keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Medisch dossier07/06/2024 Documentcode: a171012
Toegang van de patiënt tot de hem betreffende persoonlijke notities van de arts.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht betreffende het recht van de patiënt op inzage en afschrift van de hem betreffende persoonlijke notities van de arts.

De patiënt heeft het recht om zijn medisch dossier in te kijken en er een afschrift van te krijgen volgens de werkwijze die vastgelegd is in artikel 9, §§ 2 en 3, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (Patiëntenrechtenwet).

Voorheen had het rechtstreekse toegangsrecht van de patiënt geen betrekking op de persoonlijke notities van de arts, hoewel ze deel uitmaken van zijn patiëntendossier (advies van 21 november 2017 van de Federale commissie rechten van de patiënt, Het patiëntendossier, p. 6).

Ingevolge de recente wijziging van de Patiëntenrechtenwet door de wet van 6 februari 2024, die geen enkele overgangsbepaling bevat, werd deze uitzondering geschrapt. Er wordt niet langer verwezen naar de persoonlijke notities waardoor dus niet langer een afwijkingsregeling geldt voor de toegang tot deze notities .

Hieruit volgt dat de patiënt recht heeft op inzage en afschrift van de hem betreffende persoonlijke notities van de arts overeenkomstig dezelfde voorwaarden en modaliteiten als deze die van toepassing zijn op de andere elementen uit het patiëntendossier. Enkel de gegevens over derden in zijn dossier vallen buiten zijn recht op inzage en afschrift.

Patiëntenrechten23/03/2024 Documentcode: a171009
Lichamelijke zelfbeschikking en het tegengaan van obstetrisch geweld.

In zijn vergadering van 23 maart 2024 heeft de nationale raad van de Orde der artsen het op 15 januari 2024 door de Senaat aangenomen informatieverslag over lichamelijke zelfbeschikking en het ‘tegengaan van obstetrisch geweld’ onderzocht.

De nationale raad deelt het ongenoegen van het medisch korps bij het gebruik van de term "obstetrisch geweld" omwille van zijn stigmatiserende karakter (cf. de hoorzittingen voorafgaan aan het informatieverslag over lichamelijke zelfbeschikking en het tegengaan van obstetrisch geweld, Doc. parl. Sen., sess. 2022-2023, nr 7-245/4, pp. 146-151 en pp. 155-160). De nationale raad hoopt dat in de toekomst de term ‘respectvolle kraamzorg’ zal worden aangewend.

De artsen hebben aandacht voor de boodschap van de patiëntes en de parlementsleden.

Om een vertrouwensrelatie te kunnen opbouwen in een zorgcontext die onderhevig is aan verandering en complex is door verschillende factoren, is het nodig zijn handelwijze regelmatig te herzien in het licht van het standpunt van de patiënte.

De eerbiediging van de rechten van de patiëntes, goedhartige verloskundige zorg, goede medische praktijkvoering, recht op zelfbeschikking en lichamelijke integriteit en strijd tegen ongepast gedrag zijn essentieel in een zorgrelatie die per definitie moet worden gekenmerkt door menselijkheid en wederzijds respect.

De nationale raad zal erop toezien dat zijn adviezen de artsen begeleiden bij de correcte toepassing ervan in de context van de verloskundige en gynaecologische zorg. Daartoe zal hij een open oor hebben zowel voor de artsen en de andere zorgverleners als voor de patiëntes.

Consent (Fully Informed-)16/09/2023 Documentcode: a170016
Geluidsopname van raadplegingen

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 16 september 2023 onderzocht of de patiënt een geluidsopname mag maken van de raadpleging.

De patiënt heeft tegenover de arts het recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan (art. 7, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

De patiënt heeft ook het recht zo volledig mogelijk te worden geïnformeerd over de verschillende aspecten van de behandeling, opdat hij geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij kan toestemmen in iedere tussenkomst van de arts (art. 8, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

Het “voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en tot wijziging van bepalingen inzake rechten van de patiënt in andere wetten inzake gezondheid” tracht dit informatierecht nog aan te scherpen en zo performant mogelijk te maken ten aanzien van de patiënt. Wat betreft de geluidsopname van een raadpleging, zegt de memorie van toelichting bij het voorontwerp dat “een patiënt met medeweten van de zorgverlener een geluidsopname mag maken van het gesprek met de gezondheidszorgbeoefenaar ten einde achteraf de verstrekte informatie nogmaals te kunnen beluisteren”. (zie voorontwerp wet patiëntenrechten memorie, dd. 19 juli 2023)

De nationale raad verstrekt het volgende advies:

De arts-patiëntrelatie is een zorgrelatie gebaseerd op wederzijds vertrouwen.

