keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Lijst van de Orde29/05/1999 Documentcode: a085013
Inschrijving van artsen-ambtenaren op de Lijst van de Orde der geneesheren

Inschrijving van artsen-ambtenaren op de Lijst van de Orde der ge¬neesheren

In het kader van een project tot harmonisering van de vergoedingen en toelagen voor de personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, legt de directeur-generaal van de administratie Ambtenarenzaken van het departement Algemene Zaken en Financiën de Nationale Raad onderstaande vragen voor in verband met de inschrijving van artsen-ambtenaren op de Lijst van de Orde der geneesheren :

  1. is een geneesheer-ambtenaar verplicht zich in te schrijven bij de Orde der geneesheren, ongeacht de functie die hij uitoefent;
  2. moet een geneesheer-ambtenaar die naast zijn functie als ambtenaar tevens een privé-praktijk uitoefent zich eventueel tweemaal inschrijven als lid van de Orde;
  3. hoeveel bedraagt het lidgeld per jaar;
  4. hoe gebeurt de inschrijving bij de Orde der geneesheren in realiteit en hoe gebeurt de inning van de lidgelden (krijgt de geneesheer bijvoorbeeld jaarlijks bijdragenota's);
  5. bestaat de mogelijkheid dat het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks voor haar geneesheren-ambtenaren globaal de lidgelden betaalt zonder tussenkomst van de geneesheren in kwestie (dus vereenvoudiging van de procedure voor het ministerie aangezien de terugbetaling nu gebeurt via schuldvorderingen)?

Antwoord van de Nationale Raad:

1. Overeenkomstig art. 2, al. 2 van het K.B. nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren dient elke arts (met uitzondering van de legerartsen in bepaalde gevallen), om in welke hoedanigheid en met welke activiteit ook in België de geneeskunde te mogen uitoefenen, ingeschreven te zijn op de Lijst van de Orde. Dit houdt in zich dat iedere arts die enige medische activiteit uitoefent die noodzakelijkerwijze gerela¬teerd is met zijn/haar diploma van arts of doctor in de geneeskunde, bij de Orde der geneesheren dient te zijn ingeschreven. Inspectieopdrachten dienen ook onder die activiteit te worden begrepen.

2. Iedere arts kan zich slechts inschrijven op de Lijst van slechts één provinciale raad, onafgezien van de aard van zijn geneeskundige activiteit, en dit van die provinciale raad die bevoegd is voor de plaats waar hij zijn voornaamste medische activiteit uitoefent.

3. Het bedrag van de jaarlijkse bijdrage, met inbegrip van de bijdrage voor de Nationale Raad, wordt bepaald door de provinciale raden. Afhankelijk van de provinciale raad schommelt deze bijdrage tussen de 6000 à 9000 fr/jaar.

4. Bij zijn aanvraag tot inschrijving op de Lijst van de bevoegde provinciale raad dient de arts een door die provinciale raad opgesteld inschrijvingsformulier in te vullen.
Overeenkomstig art. 21, § 1, van het K.B. van 6 februari 1970 tot regeling van de organisatie en de werking der raden van de Orde der geneesheren dienen bij de aanvraag om inschrijving volgende documenten gevoegd te worden:

  • artsdiploma geviseerd door de bevoegde provinciale geneeskundige commissie;
  • een verklaring van de aanvrager waarin hij de plaats aanwijst waar hij zijn voornaamste bedrijvigheid uitoefent of zal uitoefenen;
  • een getuigschrift van goed zedelijk gedrag dat van niet meer dan 3 maand terug gedagtekend is.

