbesluiten, zet verschillende structuren of procedures op waarvan de doelstellingen in het belang van de patiënten zijn. Het oprichten van een commissie voor ethiek, een medische raad, diensten bevoegd inzake ziekenhuishygiëne of nog de organisatie van een medische audit zijn stuk voor stuk kwaliteitsfactoren vereist door de wet van 7 augustus 1987 en zijn uitvoeringsbesluiten.

    Het is niet meer te rechtvaardigen deze structuren niet op te zetten binnen het militair hospitaal Koningin Astrid. De patiënten hebben recht op dezelfde kwaliteitsstandaarden zowel in een burgerlijk als een militair ziekenhuis.

    Verschillende recente gebeurtenissen hebben trouwens aangetoond dat het wenselijk zou zijn in het militair hospitaal Koningin Astrid toch ten minste een medische raad en een commissie voor ethiek op te richten.

    In zijn advies van 17 juli 2004 (TNR nr. 106, december 2004, p. 3) pleitte de Nationale Raad voor het installeren van een medische raad binnen het militair ziekenhuis Koningin Astrid.

  2. Inschrijving bij de Orde

    Uit de lectuur van artikelen 2 en 5 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren blijkt dat de Orde slechts gezag en rechtsmacht heeft over de legerartsen wanneer ze de geneeskunde uitoefenen buiten hun militair ambt.

    De Nationale Raad is van mening dat dit afwijkende stelsel ingaat tegen de belangen van de patiënten en moeilijk verenigbaar is met de realiteit op het terrein.

    Hij wijst er vooreerst op dat de term “militair ambt” verwarring schept. Zoals de Nationale Raad het benadrukte in zijn advies van 17 juli 2004 : “Wanneer militaire artsen bijna uitsluitend burgers verzorgen in bepaalde diensten van de militaire ziekenhuizen, kan men zich afvragen of ze nog altijd handelen ‘in het kader van hun militaire activiteiten’.” In zijn arrest nr. 131.903 van 28 mei 2004 werpt de Raad van State een nieuw licht op deze vraagstelling : « Considérant […] que les médecins qui exercent leur art à l’hôpital militaire de la base Reine Astrid sont des médecins militaires ; que, dans la pratique de l’art médical, ils relèvent de l’autorité de l’Ordre des médecins […] ». (Overwegend dat de artsen die hun kunde uitoefenen in het militair hospitaal van de basis Koningin Astrid legerartsen zijn; dat ze, bij de uitoefening van de geneeskunde, onder het gezag van de Orde van geneesheren vallen).
    Deze interpretatie van de artikelen 2 en 5 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 toont voldoende aan dat dit afwijkende stelsel ontoepasbaar is.

    Ten tweede stelt de Nationale Raad in zijn advies van 17 juli 2004 het volgende vast: “Op te merken valt dat omzeggens alle legerdokters op de Lijst van de Orde ingeschreven zijn daar zij ook buiten hun militaire ambt de geneeskunde uitoefenen. Dit brengt mee dat zij vertrouwd zijn met de regels van de medische deontologie en overtuigd zijn van het belang van de naleving ervan in hun contacten met burgerpatiënten, verwijzers en verzorgingsinstellingen. De Nationale Raad stelt met voldoening vast dat de legerartsen in hun contacten met burgerpatiënten zowel binnen als buiten hun militaire ambt dezelfde deontologische regels naleven wat ook kan worden gezegd over hun contacten met verwijzers. Zo ondervinden patiënten en verwijzers in hun contacten met bv. brandwondencentra nauwelijks enig verschil tussen militaire en burgerlijke ziekenhuizen”. Deze vaststelling toont de nutteloosheid van deze afwijking aan.

    Ten derde stelt de Nationale Raad vast dat het militair ziekenhuis Koningin Astrid niet enkel legerartsen tewerkstelt. Sommige artsen zijn burgerlijke artsen zonder militair statuut en als dusdanig ingeschreven op de Lijst van de Orde van geneesheren. Er is geen reden om de militaire en burgerlijke artsen die in eenzelfde instelling werken te onderwerpen aan verschillende deontologische regels en aan een verschillend tuchtrecht. Het gaat om de bescherming van de patiënten.

