keyboard_arrow_right
Deontologie

Schorsing van artsen in het recht de geneeskunde uit te oefenen wegens niet-betaling van de bijdrage aan de Orde der geneesheren

Mevrouw M. Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, drukt haar bezorgdheid uit in verband met schorsingen " die worden uitgesproken ten aanzien van artsen die geen medische fouten hebben begaan of die geen handelingen hebben gesteld waarvan patiënten het slachtoffer kunnen zijn". De minister meent dat het moeilijk aanvaardbaar is dat patiënten hierdoor verstoken blijven van continuïteit van behandeling bij de vertrouwde arts van hun keuze en evenmin toegang hebben tot hun medisch dossier en vraagt de Nationale Raad dit beleid met sluitende argumenten te staven.

Brief van de Nationale Raad aan mevrouw M. Aelvoet, minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu :

Uit de context van uw brief en de blijkbare aanleiding ertoe meent de Nationale Raad te kunnen vaststellen dat uw bezorgdheid in wezen betrekking heeft op de schorsing van artsen in het recht de geneeskunde uit te oefenen wegens niet-betaling van de bijdrage. De in uw brief gebruikte omlijning "ten aanzien van artsen die geen medische fout hebben begaan of geen handelingen hebben gesteld waarvan patiënten het slachtoffer kunnen zijn" is ruimer en omvat ook het maatschappelijke aspect van het geneesheer zijn als onder meer zijn algemeen gedragspatroon en zijn plichten tegenover de gemeenschap. De Nationale Raad gaat ervan uit dat de tuchtrechtelijke beteugeling van maatschappelijk laakbaar gedrag door u niet wordt geviseerd en beperkt derhalve zijn advies tot de gevolgen van de niet-betaling van de bijdrage aan de Orde.

Inleidend weze vastgesteld dat de Orde der geneesheren, publiekrechtelijke instelling, omwille van haar opdracht onafhankelijk dient te zijn van de overheid. De betaling van de bijdrage, onontbeerlijke financiële middelen voor de werking van de Orde, waarborgt die onafhankelijkheid. De wetgever zelf was zich hiervan dermate bewust dat hij de niet-betaling van de bijdrage in het bijzonder tuchtrechtelijk strafbaar heeft gesteld (art. 18 Koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren).

Wat de niet-betaling van de bijdrage betreft, beschikt de Orde over twee mogelijkheden : de inning langs gerechtelijke weg, meer bepaald door een procedure voor de vrederechter, en de tuchtrechtelijke aanpak.

De inning van de bijdragen, met de eventueel daartoe toe te passen procedures en eventuele sancties, is sinds geruime tijd het voorwerp van een studie door de ordinale diensten. Hierbij wordt onder meer de opportuniteit onderzocht van een herziening van de thans beperkt gevolgde civielrechtelijke weg, met een ruimere tenuitvoerlegging van veroordelende gerechtelijke beslissingen, om aldus de inning van de bijdragen te bevorderen. Het wordt door de artsen als onrechtvaardig ervaren dat sommigen onder hen aan de betaling van hun bijdrage ontkomen.

Wat de als "buitenmaats" aangemerkte sancties (schorsingen van meerdere maanden) betreft, moet vermeld worden dat niet alleen de betrokken artsen tegen die sancties hoger beroep aantekenden, maar dat ook de voorzitter van de Nationale Raad samen met een ondervoorzitter van hun persoonlijk recht van hoger beroep gebruik maakten. De gezegde sancties werden door de raad van beroep herleid tot korte schorsingsperioden, waardoor – vergelijk met perioden van afwezigheid wegens o.m. verlof, vervanging door wachtdiensten tijdens weekends – kwalificaties als "broodroof" en "in het gedrang brengen van de kwaliteit en de continuïteit van de zorg" (zoals vermeld in een petitie van enkele professoren) als overtrokken overkomen. Men ziet daarbij niet in hoe de sanctionering van het niet-voldoen aan een wettelijk-geschraagde verplichting een beknotting kan zijn van de "vrijheid van meningsuiting van politieke opponenten".

De Nationale Raad meent door de vermelde gegevens aan uw bezorgdheid tegemoet te komen.