Standpunt van de Nationale Raad betreffende inmiddels door de Senaat aanvaarde voorstellen tot hervorming van de Orde van geneesheren
Op 24 januari 2007 keurde de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat de tekst goed van het wetsvoorstel tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de gezondheidszorgberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en de werking van de Orden van de gezondheidszorgberoepen en van het wetsvoorstel tot oprichting van een Orde van artsen.
Deze wetsvoorstellen werden op 1 februari 2007 door de Senaat goedgekeurd.
In zijn vergadering van 3 februari 2007 formuleerde de Nationale Raad, na onderzoek van beide wetsvoorstellen, volgende fundamentele opmerkingen.
De Nationale Raad waardeert dat bij het totstandkomen van deze wetsvoorstellen deels rekening werd gehouden met zijn op 15 januari 2005 geformuleerd standpunt (zie bijlage).
Positief zijn o.m. het niet weerhouden van de oprichting van de interprovinciale raden en een aantal aanpassingen die de procedure m.b.t. het tuchtrecht actualiseren en optimaliseren.
Daarentegen betreurt de Nationale Raad ten stelligste dat voor een aantal essentiële punten, hierna opgesomd, met zijn standpunt geen rekening werd gehouden, wat de werking van de Orde van geneesheren hypothekeert en zelfs de toepasbaarheid van de wet op de helling zet.
De Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidszorgberoepen
De Nationale Raad vestigt nogmaals de aandacht op het standpunt betreffende de hervorming van de Orde der geneesheren dat hij op 15 januari 2005 formuleerde. Daarbij werd opgemerkt dat de werking van de Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidszorgberoepen een paralyserend effect zal hebben op de werking van de Orden van de gezondheidszorgberoepen. Zo staat o.m. de loodzware procedure voor het verlenen van adviezen door de Provinciale Raden die via de Nationale Raad en de Hoge Raad dient te verlopen (art. 12bis a, tweede alinea) in schril contrast met het huidige streven naar administratieve vereenvoudiging. Zelfs elk ontwerp van advies van de Nationale Raad dient nu, volgens het wetsvoorstel, aan de Hoge Raad te worden voorgelegd.
Binnen de Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidszorgberoepen wordt wel voorzien in een Nederlandstalige en Franstalige afdeling maar de Nationale Raad onderstreept opnieuw dat de bevoegdheden van de afdelingen minimaal zijn. Bovendien meent de Nationale Raad dat de procedure zoals voorzien in art. 4, § 4, laatste alinea, dat stelt dat “In het geval een meerderheid van twee derden van de leden van de andere afdeling zich binnen een termijn van twee maanden na de mededeling ervan verzetten tegen het bedoelde ontwerp van advies, wordt dit voorgelegd aan de Hoge Raad, samengesteld uit de beide afdelingen, die in dat geval het advies uitbrengt” de goede functionering van beide afdelingen blokkeert.
Dat een afdeling een beslissing van de andere afdeling kan ontkrachten is onaanvaardbaar en niet verenigbaar met de principes van de federale staatsstructuur.
Wat de opdrachten van de Hoge Raad betreft wijst de Nationale Raad nogmaals op het feit dat het niet eenvoudig zal zijn een grens te trekken tussen de grondbeginselen van deontologie en de specifieke regelen voor elke categorie van beroepsbeoefenaars.
Tenslotte acht de Nationale Raad het aangewezen dat de verkiezingsprocedure (art. 4, § 6, derde alinea) zou worden bepaald in de wet en niet zou worden geregeld in een uitvoeringsbesluit.