"Indien het dagelijks bestuur van de provinciale raad vaststelt dat een geneesheer die de inschrijving vraagt reeds ingeschreven is of was op de lijst van een andere raad, verwittigt het die raad van de aanvraag tot inschrijving. Het dagelijks bestuur van de raad, waar de aanvrager ingeschreven is of was stuurt zijn dossier aan de raad, tot wie de aanvraag tot inschrijving is gericht" (art. 21, § 2, K.B. van 6 februari 1970).
Het Bureau van de provinciale raad gaat na of de inschrijvingsvoorwaar¬den vervuld zijn en legt het dossier aan de raad voor. Deze beslist over de aanvraag tot inschrijving binnen de maand na ontvangst ervan (art. 22 K.B. van 6 februari 1970).
De inschrijving kan door de provinciale raad geweigerd of uitgesteld wor¬den, onder meer wanneer de aanvrager zich schuldig heeft gemaakt aan een zo zwaarwichtig feit dat het voor een lid van de Orde de schrapping van de Lijst tot gevolg zou hebben of wanneer hij een zware fout heeft begaan die afbreuk doet aan de eer of de waardigheid van het beroep (art. 6, 1°, K.B. nr. 79 van 10 november 1967).
Iedere arts, ingeschreven op de Lijst, ontvangt ieder voorjaar van zijn provinciale raad een schrijven waarin hij wordt aangemaand de voor dat jaar vastgestelde bijdrage te betalen binnen een vastgestelde termijn.

5. Deze mogelijkheid is wettelijk niet voorzien, doch dit kan niettemin door de provinciale raden worden toegestaan. Hiervoor is het aangewezen dat de betrokken artsen zich hieromtrent rechtstreeks wenden tot hun provinciale raad.

De tekst van de wettelijke bepalingen die toepasselijk zijn op de Orde van geneesheren kunt u vinden op de website van de Orde : http://www. ordomedic.be.

Lijst van de Orde24/10/1998 Documentcode: a083004
report_problem Cf. advies d.d. 18.09.2010 (a131008).
Transfer van een arts naar een andere provinciale raad

Een provinciale raad vraagt om instructies van de Nationale Raad voor een probleem inzake inschrijving op de Lijst van de Orde van geneesheren. De Nationale Raad stelde tot nu toe dat wanneer een arts zijn medische woonplaats voor een periode van minder dan 12 maanden verplaatste naar het grondgebied van en andere provinciale raad, er geen tijdelijke overgang naar die andere provinciale raad nodig was en de inschrijving ongewijzigd kon gelaten worden. De minister van Volksgezondheid daarentegen eist dat op het diploma het visum aangebracht wordt van de geneeskundige commissie van de provincie waar de arts op dat moment werkzaam is.

Dit heeft tot gevolg dat er een discrepantie ontstaan is tussen de deontologische voorschriften en de instructies van het ministerie van Volksgezondheid.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn zitting van 24 oktober 1998 het probleem inzake inschrijving op de Lijst van de provinciale raad, zoals geschetst in uw brief van 15 juli 1998, onderzocht.

Teneinde aan dit probleem, dat zich vooral voor jonge artsen in opleiding stelt, te verhelpen stelt de Nationale Raad de vereiste voorop dat elke arts dient ingeschreven te zijn op de Lijst van de Orde van die provincie waar hij/zij op dat ogenblik zijn/haar voornaamste medische activiteit uitoefent.

Enkel op die manier zal de nu bestaande discordantie tussen de inschrijving op de Lijst van de Orde en het visum toegekend door de provinciale geneeskundige commissie kunnen worden opgeheven.

De Nationale Raad richt onderstaande brief tot alle provinciale raden:

De Nationale Raad heeft, op vraag van een provinciale raad, in zijn zitting van 24 oktober 1998 de momenteel bestaande discordantie onderzocht die ontstaat door het feit dat, bij tijdelijke mutatie van artsen, meestal in opleiding, naar een andere provincie, en dit voor periodes minder dan twaalf maanden, geen verplichting tot overschakeling naar de provinciale raad van de Orde van die andere provincie werd vooropgesteld. Dit in tegenstelling tot de door de minister opgelegde verplichting om in dergelijk geval een nieuwe visumaanvraag te richten aan de provinciale geneeskundige commissie van die provincie waar men tijdelijk werkzaam is.

