Aanwijzing van artsen als deskundigen in een rechtsprocedure
De Nationale Raad van de Orde van geneesheren onderzocht het advies van de Commissie verzekeringen en aansprakelijkheidsrecht van de Balie van Brussel betreffende de aanwijzing van artsen als deskundigen in het kader van een rechtsprocedure.
Advies van de Nationale Raad :
ADVIES BETREFFENDE DE AANWIJZING VAN ARTSEN ALS DESKUNDIGEN IN HET KADER VAN EEN RECHTSPROCEDURE
In zijn vergadering van 20 september 2014 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren het advies van de Commissie verzekeringen en aansprakelijkheidsrecht van de Balie van Brussel betreffende de aanwijzing van artsen als deskundigen in het kader van een rechtsprocedure.
Probleem van de aanwijzing van artsen als deskundigen in een rechtsprocedure.
Context
De geneeskundig-gerechtelijke expertise als onderzoeksmaatregel vormt een van de instrumenten die de rechter heeft om de gegevens te verzamelen die hij nodig heeft voor de oplossing van het bij hem aanhangig gemaakte geschil. Het nut van deze onderzoeksmaatregel is afhankelijk van de kwaliteit van de expertisewerkzaamheden.
"Bij gebrek aan een officiële lijst van deskundigen wordt de keuze ervan volledig overgelaten aan de rechtbank. De rechter kan een arts kiezen om zijn faam of een beroep doen op een oordeelkundig aangelegde lijst binnen zijn rechtbank." (Hoge Raad voor de Justitie, ambtshalve advies over het statuut en de kwaliteit van gerechtsdeskundigen, goedgekeurd op 30 maart 2011, p. 3).
De keuze van de deskundige is essentieel voor de oplossing van het geschil. . "Indien de deskundige zijn opdracht uitvoert op een naarstige, bekwame, strikte, onpartijdige en menselijke wijze bewerkstelligt hij dat het slachtoffer volledig en correct zal worden vergoed. De voortreffelijkheid van zijn tussenkomst hangt niet alleen af van de menselijke en wetenschappelijke kwaliteiten die hem inherent zijn, maar ook van een multidisciplinaire basisopleiding die verankerd zit in een beroepspraktijk die zijn ervaring voedt." ( vrije vertaling : TH. PAPART, "La formation, le statut et le rôle de l'expert" in "Préjudices extra-patrimoniaux vers une évaluation plus précise et une plus juste indemnisation », Actes du colloque du 16 septembre 2004, Liège, éd. Jeune barreau, 2004, p. 122).
«De partijen in het geschil en de rechter hebben het recht een objectief, met redenen omkleed en onpartijdig advies te verwachten » (vrije vertaling, G. CLOSSET-MARCHAL, "les garanties du procès équitable en droit judiciaire privé", JT, 2011, p. 1316). Dergelijke eisen inzake objectiviteit en onafhankelijkheid dragen bij tot een goede rechtsbedeling.
Onpartijdigheid en gewettigde verdenking
Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat "de onpartijdigheid van een deskundige niet kan worden gelijkgesteld met het (...) vereiste van een onpartijdig en onafhankelijk rechter, nu deze na het debat over de zaak beslist, terwijl gene vóór het debat alleen maar een advies verstrekt, dat voor de rechter kan worden aangevochten" (Cass., 15 maart 1985, A.C., 1985, nr. 428, Pas., 1985, p. 873).
Zowel de rechtsleer als de rechtspraak zijn het eens over een dergelijke taakverdeling tussen de rechter en de deskundige: de deskundige verstrekt slechts een niet-dwingend advies dat de rechter niet moet volgen indien het strijdig is met zijn overtuiging (Gerechtelijk wetboek, art. 962, tweede lid). De rechter van zijn kant kan zijn rechtsmacht niet overdragen (Gerechtelijk wetboek, art. 11, eerste lid) zodat "de aan een deskundige toegewezen opdracht beperkt moet blijven tot het verzamelen van de feitelijke gegevens die noodzakelijk zijn om de rechter in staat te stellen de pertinente rechtsregels toe te passen" (Cass. 10 juni 2010, Pas. 2010, p. 1794, A.C., 2010, nr. 408; Cass. 19 februari 2010, Pas., 2010, p. 499, A.C., 2010, nr. 112, R.W., 2011-2012, nr. 16, p. 742, noot; Cass. 7 juni 2007, A.C., 2007, nr. 312, Pas., 2007, p. 1167; H. VAN BOSSUYT & J-F VAN DROOGHENBROECK, L'expertise, RPRJ, 2013, p. 65-70).
Men moet zich echter niet alleen afvragen of de situatie waarin de deskundige zich bevindt, meer bepaald op economisch vlak, van dien aard is dat ze hem belet zijn opdracht onpartijdig, sereen en belangeloos te vervullen, maar ook of deze situatie van dien aard is dat ze een gewettigde verdenking teweegbrengt met betrekking tot de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de deskundige (J.VELU en R. ERGEC, "Convention européenne des droits de l'homme", R.P.D.B., complément VII, 1990, nr. 543 en volgende, D. MAYERUS en P. STAQUET, "L'expertise en droit médical" in L'expertise, Commentaires pratiques, Kluwer, 2007, Titre IV, chapitre 1er, p. 56-57).