De Orde van artsen
Het wetsvoorstel tot oprichting van een Orde van artsen voorziet als organen de Nationale Raad en 10 provinciale raden (art. 3). De Raad van beroep wordt opgericht bij de Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidszorgberoepen (art. 19, § 1, van de wet tot oprichting van een Hoge Raad voor deontologie).
a. De verkiezingen
Met betrekking tot de voorwaarden tot kandidaatstelling voor zowel de verkiesbare als de benoembare mandaten zou de Nationale Raad art. 25, tweede alinea, van het wetsvoorstel tot oprichting van een Hoge Raad als volgt herschrijven : “Alle artsen die wettelijk gerechtigd zijn om de geneeskunde permanent in België uit te oefenen en die ingeschreven zijn op de Lijst van de Orde van artsen kunnen zich kandidaat stellen.“.
Verder bevestigt de Nationale Raad zijn advies van 15 januari 2005 dat hij niet opteert voor een leeftijdsgrens voor de verkiesbaarheid van de leden van de Orde van artsen. Het is aan de kiezer om zelf te oordelen of een kandidaat te oud of te jong is.
Het behoud van de organisatie van de verkiezingen voor artsen per gerechtelijk arrondissement is essentieel omdat dit een evenwichtige vertegenwoordiging garandeert van de artsen van de provincie in de ordinale instanties.
Wat de rechtstreekse verkiezingen van de leden van de Raad van beroep en van de Nationale Raad betreft wijst de Nationale Raad nogmaals op het gevaar dat er dan eerder op basis van grote naambekendheid wordt gekozen. Het huidige systeem waarbij de Provinciale Raden de leden van genoemde raden kiezen staat meer garant voor competentie en ervaring en dient dan ook behouden te blijven.
b. De Provinciale Raden
Art. 6 van het wetsvoorstel tot oprichting van een Orde van artsen bepaalt dat de Provinciale Raden slechts zeven verkozen artsen tellen. De Nationale Raad is er van overtuigd dat die regeling nadelig en zelfs niet werkbaar is vooral wat de behandeling van disciplinaire zaken betreft.
Bovendien houdt het wetsvoorstel bij deze te krappe samenstelling van de Provinciale Raden te weinig rekening met de onderlinge verschillen in werkvolume van de Provinciale Raden.
De Nationale Raad meent dat ten behoeve van een goede rechtsbedeling een groter aantal verkozen artsen in de Provinciale Raden noodzakelijk is.
c. De Nationale Raad
Met tevredenheid stelt de Nationale Raad vast dat naar luid van het wetsvoorstel tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie de beide afdelingen afzonderlijk kunnen blijven vergaderen (art. 17, § 1, tweede alinea) en dat de voorzitter van de Orde van artsen en zijn plaatsvervanger artsen dienen te zijn (art. 17, § 3). Wat de afdelingen betreft is het echter onbegrijpelijk dat hun specifieke bevoegdheden niet bepaald worden.
Onvoorstelbaar lijkt hem echter de samenstelling van de Nationale Raad zoals die wordt bepaald in art. 10, § 1, van het wetsvoorstel tot oprichting van een Orde van artsen. De Nationale Raad is ervan overtuigd dat iedere medische faculteit door een arts met stemrecht dient vertegenwoordigd te zijn in de Nationale Raad met dien verstande dat er een evenwicht dient te zijn tussen benoemde leden met stemrecht en verkozen leden met stemrecht.
Op basis van de analyse van beide wetsvoorstellen waarvan de bepalingen werden getoetst aan de actuele medische realiteit en aan de jarenlange ervaring van de Orde van geneesheren o.m. betreffende de tuchtrechtsbedeling en het verlenen van deontologische adviezen, kwam de Nationale Raad tot dit overzicht van zijn meest fundamentele opmerkingen en bedenkingen bij deze wetsvoorstellen. Wanneer hiermee bij de verdere behandeling van de wetsvoorstellen rekening wordt gehouden zal dit ongetwijfeld bijdragen tot de werking van een Orde van artsen die beter aangepast is aan onze huidige staatsstructuur met nog meer garantie voor kwaliteit van de zorg en de rechten van de patiënt.
De Nationale Raad blijft steeds bereid tot verdere toelichting en dialoog.
Bijlage : advies van 15 januari 2005, TNR nr 107, maart 2005, p. 5.