Dit brengt met zich mee dat artsen die tijdelijk hun medische activiteit naar een andere provincie overbrengen niet meer kunnen ingeschreven worden of blijven bij hun oorspronkelijke provinciale raad, aangezien zij niet of niet meer beschikken over een visum vanwege hun oorspronkelijke provinciale geneeskundige commissie.

Teneinde aan dit bestaande euvel te verhelpen stelt de Nationale Raad als regel dat de arts steeds dient ingeschreven te zijn op de Lijst van de Orde van die provincie waar hij/zij op dat ogenblik zijn/haar voornaamste medische activiteit uitoefent.

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)25/04/1998 Documentcode: a081008
Verklaringen van de Nationale Raad ten behoeve van artsen die de uitoefening van hun beroep in een andere lidstaat van de Europese Unie wensen aan te vangen

Bepaalde provinciale raden leveren te goeder trouw attesten af aan artsen die de uitoefening van hun beroep in een andere EU-lidstaat wensen aan te vangen. Deze attesten bevestigen dat de arts in kwestie voldoet aan de voorwaarden inzake goed gedrag en betrouwbaarheid die vereist zijn voor de toegang tot de geneeskundige activiteit.
Volgens art. 15, §2, 5°, van het K.B. nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren is het uitreiken van deze documenten echter een taak van de Nationale Raad, die zich gewoonlijk bij de provinciale raden informeert of de handelwijze van de arts die de geneeskunde in het buitenland wil uitoefenen al dan niet in overeenstemming is met de regels van de medische deontologie.

De Nationale Raad stuurt onderstaande brief naar de provinciale raden:

Bepaalde provinciale raden geven aan de artsen die de uitoefening van hun beroep in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap wensen aan te vangen getuigschriften af waaruit blijkt dat aan de voorwaarden inzake goed gedrag en betrouwbaarheid die vereist zijn voor de toegang tot de geneeskundige activiteit is voldaan.

Naar luid van artikel 15, §2, 5°, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 is deze uitreiking de taak van de Nationale Raad.

Deze informeert, vooraleer het bewijs van goed gedrag op te stellen, bij de betrokken provinciale raad of de gedragingen van de arts die in het buitenland een praktijk wenst te hebben, al of niet in overeenstemming zijn met de regels van de geneeskundige plichtenleer.

Wat moet vermeld worden, zijn de beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan. Als een onderzoek aan de gang is, moet dit voortgezet worden en als er een tuchtsanctie op volgt, moet deze meegedeeld worden aan de vragende lidstaat, nu de feiten zich hebben voorgedaan terwijl de betrokken arts was ingeschreven op een Lijst van de Orde in België.

Lijst van de Orde20/09/1997 Documentcode: a080021
Inschrijving van artsen zonder Riziv-nummer op de Lijst van de Orde

Bij Koninklijk Besluit van 29 augustus 1997 (Belgisch Staatsblad 5 september 1997) wordt het globaal aantal artsen, opgesplitst per Gemeenschap, die toegang hebben tot het verkrijgen van bepaalde bijzondere beroepstitels vastgesteld. Dit besluit impliceert dat een aantal artsen wel hun artsdiploma kunnen behalen maar geen toegang hebben tot het verkrijgen van een bijzondere beroepstitel en dus geen Riziv-nummer kunnen krijgen. Nochtans zullen sommige van deze artsen wel degelijk de geneeskunde willen uitoefenen, zij het dan zonder Riziv-tussenkomst voor de patiënt.
Een arts stelt zijn provinciale raad de vraag of de inschrijving op de Lijst van een dergelijk arts zonder Riziv-nummer kan geweigerd worden.

De Provinciale Raad van Luik heeft een antwoord op deze vraag geformuleerd en legt dit voor aan de Nationale Raad.

In zijn vergadering van 20 september 1997 sluit de Nationale Raad zich aan bij het antwoord voorgesteld door de Provinciale Raad van Luik.

Advies van de Provinciale Raad van Luik :

In zijn vergadering van 10 juli jl. nam het Bureau kennis van uw brief van 27 juni waarvoor het u dankt.

