keyboard_arrow_right
Deontologie

Toediening van kalmerende middelen door een arts die wordt opgeroepen door de politie

Aan de Nationale Raad wordt een vraag gesteld betreffende artsen die worden opgeroepen door de politie om een persoon die niet meewerkt onder controle te krijgen door het toedienen van kalmerende middelen.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft in zijn vergadering van 26 oktober 2013 de door u aangehaalde problematiek bestudeerd van artsen die worden opgeroepen door de politie om een persoon die niet meewerkt, onder controle te krijgen door het toedienen van kalmerende middelen.

De Nationale Raad brengt in dit advies de verschillende stappen in herinnering die zich in een dergelijke situatie voordoen.

1/ Het opvorderen van een arts om ter plaatse te komen

Wanneer een arts door het parket of de onderzoeksrechter wordt opgevorderd teneinde tussen te komen, is hij verplicht hierop in te gaan. Hij wordt dan als een deskundige in strafzaken beschouwd die, zoals wordt afgeleid uit artikel 3 van de Programmawet (II) van 27 december 2006, op straffe van sancties dient in te gaan op elke vordering van het parket of van de onderzoeksrechter indien hij in de mogelijkheid hiertoe verkeert. De dienstverlenende persoon die weigert gevolg te geven aan de opdracht waarvoor hij gevorderd werd, wordt gestraft met een geldboete van vijftig euro tot vijfhonderd euro.

Op grond van artikel 2bis, § 4, lid 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis is de politie bevoegd een arts op te roepen, ambtshalve of op verzoek van de van zijn vrijheid beroofde betrokkene.

Bovendien is een arts verplicht op grond van de wettelijke hulpverleningsplicht een persoon die in groot gevaar verkeert, te helpen.

2/ Het opvorderen van een arts om een medische tussenkomst uit te voeren

De door een bevoegde overheid voor het verrichten van een bloedproef opgevorderde arts is op straffe van sanctie wettelijk verplicht de bloedproef te verrichten, behoudens in uitzonderlijke gevallen (zie het artikel 131 van de Code van geneeskundige plichtenleer en het advies van de Nationale Raad van 19 februari 1994, TNR nr. 64, p. 29).

Ondanks het feit dat een arts verplicht is in te gaan op elke vordering van de onderzoeksrechter of het parket teneinde tussen te komen, impliceert deze vordering wettelijk slechts in de voorgenoemde situatie van de bloedproef het verplicht uitvoeren van een medische tussenkomst.

In alle andere situaties behoudt de arts zijn professionele autonomie zoals wettelijk en deontologisch gewaarborgd, om zelf een professioneel oordeel te vellen over de situatie en zelfstandig te beslissen al dan niet over te gaan tot een medische tussenkomst.

3/ Het toedienen door een arts van kalmerende middelen

De Nationale Raad wijst in deze op het verschil tussen een dwangmaatregel en een dwangbehandeling. De maatregel tot het toedienen van kalmerende middelen met als enig doel een persoon enkel onder controle te krijgen, is een dwangmaatregel, geen dwangbehandeling. Dit maakt geen deel uit van een therapie. Bijgevolg zijn de adviezen die de Nationale Raad in het verleden uitbracht aangaande de dwangbehandeling niet van toepassing.

Het toedienen van kalmerende middelen door een arts als dwangmaatregel is nergens wettelijk omschreven, maar wordt algemeen gestoeld op de theorie van de "noodtoestand", waarbij men de persoon wil beschermen tegen zichzelf en eventueel derden wil beschermen tegen de persoon. Deze maatregel zal evenwel slechts toegelaten zijn, als andere oplossingen, zoals de onmiddellijke overbrenging naar een gespecialiseerde zorgeenheid, niet mogelijk zijn of geen oplossing bieden.

Het toedienen van kalmerende middelen dient steeds in medisch verantwoorde omstandigheden te gebeuren onder de verantwoordelijkheid van of door een arts. Dit impliceert minstens dat deze weigert de persoon kalmerende middelen toe te dienen, indien hij niet weet of te weten kan komen welke genees- of andere middelen de persoon reeds ingenomen heeft en indien hij de medische voorgeschiedenis van de betrokkene niet kent.