Het heimelijk opnemen door de patiënt van een raadpleging kan het vertrouwen van de arts schenden en een einde teweeg brengen van de therapeutische relatie (overeenkomstig de modaliteiten van 32, Code van medische deontologie).

De situatie kan zich evenwel voordoen dat de patiënt ten aanzien van de arts aangeeft dat de mondelinge informatie voor hem onvoldoende is om een volledig inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand of een geïnformeerde toestemming te geven, bijvoorbeeld omwille van de hoeveelheid aan informatie of de ernst van de gezondheidstoestand van de patiënt (te denken valt aan een raadpleging oncologie).

In dat geval kan in gezamenlijk overleg arts-patiënt een oplossing worden gezocht om de gezondheidsinformatie beter te kunnen assimileren, te denken valt aan een (bijkomende) schriftelijke informatie of een geluidsopname. Beide actoren van de vertrouwensrelatie dienen met deze opname in te stemmen.

Zowel de patiënt als de arts dienen er zich van bewust te zijn dat de aanwezigheid van een microfoon of videoapparaat de consultatie een meer onnatuurlijk en gekunsteld karakter kunnen geven.

Patiëntenrechten25/03/2023 Documentcode: a170009
Modernisering van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

De nationale raad van de Orde der artsen nam kennis van het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en tot wijziging van bepalingen inzake rechten van de patiënt in andere wetten inzake gezondheid.

Op 13 april 2023 legde hij aan de minister van Volksgezondheid de volgende bedenkingen voor.

1. Definities

1.1. Het persoonlijk toepassingsgebied van de wet wordt uitgebreid tot de persoon die “gezondheidszorg wenst te ontvangen” (art. 5 van het voornoemde voorontwerp van wet). Deze wijziging wordt eveneens aangebracht in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, in de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet) en in de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg (art. 19, 20 en 21 van het voorontwerp).

In verband met de wijziging van het persoonlijk toepassingsgebied van de wet betreffende de rechten van de patiënt, blijkt uit de memorie van toelichting dat dit geen verplichting meebrengt voor een gezondheidszorgbeoefenaar om iedere patiënt te aanvaarden. Bijgevolg kan de persoon die gezondheidszorg wenst te ontvangen het recht op kwaliteitsvolle zorg, bedoeld in artikel 5 van de wet betreffende de rechten van de patiënt, niet doen gelden ten aanzien van een gezondheidszorgbeoefenaar waarmee hij geen therapeutische relatie heeft. De vraag rijst dan ook in hoeverre de andere rechten van deze wet, zoals het recht op informatie over zijn gezondheidstoestand of het recht op een bijgehouden patiëntendossier, kunnen worden uitgeoefend door een persoon die gezondheidszorg “wenst” te ontvangen, zolang er geen zorgrelatie tot stand kwam. Dit zou gepreciseerd moeten worden in de wet met het oog op een uniforme interpretatie.

1.2. Het zou wenselijk zijn in artikel 2 van de wet betreffende de rechten van de patiënt de begrippen “vertrouwenspersoon” en “vertegenwoordiger” te definiëren om beter te begrijpen wat hun rol is.

Op te merken valt dat er in de Franse versie van de wettekst (art. 14 en 15, gecoördineerde wet) gebruik wordt gemaakt van zowel de term “représentant” als “mandataire”, terwijl de Nederlandstalige versie enkel het begrip “vertegenwoordiger” hanteert.

In artikel 15, § 1, van de wet betreffende de rechten van de patiënt, dient in de Franse versie de term “mandataire” vervangen te worden door de term “représentant”.

2.Het informeren van de patiënt

2.1. Het recht om schriftelijke informatie te ontvangen, wordt uitvoerig uitgewerkt.

De politieke verantwoordelijken zijn zich ervan bewust dat meer en meer artsen genoodzaakt zijn nieuwe patiënten te weigeren, dat de termijnen om toegang te verkrijgen tot zorg steeds langer worden, dat de administratieve belasting een probleem vormt voor de uitoefening van het beroep, dat de beschikbare middelen beperkt zijn en dat de behoeften toenemen, rekening houdend met de vergrijzing van de bevolking.

