Resultaten
Resultaten
De arts en de kinderen van gescheiden ouders
De Nationale Raad vervolgt de studie van het rapport van de commissie zoals neergelegd op de vergadering van 19 maart 1988.
De tekst wordt op een paar punten gewijzigd en goedgekeurd.
Deontologische verplichtingen van de arts
m.b.t. kinderen van niet meer samenwonende ouders
Inleiding
De geneesheren worden in toenemende mate geconfronteerd met kinderen waarvan de ouders niet meer samenwonen.
Zolang de ouders, niettegenstaande het verbreken van hun echtelijke relatie, nog tot dialoog en overleg komen betreffende de opvoeding en de gezondheid van hun kinderen, stellen zich voor de medicus zelden specifieke deontologische problemen.
Problemen ontstaan pas wanneer elk overleg tussen de ouders onmogelijk of moeilijk is geworden en de situatie van de medicus wordt vooral moeilijk wanneer op hem een beroep wordt gedaan om de naleving van een vonnis te beletten of een wijziging van het hoede‑ en bezoekrecht te bekomen.
Algemeen principe
De taak van de medicus beperkt zich tot het medicus zijn; hij is geen rechter, geen advocaat, geen gerechtsdeurwaarder en zeker geen kroongetuige. Hij zal zich, zoals bepaald in artikel 31 van de Code van geneeskundige Plichtenleer, "onthouden van elke inmenging in familiale aangelegenheden, behalve in gevallen met een duidelijke therapeutische inslag". De gezondheid van het kind is de voornaamste zorg van de arts die in functie daarvan moet handelen. Enkel wanneer het voor de zorgverlening essentieel is of wanneer de klachten van het kind op een relationele problematiek wijzen, zal de geneesheer zich met de familiale situatie van het kind inlaten. Hij begaat een ernstige deontologische fout wanneer hij dat op een lichtvaardige of ondoordachte manier doet.
Implicaties van de juridische status van het kind
Van de geneesheer kan niet worden verwacht dat hij, alvorens hulp te verlenen, naar de familiale situatie en de juridische status van een kind informeert; het is inderdaad normaal dat hij ervan uitgaat dat de ouder die voor zijn kind om raad en hulp vraagt, over dat kind het volledig ouderlijk gezag uitoefent.
Wanneer de arts evenwel op de hoogte is van het feit dat de ouders van het kind niet meer samenleven, moet hij wél met de juridische consequenties daarvan rekening houden. Om moeilijkheden te voorkomen zal hij, in dergelijke gevallen, voor elk onderzoek en elke behandeling van enige betekenis, de toelating vragen van de ouder die het hoederecht heeft en geen genoegen nemen met het akkoord van de ouder die enkel bezoekrecht heeft. Urgenties vormen hierop natuurlijk on uitzondering.
Bij het verstrekken van informatie over de toestand van het kind aan de ouder die alleen het bezoekrecht heeft, zal de arts, wanneer hij de aard van de relatie tussen de ouders onderling en die tussen de ouder met bezoekrecht en het kind niet kent, zeer behoedzaam te werk gaan.
De arts en relationele problemen bij het kind
De Nationale Raad acht het belangrijk dat ook kinderen van niet meer samenlevende ouders een vaste huisarts hebben die kan instaan voor de continuïteit van de medische begeleiding, die het medisch dossier kan opvolgen en de nodige informatie kan doorgeven wanneer specialisten worden geconsulteerd.
Bij gescheiden wonende ouders komt de keuze van de huisarts toe aan de ouder met hoederecht. Bij klachten van het kind die op relationele spanningen wijzen, stelt zich voor de huisarts een specifiek probleem ten gevolge van het feit dat de ouders van het kind niet meer samenwonen. Van de huisarts wordt in dat geval verwacht dat hij nagaat of hij door beide ouders als voldoende neutraal en objectief kan worden beschouwd om m.b.t. de relationele problematiek op te treden. Is dat niet het geval, dan moet hij het kind, voor nader onderzoek en behandeling, doorverwijzen naar een ter zake bevoegde geneesheer die bij geen van beide ouders ‑ al bij voorbaat ‑ weerstanden oproept.
Wanneer de geneesheer, na herhaalde gesprekken met het kind en de ouders, van mening is dat in het kader van de behandeling, een tijdelijke wijziging van het hoede- en omgangsrecht noodzakelijk is, zal hij dit met al de betrokkenen bespreken en pogen in der minne tot een oplossing te komen. Daarbij moet hij alle nodige garanties bieden opdat het aanvaarden van zijn voorstel achteraf door geen der partijen wordt misbruikt.
Slaagt de geneesheer binnen een redelijke termijn niet in zijn bemiddeling, dan geeft hij beide ouders de raad zich tot de jeugdrechter te wenden. Wanneer hem naderhand door één van de ouders om een verklaring wordt verzocht, mag hij alleen een brief schrijven voor de jeugdrechter waarin hij mededeelt het kind herhaaldelijk te hebben onderzocht en de ouders menigmaal te hebben gesproken.
Op grond van zijn vaststellingen, mag hij aan de jeugdrechter voorstellen een deskundige aan te stellen m.b.t. de regeling van het hoede‑ en omgangsrecht. De brief aan de jeugdrechter mag geen enkele persoonlijke appreciatie van de geneesheer, noch medische gegevens, noch voorstellen tot wijziging van de bestaande regeling bevatten. Aan de jeugdrechters wordt gevraagd geen rekening te houden met brieven die deze deontologische regel niet respecteren.