De gewettigde verdenking alleen al, dit wil zeggen de vrees van een van de partijen dat de deskundige geen technisch advies kan verstrekken op objectieve en onpartijdige wijze, brengt de werkzaamheden van deze laatste in diskrediet. De afwezigheid van gewettigde verdenking houdt, subjectief gezien, in dat een deskundige niet partijdig of afhankelijk mag zijn, maar ook, objectief gezien, dat er voldoende waarborgen aanwezig moeten zijn om elke gewettigde twijfel omtrent zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid uit te sluiten (RvS, voltallige verg., nr. 169.314, 22 maart 2007, JLMB, 2007, p. 677; Rb. Antwerpen, 12 december 2006, Bull.ass;, 2007, p. 475).
Cumulatie van de functies van deskundige en technisch adviseur
Mag een arts die technisch adviseur van een van de partijen was, een opdracht als deskundige aanvaarden?
In een advies van 12 april 2003, heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren het volgende verklaard: "Zo kan alleen uit het feit dat een gerechtelijk deskundige als technisch adviseur van een arts of van een verzekeringsmaatschappij optreedt in een of meerdere geschillen die gelijkaardig zijn aan dat waarover de expertise handelt waarmee hij belast is, niet noodzakelijkerwijs worden afgeleid dat deze deskundige niet over de vereiste onafhankelijkheid of onpartijdigheid beschikt om zijn opdracht te vervullen." (Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 101, p. 3).
De rechtspraak blijft verdeeld. Sommige beslissingen zijn in overeenstemming met dit advies (Rb. Luik, 20 mei 2008, Bull.ass.., p.179; Rb. Veurne, 13 november 2009, TGR-TWVR, 2010, p. 3555; Arbh. Antwerpen, 25 januari 2006, LRL, 2006, p. 134). Andere stellen daarentegen dat "de omstandigheid dat de gerechtsdeskundige een van de partijen in een andere zaak bijstaat als technisch adviseur op een objectieve wijze de gewettigde verdenking van de andere partij rechtvaardigt en bijgevolg de wraking van de deskundige" (Rb. Brussel (6de kamer), 5 oktober 2010, J.T., 2011, nr. 6440, p.453; Luik, 3 februari 2009, JLMB, 2010, p. 1316).
Deze tegenstelling is een vertolking van de malaise die voortvloeit uit de situatie waarin eenzelfde arts zowel gerechtsdeskundige als technisch adviseur van een van de partijen is. Niet alleen de onpartijdigheid maar tevens de schijn van dergelijke onpartijdigheid moet worden nagegaan. Deze dubbele vereiste vindt men terug in de regel van artikel 121, §3, van de Code van geneeskundige plichtenleer : "De arts die als raadgever van een partij is opgetreden, mag de taak van deskundige ten opzichte van die partij niet aanvaarden. "
De rechtsleer maakt een onderscheid tussen de functionele onpartijdigheid en de persoonlijke onpartijdigheid.
De functionele (objectieve) onpartijdigheid kan in twijfel worden getrokken wanneer de deskundige reeds in een andere hoedanigheid kennis heeft genomen van de zaak. De deskundige kan niet onpartijdig zijn indien hij zich in andere omstandigheden reeds een oordeel heeft kunnen vormen over het geschil waarvan hij kennis moet nemen.
"De persoonlijke (subjectieve) onpartijdigheid kan in twijfel worden getrokken wanneer de deskundige een band heeft met een van de partijen of met de zaak in het geschil. Men kan dus stellen dat de deskundige zijn opdracht moet weigeren of zich moet terugtrekken wanneer hij een van de partijen in het geding kent of heeft gekend in een andere hoedanigheid" (vrije vertaling, J.L. FAGNART, Ethique et médecine d'expertise, Con M, 2011/4, p. 149). Artikel 121, § 1, van de Code van geneeskundige plichtenleer heeft eveneens voor deze oplossing gekozen door te stellen dat "de arts die belast is met één van de opdrachten vermeld in artikel 119 moet weigeren personen te onderzoeken met wie hij betrekkingen onderhoudt of onderhield die zijn vrijheid van oordeel zouden kunnen beïnvloeden.".
Advies
De commissie kan aannemen dat een deskundige, ondanks zijn beroepsrelaties met een van de partijen of zijn verzekeraar, naar gelang van de concrete omstandigheden van het geval, zijn opdracht kan vervullen in volledige objectiviteit. Zij merkt echter op dat de kwesties die onder de geneeskunde vallen technische en zeer specifieke kwesties zijn. De door de deskundige verstrekte antwoorden zijn dikwijls verwoord in een technische, soms hermetische taal voor leken die niet vertrouwd zijn met de geneeskunde. Deze techniciteit en specificiteit verklaren waarom juristen zich doorgaans baseren op de conclusies van de deskundige zonder noodzakelijkerwijze de relevantie ervan te kunnen beoordelen. Gelet op deze realiteit is het dan ook niet alleen belangrijk dat de arts-deskundige zijn opdracht op een gewetensvolle, objectieve en onpartijdige wijze uitvoert, maar ook dat geen enkele gewettigde verdenking rijst over zijn objectiviteit en onpartijdigheid.