Indien de patiënten hun recht om de informatie schriftelijk te verkrijgen op een algemene wijze zouden uitoefenen, dan zou dit een te grote werklast vormen voor de gezondheidszorgbeoefenaars, ten koste van de tijd die aan zorg kan worden besteed.

2.2. Het voorontwerp bepaalt dat de gezondheidszorgbeoefenaar de aan de patiënt gegeven informatie op papier moet zetten wanneer ze complex is en indien dit pertinent is (art. 9 van het voorontwerp).

De patiënt is het best geplaatst om te oordelen of de informatie voor hem complex is en of het pertinent is of hij zijn recht om schriftelijke informatie te verkrijgen, wenst uit te oefenen.

Aangezien de patiënt reeds beschikt over het onvoorwaardelijke recht om de informatie schriftelijk te vragen, is de nationale raad van mening dat deze bijkomende verplichting voor de gezondheidszorgbeoefenaar overbodig is.

2.3. Het voorontwerp voegt aan de bestaande tekst toe dat de patiënt recht heeft op informatie “die past bij zijn bevattingsvermogen” (art. 9 van het voorontwerp). De nationale raad suggereert hieraan toe te voegen “en zijn draagkracht”, welke voor de patiënt evenzeer een belangrijke rol kan spelen bij het begrijpen van de gegeven informatie in bepaalde omstandigheden.

2.4. De therapeutische exceptie vereist dat de gezondheidszorgbeoefenaar nagaat of de informatie aan de patiënt meegedeeld kan worden op een manier die rekening houdt met het risico op nadeel voor zijn gezondheid (art. 9 van het voorontwerp).

Gezien de plicht van de gezondheidszorgbeoefenaar om informatie te verstrekken rekening houdend met het bevattingsvermogen van de patiënt en zijn draagkracht, lijkt deze bepaling overbodig.

2.5. Het voorontwerp voorziet dat de gezondheidszorgbeoefenaar de patiënt informeert over de financiële gevolgen van de tussenkomst overeenkomstig artikel 73, § 1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, hetwelk enkel verwijst naar de conventiestatus van de gezondheidszorgbeoefenaar.

De nationale raad is van mening dat de wet eveneens moet voorzien in een voorafgaande en duidelijke informatie over de kosten van de ingreep, in het bijzonder de bepaling van de erelonen en de hoogte van eventuele ereloonsupplementen.

3.De autonomie van de patiënt en de rol van zijn vertegenwoordiger

3.1. De patiënt heeft recht op een kwaliteitsvolle, doelgerichte dienstverstrekking die rekening houdt met zijn voorkeuren (art. 7 van het voorontwerp).

In de Franse versie klopt de toevoeging “et tient compte des préférences du patient” grammaticaal niet.

Hoewel de commentaar in de memorie van toelichting verduidelijkt wat verstaan moet worden onder de term “doelgericht”, laat de tekst van de wet zelf ruimte voor interpretatie. De term “doelgericht” is vaag en vergt precisering wat de aard van het doel betreft.

De memorie van toelichting voegt eraan toe dat de voorkeuren van de patiënt enkel worden gevolgd indien dit geen afbreuk doet aan de diagnostische en therapeutische vrijheid van de gezondheidszorgbeoefenaar, zoals verankerd in de Kwaliteitswet. Dit zou uitdrukkelijk uit de patiëntenrechtenwet moeten blijken.

De wet betreffende de rechten van de patiënt is grotendeels ingegeven door het autonomiebeginsel van de patiënt. Dit beginsel wordt echter niet opgevat als een onvoorwaardelijke autonomie, maar als een autonomie die verbonden is met die van de gezondheidszorgbeoefenaar, d.w.z. een "interdependente" autonomie. Gezien de toenemende moeilijkheden die tal van gezondheidszorgbeoefenaars ondervinden in termen van eisen, agressiviteit en zelfs geweld van hun patiënten, zou de tekst van de wet ten minste een notie van wederkerigheid in de relatie moeten vermelden, met plichten voor de patiënt, om zowel het respect ten aanzien van de persoon van de gezondheidszorgbeoefenaar als zijn therapeutische vrijheid te waarborgen.