Het Bureau is niet op de hoogte van een wijziging van de wettelijke bepalingen die momenteel de inschrijving op de Lijst van de Orde van geneesheren beheersen, met name :

  1. houder zijn van het wettelijk diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde,
  2. zijn diploma laten viseren door de provinciale geneeskundige commissie,
  3. beschikken over een bewijs van goed zedelijk gedrag daterend van minder dan drie maanden,
  4. zijn hoofdactiviteit uitoefenen in de provincie waar de inschrijving wordt aangevraagd.

Naar onze mening is er dus geen bezwaar tegen de inschrijving van een arts die aan deze voorwaarden voldoet, maar die, omwille van de recente beschikkingen "ter beperking van de toegang tot het medisch beroep", geen recht heeft op een Riziv-nummer.

Aangezien uw vraag echter van algemeen belang is, vragen wij advies aan de Nationale Raad.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 20 september 1997 het probleem dat naar voren werd gebracht in uw brief van 11 juli 1997.

Hij sluit zich aan bij het aantwoord dat uw Raad versterkte aan professor X.

Lijst van de Orde23/08/1997 Documentcode: a079017
Weglating van een arts van de Lijst van de Orde der geneesheren terwijl een disciplinair onderzoek tegen hem lopende is

Een provinciale raad deelt de Nationale Raad mee dat het bij hem gebruikelijk is het verzoek om weglating van de Lijst van een arts tegen wie een disciplinair onderzoek loopt, niet in te willigen.
De provinciale raad vraagt het advies dat de Nationale Raad hieromtrent uitbracht in 1978 (Officieel Tijdschrift Orde van de geneesheren, nr. 26, 1977-1978, 45-47) te herzien, temeer omdat aangenomen wordt dat een arts niet van provinciale raad kan veranderen wanneer een disciplinair onderzoek tegen hem gevoerd wordt.

De Nationale Raad bevestigt zijn advies van 1978 volgens hetwelk de weglating van een arts van de Lijst in de gegeven omstandigheden moet uitgesproken worden.

Advies van de Nationale Raad :

I. BEVOEGDHEID VAN DE RADEN VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN OM UITSPRAAK TE DOEN OVER DISCIPLINAIRE FOUTEN GEPLEEGD DOOR ARTSEN VOOR ZIJ OP EIGEN VERZOEK VAN DE LIJST VAN DE ORDE WERDEN WEGGELATEN.

Het is algemeen aanvaard dat de disciplinaire rechtsmachten bevoegd blijven om uitspraak te doen over tuchtrechtelijke vervolgingen die werden ingesteld wegens feiten gepleegd voor de beslissing waarbij de betrokkene werd weggelaten van de lijst van de Orde waartoe hij behoorde.

Deze regel die door de rechtspraak werd vastgesteld voor de Raden van de Orde van Advocaten (zie Cass. 9 februari 1891, Pasicrisie 1891 I 72, op impliciete wijze althans) werd onlangs in het Gerechtelijk Wetboek opgenomen onder de beschikkingen inzake de tucht van de advocaten. In artikel 461 van dit Wetboek wordt met name bepaald:

"De raad van de Orde is bevoegd om uitspraak te doen over tuchtrechtelijke vervolgingen die ingesteld zijn wegens feiten gepleegd vóór de beslissing waarbij de verdachte uit het tableau van de Orde of de lijst van stagiairs is weggelaten, indien het onderzoek uiterlijk drie maanden na die beslissing is geopend."

De provinciale raden van de Orde van Geneesheren kunnen zich door deze regel laten inspireren. Zij moeten evenwel beslissen of het al dan niet opportuun is, na de weglating, een tuchtrechtelijke procedure in te stellen of voort te zetten.

Voor minder ernstige feiten is dat wellicht zonder belang. Indien het daarentegen om ernstige tekortkomingen gaat die bijvoorbeeld een schrapping tot gevolg kunnen hebben, zal het meestal wenselijk zijn de procedure voort te zetten.

