Gestraft raadslid van de Orde
Een provinciale raad vraagt wat het lot moet zijn van een raadslid van de Orde aan wie, tijdens zijn mandaat, een andere sanctie dan de waarschuwing werd opgelegd.
Advies van de Nationale Raad:
De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 15 februari 1997 kennis genomen van uw adviesaanvraag van 2 augustus 1996, in herinnering gebracht op 22 januari 1997, betreffende de situatie van een gewoon of plaatsvervangend lid van een provinciale raad aan wie tijdens zijn mandaat, door een definitief geworden beslissing, een andere sanctie dan de waarschuwing wordt opgelegd, dit wil zeggen censuur, berisping of om het even welke straf van schorsing.
De gevallen waarin een verkozen lid van een provinciale raad van zijn mandaat vervallen kan worden verklaard, zijn vermeld in de artikelen 11 en 17 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren.
Artikel 17 van dit besluit heeft betrekking op de vervallenverklaring van het mandaat van een verkozen, gewoon of plaatsvervangend lid van een provinciale raad, aan wie een tuchtstraf - waarschuwing inbegrepen - werd opgelegd die niet meer vatbaar is voor beroep, of dat strafrechtelijk veroordeeld werd door een in kracht van gewijsde gegane beslissing waaruit de morele of beroepsonwaardigheid van de geneesheer om zijn mandaat uit te oefenen blijkt.
De Raad van beroep doet in eerste en in laatste aanleg uitspraak over deze vervallenverklaringen (art. 13, 2°, van het koninklijk besluit nr. 79). De zaak wordt bij de Raad van beroep aanhangig gemaakt door de bijzitter van de provinciale raad (art. 25, § 2, van het koninklijk besluit nr. 79).
Aangezien het initiatief voor de procedure tot vervallenverklaring dient uit te gaan van de provinciale raad - meer bepaald van zijn bijzittend magistraat - zou het nuttig zijn dat de provinciale raden overleg plegen om te komen tot een gemeenschappelijk beleid.