De commissie is van oordeel dat dergelijke verdenking onvermijdelijk rijst wanneer de deskundige zich rechtstreeks of onrechtstreeks in een situatie van economische afhankelijkheid bevindt omdat hij diensten ook aanbiedt aan een van de partijen - of het nu een verzekeringsmaatschappij is of zijn werkgever (bijv. een ziekenhuis) of om het even welke andere rechtspersoon of natuurlijke persoon met wie hij zakenrelaties onderhoudt.
Ook een hiërarchische afhankelijkheid kan dergelijke verdenking doen ontstaan. Dit is het geval wanneer de adviserende arts van een van de partijen in het ziekenhuis waarin hij zijn beroep uitoefent, het diensthoofd is van de deskundige of wanneer de deskundige en de persoonlijk in het geding betrokken arts in hetzelfde ziekenhuis werken (J.L. FAGNART, Ethique et médecine d'expertise, Con M, 2011/4, p. 150).
Tot besluit kunnen stelt de commissie dat de vereiste van onpartijdigheid en van afwezigheid van gewettigde verdenking bijdragen tot de sereniteit van de expertisewerkzaamheden en dus tot een goede rechtsbedeling. De commissie meent dat, ook al verstrekt de deskundige slechts een niet-dwingend advies, de doorslaggevende invloed die dit advies in de praktijk heeft, vergt dat de deskundige blijk geeft van onpartijdigheid en objectiviteit en geen gewettigde verdenking ten aanzien van zijn persoon op grond van zijn professionele en persoonlijke situatie mag wekken. In dergelijke context van verdenking zou een als deskundige aangewezen arts met reden oordelen dat hij de expertiseopdracht beter weigert.
Het geringe aantal artsen-deskundigen is geen reden om deze vereiste van onpartijdigheid en van de afwezigheid van gewettigde verdenking te nuanceren of zelfs af te zwakken. Het toont integendeel aan hoe belangrijk het is dat de verschillende faculteiten geneeskunde bijzondere aandacht schenken aan de opleiding van dit medisch specialisme (bedoeld bij ministerieel besluit van 22 januari 2007 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten in de verzekeringsgeneeskunde en de medische expertise).
Met het oog op een betere informatie van de partijen over de beroepssituatie van de deskundige, stelt de commissie voor dat iedere deskundige bij de aanvaarding van zijn opdracht een curriculum vitae voorlegt met een overzicht van zijn beroepsactiviteiten (opleidingen, publicaties, werkzaamheden inzake technisch advies als bijstandsarts of als adviserend arts van een verzekeringsmaatschappij, klinische werkzaamheden, werkzaamheden als arts-ambtenaar, onderzoekswerkzaamheden, enz. ), evenals een verklaring op eer aangaande het al dan niet bestaan van een belangenconflict.
De commissie meent dat de arts dergelijke informatie eveneens zou moeten verstrekken als hij wordt aangewezen als enige deskundige of als derde-scheidsrechter in minnelijke medische expertises.
De Nationale Raad is het eens met het advies van deze commissie en heeft, in samenspraak met de Balie van Brussel, beslist dit advies te publiceren op zijn website.
Hij formuleert de volgende opmerkingen in verband met de opleiding van de artsen die zich specialiseren in het vlak van de expertise.
1° De geneesheren-specialisten in de gerechtelijke geneeskunde, (ministerieel besluit van 27 februari 2002 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten voor de specialiteit van gerechtelijke geneeskunde) krijgen een opleiding in de expertisegeneeskunde die rechtvaardigt dat zij regelmatig door de rechtbank worden aangewezen als deskundige om adviezen te formuleren inzake lichamelijke schade.
2° Het specialisme in verzekeringsgeneeskunde en medische expertise (ministerieel besluit van 22 januari 2007 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten in de verzekeringsgeneeskunde en de medische expertise) omvat een specifieke opleiding op universitair niveau die met name betrekking heeft op de deontologie en ethiek van de verzekeringsgeneeskunde en medische expertise.
De meeste houders van deze beroepstitel hebben deze verkregen op basis van verworven rechten.
De Nationale Raad dringt erop aan dat de opleiding van de artsen die voor dit specialisme kiezen, effectief voorziet in een sensibilisering aangaande de specifieke deontologie en ethiek van de expertisegeneeskunde, zoals bepaald door de wetgever.
3° Op langere termijn zou een evolutie van het beroep van gerechtelijk deskundige naar specialisaties binnen het beroep zelf toelaten om de artsen te identificeren die de gerechtelijke expertise, de bijstandsgeneeskunde of de verzekeringsgeneeskunde beoefenen, waardoor belangenconflicten zouden worden vermeden.