In 1886 werd door de raad van de Orde van Advocaten van Brussel de tuchtstraf uitgesproken van de schrapping inzake een advocaat die reeds van het tableau was weggelaten. (Pandectes belges, vol. 127 quinter, cf. Usages corporatifs des avocats, n° 938.)

Wanneer ten opzichte van een arts, onder dergelijke omstandigheden, een schrapping wordt uitgesproken, kan dat van groot belang zijn omdat die arts niet opnieuw kan worden ingeschreven aangezien rehabilitatie niet mogelijk is.

Zelfs wanneer naar aanleiding van de feiten geen schrapping maar slechts een schorsing gerechtvaardigd is, kan het van belang zijn de tuchtrechtelijke procedure voort te zetten en wel om twee redenen:

Ten eerste, wanneer de arts naderhand verzoekt om opnieuw bij de Orde van België te worden ingeschreven, zal de bevoegde provinciale raad gemakkelijker kunnen nagaan of aan dit verzoek gevolg kan worden gegeven door kennis te nemen van de beslissing waarbij een disciplinaire sanctie werd opgelegd dan wel wanneer hij zelf opnieuw de oude feiten moet gaan onderzoeken.

Indien anderzijds, de arts om zijn inschrijving verzoekt in een andere lidstaat van de EEG, zal de bevoegde overheid van die staat beter ingelicht zijn door de beslissing waarbij in België een disciplinaire sanctie werd uitgesproken dan wel door de eenvoudige mededeling van inlichtingen omtrent aan de arts ten laste gelegde feiten.

II. BESLISSING TE NEMEN DOOR DE PROVINCIALE RAAD VAN DE ORDE VAN GENEESHEREN WANNEER EEN ARTS, TEGEN WIE EEN TUCHTRECHTELIJKE VERVOLGING IS INGESTELD, OM ZIJN WEGLATING VAN DE LIJST VERZOEKT.

In het algemeen wordt aangenomen dat de weglating moet worden uitgesproken.

In de eerste plaats omdat er geen enkele tekst bestaat waaruit blijkt dat de weglating kan worden geweigerd of uitgesteld.

Anderzijds, omdat het niet in het belang is van de Orde en evenmin in het algemeen belang, dat een arts die disciplinair wordt vervolgd op de lijst van de Orde ingeschreven blijft en bovendien als hij op de lijst ingeschreven blijft, nog disciplinaire fouten kan plegen.

In dat geval is het echter wel aangewezen dat de provinciale raad, zoals dat bij de raden van de Orden van Advocaten gebeurt, op het ogenblik van de beslissing tot weglating, preciseert dat hij zich het recht voorbehoudt om naderhand uitspraak te doen over de tuchtrechtelijke vervolgingen die bij hem aanhangig zijn. De arts moet van dit voorbehoud op de hoogte worden gesteld op het ogenblik van zijn weglating.

Wanneer zij menen dat de tuchtrechtelijke procedure ten laste van een advocaat die om zijn weglating heeft verzocht, niet dient te worden voortgezet, eigenen sommige raden van de Orde van Advocaten zich uitdrukkelijk het recht toe, in geval van verzoek om herinschrijving door die advocaat, opnieuw de feiten die bij hen aanhangig zijn te onderzoeken. Dit voorbehoud lijkt van minder belang te zijn dan het voorgaande. De provinciale raden moeten nu, naargelang de omstandigheden van het geval, nagaan of dit voorbehoud enig nut heeft.

Wat het probleem van de overgang van een arts naar een andere provinciale raad tijdens het disciplinair onderzoek betreft, brengt de Nationale Raad zijn advies van 20 februari 1993 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 60, juni 1993, 23) in herinnering. In dit geval zal de zaak disciplinair verder behandeld worden door de provinciale raad die de procedure inzette. Het is immers het tijdstip van de aanvang van de procedure en niet het tijdstip waarop de feiten gepleegd werden dat terzake doorslaggevend is.

Advies van de Nationale raad :

De Nationale Raad is de mening toegedaan dat alleen de Provinciale Raad waarin de beklaagde ingeschreven is op het ogenblik waarop hij vervolgd wordt, bevoegd is om een oordeel te vellen over de deontologische fouten die een geneesheer begaan heeft, ook al was deze op het ogenblik van de feiten ingeschreven op de Lijst van een andere provinciale raad.