Wanneer hij er niet in slaagt de ouder met bezoekrecht in de behandeling te betrekken, dient de huisarts het kind door te verwijzen naar een ter zake bevoegd geneesheer. Indien deze er evenmin in lukt de betrokken ouder tot medewerking te bewegen, zal hij hiervan in zijn schrijven aan de jeugdrechter geen melding maken.
Nadat de arts de hoger vermelde brief heeft geschreven, is zijn opdracht ten einde. Hetzelfde geldt voor de geneesheer‑specialist die evenwel de huisarts van zijn besluiten moet in kennis stellen.
Medische getuigschriften
De Nationale Raad stelt vast dat frequent op geneesheren een beroep wordt gedaan om door getuigschriften, attesten of allerhande verslagen, de uitvoering van een vonnis te beletten of een wijzjging van het hoede‑ en omgangsrecht te bekomen. De Nationale Raad is van mening dat geneesheren enkel vanuit een strikt medisch oogpunt mogen handelen. Wanneer het kind ziek is en de geneesheer een behandeling voorschrijft, gaat hij ervan uit dat de ouders mekaar daarvan in kennis stellen.
Voor wat de naleving van de hoede‑ en bezoekregeling betreft, moet de arts, bij het beoordelen van de verplaatsingsmogelijkheden van het kind, heel omzichtig te werk gaan en abstractie maken van de specifieke familiale situatie. Wordt in dat verband beweerd dat elke communicatie tussen de ouders onmogelijk is, kan de geneesheer, op verzoek van de ene ouder, de andere telefonisch of bij middel van een aan hem geadresseerde en gesloten brief, van zijn bevindingen en advies in kennis stellen.
In deze brief vermeldt hij ook het telefoonnummer waarop hij voor eventuele nadere informatie kan worden bereikt. In geen geval mag door de geneesheer aan een van beide partijen een medisch attest worden afgeleverd.
Voor wat de wijziging van de hoede‑ en bezoekregeling betreft, is het geneesheren nooit toegelaten aan één van beide ouders attesten, getuigschriften of verslagen af te leveren. Enkel wanneer aan de in het vorige hoofdstuk opgesomde voorwaarden wordt voldaan, mag door de geneesheer aan de jeugdrechter een brief worden geschreven die evenwel niet meer elementen mag bevatten dan hoger bepaald.
De provinciale raden worden verzocht ten strengste op de naleving van dit advies toe te zien.
EXPERTISE
Een geneesheer kan enkel door de rechtbank als expert worden aangesteld. In alle andere gevallen is het gebruik van deze titel misleidend en derhalve niet toegelaten. In principe, hoort de expert in het kader van zijn opdracht beide ouders en brengt hen op de hoogte van de exacte draagwijdte ervan. Zijn rapport moet objectief zijn. De expert moet zich houden aan de voorschriften van de Code van geneeskundige Plichtenleer.
De behandelend geneesheer wordt ontraden om aan een niet‑medicus die door de rechtbank met een opdracht is belast, enige informatie te verstrekken. Voorts is het hem verboden in deze materie schriftelijke verklaringen af te leveren. Alleen objectieve medische gegevens mogen, met het akkoord van de betrokkenen, aan de expert ter inzage worden overgemaakt. De verhouding tussen de behandelend geneesheer en de expert wordt geregeld bij artikel 62 van de Code van geneeskundige Plichtenleer(1).
KINDERMISHANDELING
De Nationale Raad stelt vast dat bij conflicten tussen de ouders aangaande het hoede‑ en omgangsrecht, regelmatig sprake is van kindermishandeling. Indien de behandelend geneesheer ernstige vermoedens heeft dat het kind het slachtoffer is van kindermishandeling, moet hij alles in het werk stellen om voor dat probleem zo vlug mogelijk een adequate oplossing te vinden. Het geredetwist tussen de ouders is in dergelijke gevallen van ondergeschikt belang vermits alle aandacht in de eerste plaats naar de bescherming van het kind moet gaan. De arts begaat een ernstige deontologische fout wanneer hij door zijn houding een voor de gezondheid van het kind schadelijke toestand laat bestaan. Hij kan te allen tijde zijn vermoedens mededelen aan een "vertrouwensarts" of aan een arts verbonden aan een centrum voor hulpverlening bij kindermishandeling.
De Nationale Raad is er zich van bewust dat er zich in de praktijk gevallen kunnen voordoen waarin de toepassing van de hierboven gestelde richtlijnen niet tot een billijke oplossing zullen leiden en waar de arts in geweten zal menen een andere houding te moeten aannemen. In dergelijke gevallen moet hij het advies inwinnen van zijn provinciale raad of, bij hoogdringendheid, de mening vragen van collegae die in het vak van de medische deontologie ervaring hebben.
(1) Art. 62 Binnen de perken van volstrekte noodzaak, mag een diagnose of een inlichting van geneeskundige aard worden medegedeeld:
(...)
b. aan de geneesheer met een gerechtelijk-geneeskundig onderzoek belast, voor zover de inlichtingen beperkt blijven tot de objectieve mediche gegevens die rechtstreeks verband houden met het doel van het onderzoek en de patiënt daarmee instemt.