keyboard_arrow_right
Deontologie

Standpunt van de Nederlandstalige Afdeling van de Nationale Raad betreffende voorstellen tot hervorming van de Orde der geneesheren

In zijn vergaderingen van 18 december 2004 en 15 januari 2005 onderzocht de Nederlandstalige Afdeling van de Orde der geneesheren de wetsvoorstellen betreffende een hervorming van de Orde der geneesheren die momenteel in de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden van de Senaat besproken worden. Bij het bepalen van dit standpunt baseert de Nederlandstalige Afdeling zich op de Discussietekst Wetsvoorstel tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de gezondheidszorgberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en werking van de Orden van de gezondheidszorgberoepen (versie gekoppeld aan de persconferentie van minister Demotte van 23 september 2004). De Nederlandstalige afdeling maakt dit standpunt over aan de Vlaamse senatoren en aan de minister-president en de ministers van de Vlaamse Regering die er zich in het Regeerakkoord 2004 uitdrukkelijk toe engageren alles in het werk te stellen om de bekende resoluties van het Vlaams Parlement van 3 maart 1999 op korte termijn te realiseren.
De Nederlandstalige Afdeling vraagt vooral aandacht voor de structuur van de in de Discussietekst voorziene oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie voor de gezondheidszorgberoepen en voor de in de tekst voorziene bevoegdheden van de afdelingen van de Nationale Raden van de Orden.
De Discussietekst voorziet dat een Hoge Raad voor Deontologie van de gezondheidszorgberoepen wordt ingesteld met een tweetalige hoge magistraat als voorzitter en vierendertig leden waarvan een gelijk aantal Nederlandstaligen en Franstaligen. Artikel 6 van de Discussietekst bepaalt dat de beslissingen van de Hoge Raad worden genomen bij gewone meerderheid en bij aanwezigheid van ten minste de helft van de leden. De Discussietekst voorziet niet in een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. Hieruit volgt dat de grondbeginselen van de medische deontologie kunnen vastgesteld worden tegen de wil van de meerderheid van een groep.
Daarnaast moet vermeld dat de Hoge Raad gezien artikel 5, §1, 3°, adviezen kan verlenen over de grondbeginselen van deontologie onder meer op verzoek van een lid van de regering van de gemeenschappen of gewesten bevoegd voor gezondheidsbeleid of aan de Voorzitters van de Parlementen van de gemeenschappen of gewesten. Aangezien ook deze adviezen bij gewone meerderheid worden verleend is het niet uitgesloten dat zij tot stand komen tegen de wil van de meerderheid van de leden van de gemeenschap waartoe de bevoegde minister behoort. De Nederlandstalige Afdeling is van mening dat zowel in het vlak van aanwezigheden als voor beslissingen een meerderheid in elke taalgroep noodzakelijk is, al dragen dergelijke voorwaarden niet bij tot een efficiënte werking.
De Nederlandstalige Afdeling van de Nationale Raad vraagt zich trouwens af of een federale raad voor deontologie voor de gezondheidszorgberoepen vandaag nog zinnig is en strookt met de resoluties van het Vlaams Parlement van 3 maart 1999. Indien men van mening mocht zijn dat de oprichting van een dergelijk orgaan toch nuttig is, is het de evidentie zelf dat dient overgegaan te worden tot de oprichting van twee autonome Raden die zoals de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België en de Académie Royale de Médecine de Belgique naast elkaar bestaan en desgevallend wel tot gemeenschappelijk overleg kunnen beslissen.

Daarnaast vraagt de Nederlandstalige Afdeling van de Nationale Raad aandacht voor de bepalingen in de Discussietekst betreffende de bevoegdheden van de afdelingen van de Nationale Raden van de Orden. Artikel 20, §1, tweede lid, bepaalt: “de beide afdelingen vergaderen samen voor de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 7, vijfde lid, en artikel 19, eerste lid, 1°, 6° en 9°, en kunnen voor de uitoefening van de andere bevoegdheden samen vergaderen”.

Artikel 19, eerste lid, 1°, handelt over het vaststellen van de regelen van deontologie, en 6° van hetzelfde lid over het verlenen van advies omtrent de toepassing of de draagwijdte van deze regelen. Artikel 19, eerste lid, 9°, omvat de opdracht alle nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen om de doelstellingen van de Orde te verwezenlijken.

Hieruit blijkt dat de afdelingen van de Nationale Raad samen de regelen van deontologie MOETEN opstellen en interpreteren. In het KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren dat momenteel de werking van de Orde bepaalt stelt artikel 14, §1, eerste lid, dat de Nationale Raad twee afdelingen omvat die samen KUNNEN beraadslagen en beslissen over de algemene beginselen en regelen van medische plichtenleer. De Nederlandstalige Afdeling kan niet aanvaarden dat een toekomstige wet haar deze vrijheid zou ontnemen en haar zou verplichten met de Franstalige Afdeling te vergaderen en te beslissen. Wel blijft de Nederlandstalige Afdeling bereid dit zoals al jarenlang gebruikelijk op vrijwillige basis te doen.

Evenmin kan de Nederlandstalige Afdeling accepteren dat haar het recht zou ontnomen worden om autonoom initiatieven te nemen die zij noodzakelijk acht om de doelstellingen van de Orde te verwezenlijken. Zo is het de vraag of het zelfs nog mogelijk zal zijn met een eigen standpunt als bv. dit schrijven naar buiten te treden indien de Discussietekst wet mocht worden.

Overigens wijst de Nederlandstalige Afdeling van de Nationale Raad op een aantal bepalingen omtrent de bevoegdheden van de afdelingen die onduidelijk zijn en discussies omtrent tekstinterpretatie kunnen meebrengen. Ook de teksten van de artikelen 14 en 15 van het huidige KB nr. 79 zijn terzake niet helder.

Als hoger gezegd bepaalt artikel 20, §1, van de Discussietekst dat de afdelingen voor de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van artikel 19 samen vergaderen en voor de uitoefening van andere bevoegdheden van artikel 19 samen kunnen vergaderen terwijl artikel 19 al deze bevoegdheden gezamenlijk vermeldt als opdracht van de Nationale Raad. In dit verband merken juristen op dat er een wezenlijk verschil is tussen het geven van een opdracht (artikel 19) en het afleiden van een opdracht of bevoegdheid uit een tekst (artikel 20). De huidige wetgeving op de Orde stelt hetzelfde probleem. De Nederlandstalige Afdeling is van mening dat het de duidelijkheid zou ten goede komen en vermoedelijk de intentie van de wetgever beter zou weergeven als alle bevoegdheden aan de afdelingen toegewezen worden en niet langer als opdrachten voor de Nationale Raad worden vermeld. Ook in andere wetteksten waarin de Nationale Raad gelast wordt kandidaten voor te dragen voor benoemingen zou het aangewezen zijn de Nationale Raad te vervangen door de afdeling met de voertaal van de voor te dragen kandidaten.

Tenslotte meent de Nederlandstalige Afdeling dat de identiteit van de afdelingen wordt vergroot door niet langer van afdelingen van de Nationale Raad te spreken maar van Gemeenschapsraden voor deontologie die samen kunnen beraadslagen en beslissen en desgewenst samen naar buiten kunnen treden als Federale Raad voor medische deontologie.

De Nederlandstalige Afdeling van de Nationale Raad rekent erop dat de minister-president en de ministers van de Vlaamse Regering evenals de Vlaamse senatoren dit standpunt bijtreden bij de verdere bespreking van de wetsvoorstellen die onder meer de hervorming van de Orde der geneesheren betreffen.