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)21/06/1997 Documentcode: a079001
Grensoverschrijdende samenwerking tussen Belgische en buitenlandse artsen en ziekenhuizen

De Nationale Raad beslist zijn advies mee te delen aan de minister van Sociale Zaken, mevrouw De Galan, en aan de minister van Volksgezondheid, de heer Colla.

Advies van de Nationale Raad :

Onlangs ontving een provinciale raad andermaal een kennisgeving vanuit het ministerie van Volksgezondheid inzake een dienstverrichting zoals bepaald in Art. 17 van de Richtlijn 93/16/EEG van 05.04.93.

Het betrof hier de tewerkstelling van een buitenlands anesthesist, Eu-onderdaan, in een Vlaams ziekenhuis voor een periode van plus-minus 90 dagen.

De Nationale Raad, hieromtrent om advies gevraagd, wenst hierbij Uw welwillende aandacht te vestigen op het onderscheid dat duidelijk zou dienen gemaakt te worden tussen vestiging en dienstverrichting.

Bij een dienstverrichting lijkt het de Nationale Raad logisch dat de medische prestaties worden verricht op een tijdelijke, discontinue, occasionele en accidentele basis, dit in tegenstelling tot een vestiging waarbij de prestaties op een continue wijze in de tijd worden verleend.

Dit onderscheid lijkt de Nationale Raad van bijzonder belang in het kader van het afleveren van getuigschriften voor verstrekte hulp ten gunste van sociaal verzekerden die de rekeningen op een verzekeringsinstelling kunnen verhalen.

Bij een dienstverrichting worden de buitenlandse Eu-onderdanen namelijk vrijgesteld, en dit bij Art. 18 van de Richtlijn 93/16/EEG, van inschrijving bij een publiekrechtelijke instelling van sociale zekerheid.

Nu kan, bij langdurige continue verstrekkingen, zoals in hogere casus werd aangehaald, deze vrijstelling volgens de Nationale Raad aanleiding geven tot onrechtmatige aflevering van getuigschriften voor verstrekte hulp.

Dit euvel kan daarentegen correct worden opgevangen in het kader van een al dan niet kortdurende vestiging, waarbij de inschrijving bij een publiekrechtelijke instelling van sociale zekerheid wel degelijk vereist is.

De met een regelmaat in de tijd terugkerende prestatie kan bijgevolg niet als dienstverrichting worden aangezien.

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)21/06/1997 Documentcode: a079002
Grensoverschrijdende hulp

Advies van de Nationale Raad :

Betreft : grensoverschrijdende hulp - Ingrepen van Belgische artsen op Frans grondgebied en van Franse artsen op Belgisch grondgebied

Het gevraagde advies heeft betrekking op een grensoverschrijdende samenwerking tussen Belgische en Franse artsen en/of ziekenhuizen, volgens welke Belgische artsen geneeskundige prestaties leveren op Frans grondgebied en/of omgekeerd.

Is een dubbele inschrijving op de Lijst van zowel de Belgische als de Franse Orde der geneesheren mogelijk ? Is ze noodzakelijk ?

Welke zijn de administratieve formaliteiten terzake ?

Is een administratieve erkenning mogelijk van de voorschriften voor geneesmiddelen, apparatuur en geneeskundige hulp die opgesteld zijn door een buitenlandse arts ?

Algemeen gezien dient een onderscheid gemaakt te worden naargelang de betrokken artsen zich in België wensen te vestigen dan wel of hun prestaties in België tijdelijk, discontinu, occasioneel, accidenteel zijn, zonder regelmatig karakter (dienstverrichting).

