keyboard_arrow_right
Deontologie

Medisch kadaster

Een wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van de beschikkingen van artikel 37 van het koninklijk besluit nr 78 van 10 november 1967 betreffende de Geneeskunst heeft tot doel alle in ons land praktizerende geneesheren te verplichten aan de provinciale geneeskundige commissies een reeks bij koninklijk besluit vastgelegde gegevens te verstrekken.

Wettelijk zou worden bepaald dat ingeval de betrokken beoefenaars de gevraagde gegevens op een onjuiste of onvolledige manier ter registratie zouden mededelen, het visum door de bevoegde provinciale geneeskundige commissie kan worden ingetrokken.

In zijn vergadering van 16 maart 1985 heeft de Nationale Raad dat wetsontwerp grondig onderzocht en volgend schrijven gericht aan de Voorzitter van de Hoge Raad van Geneesheren specialisten en huisartsen :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 16 maart 1985, kennis genomen van een schrijven vanwege Minister DEHAENE van 4 februari 1985 aangaande de tekst van een wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van de beschikkingen van artikel 37 van het koninklijk besluit nr 78 van 10 november 1967 betreffende de Geneeskunst.

Het is de bedoeling op die manier de in ons land praktizerende artsen te verplichten aan de provinciale geneeskundige commissies gegevens te verstrekken met het oog op een kadaster van de geneeskundige praktijk in België.

Wettelijk zou worden bepaald dat ingeval de betrokken beoefenaars de gevraagde gegevens op een onjuiste of onvolledige wijze ter registratie zouden mededelen, het visum door de bevoegde provinciale geneeskundige commissie kan worden ingetrokken.

Volgens de Raad is dit laatste een vexatoire maatregel en een buitengewoon ernstige sanctie aangezien dit neerkomt op een verbod tot verdere uitoefening van het medisch beroep.

De Nationale Raad is van mening dat het door Minister DEHAENE nagestreefde doel eveneens buiten de parlementaire weg kan worden bereikt door gebruik te maken van de beschikkingen van artikel 6.1 van het KB nr 79 en artikel 20 van het KB van 6 februari 1970.
In bedoelde artikelen wordt bepaald dat de provinciale raden van de Orde de lijst opmaken van de artsen die gemachtigd zijn de geneeskunde uit te oefenen, deze lijst bijhouden en de bevoegde overheden waaronder de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort en de provinciale geneeskundige commissies, regelmatig daarvan in kennis stellen.

Sinds verscheidene jaren worden door een aantal provinciale raden aan de op hun lijst ingeschreven artsen regelmatig en bij herhaling vragenlijsten gestuurd in de lijn van de bij het ministerieel schrijven gevoegde type‑vragenlijst.

Het zou de Minister bijgevolg volstaan deze opdracht formeel aan de Raden van de Orde toe te vertrouwen. Desnoods zou artikel 20 van het KB van 6 februari 1970 door een nieuw koninklijk besluit kunnen worden aangevuld waarin wordt gepreciseerd dat, naast de lijst van de Orde, de provinciale raden tegelijk een kadaster over de beroepsuitoefening moeten bijhouden met nadere omschrijving van de gegevens.

Naast het voordeel dat aldus een parlementaire tussenkomst overbodig is, biedt ons voorstel de mogelijkheid om de eventuele sancties aan te passen, om het beroepsgeheim waarvan sprake op pagina 2 van het ministerieel schrijven van 4 februari 1985 te waarborgen en om aan geneesheren die erom vragen, op een soepele manier informatie te verstrekken over de vestigingsmogelijkheden.

De bevoegdheid van de provinciale raden inzake overdreven spreiding van medische activiteiten over verschillende kabinetten, werd bij arrest van het Hof van cassatie erkend.

De Raden van de Orde leggen derhalve aan de geneesheren verplichtingen op i.v.m. de continuïteit van de verzorging en de concentratie van hun activiteiten.

Een kadaster over de medische beroepsuitoefening zou de provinciale raden daarbij van groot nut zijn.