Recht op informatie over de gezondheidstoestand van een kind voor een ouder die het ouderlijk gezag niet uitoefent
Artikel 12, §1, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt bepaalt dat bij een patiënt die minderjarig is de rechten zoals vastgesteld door deze wet worden uitgeoefend “door de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen of door zijn voogd“.
Een provinciale raad meent hieruit te kunnen afleiden dat ouders die het ouderlijk gezag niet uitoefenen hun kind niet kunnen vertegenwoordigen inzake patiëntenrechten en dus o.m. geen recht hebben op informatie over hun gezondheidstoestand.
In zijn advies van 16 november 1996 stelt de Nationale Raad echter : “Bijkomende innovatie is dat beide ouders in elk geval recht hebben op informatie over de gezondheidstoestand van hun kind. Ook de ouder die ingevolge een gerechtelijke uitspraak het ouderlijk gezag niet uitoefent heeft dit recht op informatie.”
De betrokken provinciale raad vraagt of de Nationale Raad deze laatste bepaling in zijn advies niet dient aan te passen in functie van de Patiëntenrechtenwet.
ADVIES VAN DE NATIONALE RAAD :
We verwijzen naar uw schrijven van 14 december 2006 betreffende het advies van de Nationale Raad van 16 november 1996 “De arts en de kinderen van niet-samenwonende ouders en de gewijzigde wetgeving terzake” (TNR 76, p. 20).
De Nationale Raad is van mening dat het advies van 16 november 1996 nog steeds actueel is.
Artikel 12 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt dient te worden gelezen in samenhang met de wettelijke regelgeving inzake ouderlijk gezag (artikelen 372 en volgende B.W.). In de memorie van toelichting wordt vermeld : “Artikel 12 betreft de minderjarige patiënt. Conform het gemeen recht (artikelen 372 en volgende B.W.) bepaalt artikel 12, § 1, dat de rechten van de patiënt in het geval van een minderjarige patiënt worden uitgeoefend door de ouders die het gezag over de minderjarige uitoefenen of desgevallend door de voogd indien de minderjarige geen ouders heeft die het gezag over hem kunnen uitoefenen”.
Wat het ouderlijk gezag betreft behoudt het gemene recht een recht op informatie voor de ouder die het ouderlijk gezag niet meer uitoefent (art. 374, B.W.).
Bijgevolg blijft het standpunt van de Nationale Raad, volgens hetwelk “ook de ouder die ingevolge een gerechtelijke uitspraak het ouderlijk gezag niet uitoefent dit recht op informatie heeft”, ongewijzigd.