De administratieve procedure die in beide gevallen dient gevolgd te worden is verschillend (1):

  1. vestiging :
    op basis van hoofdstuk IVbis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, mag een Franse arts, met een Frans artsendiploma, zich in België vestigen op voorwaarde dat hij beschikt over een document afgeleverd door de minister bevoegd voor de Volksgezondheid (in de praktijk gaat het om een ministerieel besluit) waaruit blijkt dat de betrokkene zich, wat de uitoefening van het beroep betreft, in dezelfde voorwaarden bevindt als de houder van het overeenstemmend Belgisch artsendiploma (art. 44septies, § 1, K.B. nr. 78). Het Frans artsendiploma dient geviseerd te worden door de provinciale geneeskundige commissie die bevoegd is overeenkomstig de plaats waar de betrokken arts zich wenst te vestigen (art. 7, § 1, K.B. nr. 78).
    Bovendien moet, overeenkomstig art. 2, al. 2, van het K.B. nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren, iedere arts, om in België de geneeskunde te mogen uitoefenen, ingeschreven zijn op de Lijst van de Orde der geneesheren. Deze verplichting geldt ook voor niet-Belgische artsen, onderdanen van één van de EU-lidstaten, die in België de geneeskunde wensen uit te oefenen bij wijze van vestiging (advies Nationale Raad van 18 januari 1992, Tijdschrift Nationale Raad, nr. 56, juni 1992, 30; zie ook art. 7, § 1, K.B. nr. 78).
    Een gelijktijdige inschrijving op de Lijst van de Orde der geneesheren in België en in een andere lidstaat is in dit geval niet alleen mogelijk maar ook noodzakelijk (zie ook: advies Nationale Raad 11 maart 1989, Tijdschrift Nationale Raad, nr. 44, juni 1989, 23-24; advies Nationale Raad 11 december 1993, Tijdschrift Nationale Raad, nr. 63, maart 1994, 35).
    De inschrijving op de Lijst van de Belgische Orde der geneesheren heeft tot gevolg dat de betrokken arts onder het gezag en de rechtsmacht komt te staan van de provinciale raad waarbij hij ingeschreven is (art. 5 K.B. nr. 79).

  2. dienstverrichting:
    artsen die in België geneeskundige prestaties verrichten zonder dat deze het karakter van een vestiging aannemen, dienen hun diploma niet te laten viseren door de geneeskundige commissie en dienen zich ook niet in te schrijven bij de Belgische Orde der geneesheren.

    Zij moeten wel vooraf een verklaring indienen bij het bestuur Geneeskundepraktijk van het ministerie van Volksgezondheid aan de hand van een specifiek daartoe bestemd formulier. Bij dit formulier moeten volgende stukken gevoegd worden die niet ouder mogen zijn dan 12 maanden en die, eventueel, vergezeld moeten zijn van een door een beëdigd vertaler opgemaakte en conform verklaarde vertaling in één van de officieel in België gebruikte talen:

    • een bewijs van nationaliteit;
    • een bewijsstuk afgeleverd door de bevoegde Franse overheid waaruit blijkt dat de betrokkene in Frankrijk zijn beroep wettig uitoefent en het of de diploma('s), certifica(a)t(en) of andere titel(s) bezit dat (die) vereist is (zijn) voor het verrichten van de bedoelde diensten.

    In spoedgevallen moet deze verklaring zo snel mogelijk na de dienstverrichting worden ingediend.
    Het bestuur Geneeskundepraktijk registreert de dienstverrichting en brengt de bevoegde geneeskundige commissie, het Riziv en de Orde der geneesheren op de hoogte (art. 44octies K.B. nr. 78).

    Wat de voorschriften voor geneesmiddelen, apparatuur en geneeskundige hulp betreft, geldt dat zij in principe uitgevoerd moeten worden.
    Dit principe wordt echter sterk uitgehold door de werking van de sociale zekerheids- en ziekenfondssystemen die een (gehele of gedeeltelijke) terugbetaling in deze gevallen in de weg staan.

(1) Opmerking : in wat volgt wordt uitsluitend ingegaan op de administratieve procedures die in België toepasselijk zijn op Franse artsen die reeds werkzaam zijn in Frankrijk omdat de voorgelegde problematiek zich tot deze categorie van artsen beperkt;