    Tot slot neemt de Nationale Raad akte van de nieuwe formulering van artikel 157 van de Grondwet, herzien op 17 december 2002 met het oog op het afschaffen van de militaire rechtscolleges in vredestijd. Ten gevolge van deze grondwetsherziening worden de bevoegdheden van de militaire gerechten van nu af aan uitgeoefend door “de burgerlijke rechtscolleges die strafzaken behandelen (politierechtbanken, rechtbanken van eerste aanleg, hoven van beroep en hoven van assisen). De misdrijven die door militairen zijn gepleegd, zullen op dezelfde wijze worden opgespoord, vervolgd en berecht als de misdrijven gepleegd door andere burgers”. Er is geen reden om deze houding niet te volgen op tuchtrechtelijk vlak.

    Om deze redenen acht de Nationale Raad het nodig de artikelen 2 en 5 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 te wijzigen zodat alle artsen die gerechtigd zijn in België de geneeskunde uit te oefenen onder het gezag en de rechtsmacht vallen van de Orde van geneesheren. De toepassing van de tuchtregels van de Orde van geneesheren belet geenszins de parallelle toepassing van een tuchtstelsel eigen aan het militaire regime.

    De Nationale Raad zou het aan deze zaak voorbehouden gevolg willen vernemen.

Lijst van de Orde01/09/2007 Documentcode: a118003
Dienstverrichting door Europese artsen op Belgisch grondgebied

Naar aanleiding van een concreet, hem door een provinciale raad voorgelegd geval, heeft de Nationale Raad een bespreking gewijd aan het gezag van de provinciale raden en de raden van beroep over de Europese artsen die op Belgisch grondgebied een dienstverrichting uitvoeren in de zin van artikel 17 van richtlijn 93/16/EG van 5 april 1993.

De Nationale Raad richt volgende brief aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid :

Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren verduidelijkt dat de provinciale raden gezag en rechtsmacht hebben over de geneesheren onderdanen van één van de lidstaten van de Europese Unie, andere dan België, en die een dienstverrichting uitoefenen in het ambtsgebied van die provinciale raad.

Artikel 44decies van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen stelt de arts die dienstverrichtingen uitvoert in België en onderdaan is van een andere lidstaat van de Europese Unie vrij van inschrijving op de Lijst van de Orde van geneesheren. Deze vrijstelling sluit aan bij de Europese logica om het vrij verkeer van diensten binnen de Unie niet te belemmeren. Ze heeft geen betrekking op de vestiging.

Ditzelfde artikel 44decies maakt de uitoefening van handelingen van geneeskunde door de dienstverrichter echter afhankelijk van een voorafgaande verklaring ingediend bij de directie Geneeskundepraktijk aan de hand van een formulier waarvan het model door de minister wordt goedgekeurd. De directie Geneeskundepraktijk informeert de Orde hierover.

In bepaalde gevallen blijkt dat de verklaring gericht aan de directie Geneeskundepraktijk overeenkomstig artikel 44decies niet voorafgaat aan de effectieve uitoefening van de geneeskunde op het Belgische grondgebied. Dit is in strijd met de inhoud van deze bepaling en belet in de praktijk elke controle op de uitoefening van de geneeskunde door de dienstverrichter.

De aangifteprocedure dient zodanig te verlopen dat de Nationale Raad op voorhand ingelicht wordt over de dienstverrichting om, ten opzichte van de dienstverrichters, de uitoefening van de wettelijke opdrachten toevertrouwd aan de Orde van geneesheren door het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 mogelijk te maken.

Voorts verwijst de Nationale Raad u naar de bewoording van artikel 6 van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Met het oog op de omzetting van deze richtlijn vóór 20 oktober eerstkomend zou de Nationale Raad graag met u een onderhoud hebben over de eventuele invoering van een systeem voor de tijdelijke inschrijving van artsen-onderdanen van de EU die een dienstverrichting wensen uit te voeren op het nationale grondgebied, los van de bij artikel 7 bepaalde voorafgaande verklaring.

Lijst van de Orde20/01/2007 Documentcode: a115002
Standpunt van de Nederlandstalige Afdeling van de Nationale Raad betreffende voorstellen die de Orde van geneesheren aanbelangen

Op 20 januari 2007 nam de Nederlandstalige Afdeling van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren kennis van het door de Commissie voor Sociale Aangelegenheden van de Senaat aanvaarde wetsvoorstel tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de gezondheidszorgberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en de werking van de Orden van de gezondheidszorgberoepen, alsook van het aanvaarde wetsvoorstel tot oprichting van een Orde van artsen.

De Nederlandstalige Afdeling is verbaasd en kan niet aanvaarden dat artsen die hun voornaamste beroepsactiviteit uitoefenen in een Vlaams-Brabantse gemeente met taalfaciliteiten, zich kunnen inschrijven op de lijst van de Provinciale Raad van Brussel en Waals-Brabant.

In het belang van een kwaliteitsvolle en continue dienstverlening aan de patiënt meent de Nederlandstalige Afdeling dat alle artsen die in éénzelfde provincie hun voornaamste beroepsactiviteit uitoefenen, gebonden moeten zijn aan dezelfde territoriale regels en plichten.

Derhalve is de Nederlandstalige Afdeling unaniem van oordeel dat imperatief in de tweede alinea van het artikel 9 van het aanvaarde wetsvoorstel tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de gezondheidszorgberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en de werking van de Orden van de gezondheidszorgberoepen, de woorden “Onverminderd andersluidende bepalingen in een wettelijke regeling die de Orde van een specifieke categorie bedoeld in artikel 3, § 1, betreft” dienen te worden weggelaten.

Lijst van de Orde16/11/2002 Documentcode: a099006
Herinschrijving na schrapping van een arts op de Lijst van de Orde der geneesheren

Een provinciale raad vraagt of een arts die door een tuchtsanctie van de Lijst van de Orde der geneesheren werd geschrapt een (her)inschrijving kan vragen in een andere provincie.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 16 november 2002, na advies van 5 oktober 2002 van de commissie “Gespreide Activiteiten”, uw vraag van 26 maart 2002 betreffende de (her)inschrijving na schrapping van een dokter op de Lijst van de Orde.

De Nationale Raad stelt vast dat het Hof van Cassatie in zijn arrest van 31 januari 1986 (Arresten van het Hof van Cassatie, 1986, I, p. 731, nr. 344) besliste dat, zodra de schrapping van een geneesheer van de lijst van de Orde van Geneesheren is uitgevoerd, mag de geschrapte geneesheer een verzoek tot herinschrijving op de lijst van de Orde van Geneesheren indienen; dat verzoek is als dusdanig ontvankelijk en de provinciale raad zal erover te beslissen hebben; dat tegen die beslissing hoger beroep kan worden ingesteld met toepassing van artikel 13, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren.

Waar dit arrest vaststelt dat de wetgever geen termijnen en/of andere modaliteiten heeft bepaald om een geschrapte arts opnieuw in te schrijven, achten sommige auteurs het verdedigbaar dat voor een herinschrijving een termijn van twee jaar moet zijn verstreken na de schrapping. Dit standpunt wordt ingenomen door o.m. prof. Herman Nys, “Geneeskunde. Recht en medisch handelen, Kluwer, E. Story-Scientia, België, 1991, p. 56, nr. 121” op grond dat “kan worden verdedigd dat minimum 2 jaar moet zijn verstreken sedert de schrapping werd uitgevoerd. Twee jaar is de maximale duur van een schorsing en vermits de betrokken arts werd geschrapt had de provinciale raad of de raad van beroep klaarblijkelijk de bedoeling hem gedurende meer dan 2 jaar te verbieden de geneeskunde uit te oefenen.”

Professor Nys voegt er terecht aan toe dat ”het uiteindelijk aan de bevoegde provinciale raad toekomt om zich uit te spreken over de aanvraag tot herinschrijving. Die raad is geenszins verplicht de aanvraag zonder meer in te willigen. Weigering of uitstel ervan zijn mogelijk om dezelfde redenen als bij een eerste aanvraag. Tegen de weigering of het uitstel kan beroep worden ingesteld bij de raad van beroep.”

Hierbij is te verwijzen naar, enerzijds artikel 22, tweede alinea, van het koninklijk besluit van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren, volgens hetwelk de provinciale raad over de aanvraag beslist binnen een maand na de ontvangst ervan, anderzijds, op het feit dat bijzondere omstandigheden een onverwijlde herinschrijving kunnen rechtvaardigen. In de regel evenwel zal om de vermelde redenen voor herinschrijving als dusdanig een wachttijd van twee jaar opportuun voorkomen, waarbij voor het daarvoor toegelaten uitstel is te verwijzen naar artikel 6, 1°, laatste lid, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren, dat bepaalt dat “de beslissing waarbij een inschrijving op de lijst wordt geweigerd of uitgesteld, (…), met redenen moet zijn omkleed.”

Het is voor dit alles onverschillig of de geschrapte arts zijn (her)inschrijving vraagt bij de raad van schrapping of bij een andere provinciale raad.

Het is evenwel evident dat, wanneer een arts zijn (her)inschrijving vraagt bij een andere provinciale raad dan deze van wiens lijst hij werd geschrapt, de aangezochte provinciale raad om inlichtingen en advies zal verzoeken van de provinciale raad die de schrapping heeft uitgesproken en met deze raad omtrent een eventuele herinschrijving zal overleggen.