Bovendien mag de wet niet de indruk geven dat de voorkeuren van de patiënt onbeperkt zijn terwijl de middelen van de maatschappij inzake gezondheid beperkt zijn en de gezondheidszorgbeoefenaar deze op redelijke wijze moet aanwenden (art. 73, §, 2de lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen).

3.2. De memorie van toelichting stelt verrassend dat de patiënt (steeds) een geluidsopname mag maken van het gesprek met de gezondheidszorgbeoefenaar, dus eventueel zelfs zonder het medeweten van deze laatste.

Om het vertrouwen en de dialoog tussen de arts en de patiënt niet te schaden, is de nationale raad van mening dat een geluidsopname van een raadpleging door de patiënt, met name met het oog op een betere assimilatie van de ontvangen informatie, slechts kan plaatsvinden in onderling overleg. Het zou minstens wenselijk zijn in de wet te preciseren dat de gezondheidszorgbeoefenaar hierover vooraf dient te worden ingelicht.

De arts-patiëntrelatie is een op wederzijds respect gebaseerde vertrouwensrelatie; de overjuridisering ervan kan nefast zijn voor deze relatie.

3.3. De gezondheidszorgbeoefenaar moet rekening houden met de wensen uitgedrukt in de voorafgaande zorgplanning, terwijl hij de zorgweigering dient te eerbiedigen (artikel 12 van het voorontwerp).

Een duidelijk onderscheid tussen deze twee begrippen dient te worden geformuleerd. De definitie van zorgplanning (artikel 5 van het voorontwerp) sluit niet uit dat de patiënt negatieve wensen kenbaar maakt (zie de toelichting bij artikel 14 van het voorontwerp).

Uit de memorie van toelichting blijkt dat de zorgplanning, net als de voorkeuren van de patiënt in verband met zijn verzorging (artikel 7 van het voorontwerp), geen afbreuk doet aan de in artikel 4 van de Kwaliteitswet bedoelde diagnostische en therapeutische vrijheid. Dat zou verduidelijkt moeten worden in de wet.

3.4. In verband met de vertegenwoordigingsbevoegdheid bepaalt artikel 18 van het voorontwerp niet dat de beroepsbeoefenaar, met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt, ook het verzoek van de persoon bedoeld in artikels 12 en 14 van de wet betreffende de rechten van de patiënt om de informatie bedoeld in artikels 7 en 8 van de wet betreffende de rechten van de patiënt, geheel of gedeeltelijk kan afwijzen.

Dit zou gepreciseerd moeten worden om een terugkerende kritiek op de huidige tekst van de wet aan te pakken.

Het Burgerlijk Wetboek stelt bovendien dat bepaalde handelingen, waarvan sommige de gezondheid betreffen, enkel uitgeoefend kunnen worden door de persoon zelf omdat ze een uiterst persoonlijke keuze van hem vergen. Ze zijn niet vatbaar voor vertegenwoordiging of bijstand door de gerechtelijke bewindvoerder (artikel 497/2 van het Burgerlijk Wetboek).

Dergelijke beperkingen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid doen zich niet voor in het geval van de vertegenwoordiger die aangesteld is op basis van de wet betreffende de rechten van de patiënt. De wijziging van de wet betreffende de rechten van de patiënt zou de gelegenheid moeten zijn om een ongelijkheid voor de wet inzake de vertegenwoordiging van de patiënt op te lossen.

3.5. Er wordt bepaald dat de beroepsbeoefenaar de patiënt geregeld bevraagt over zijn vertrouwenspersoon, om te weten of zijn aanwijzing nog steeds actueel is (art. 16 van het voorontwerp).

De gezondheidszorgbeoefenaar moet er niet mee belast worden aan de patiënt te vragen of hij de keuze van zijn vertrouwenspersoon handhaaft, maar het is aan de patiënt dit spontaan te melden (art. 16 van het voorontwerp).

3.6. Het zou wenselijk zijn aan artikel 10, § 1, 2de lid, van de wet betreffende de rechten van de patiënt toe te voegen: “Behoudens akkoord van de patiënt en in overleg met de gezondheidszorgbeoefenaar, kunnen enkel de personen waarvan de aanwezigheid verantwoord is in het kader van de dienstverstrekking van de gezondheidszorgbeoefenaar, aanwezig zijn bij de zorg, de onderzoeken en de behandelingen”.

4. Het patiëntendossier

4.1. Artikel 14 van het voorontwerp van wet schrapt het begrip van persoonlijke notities niet uit de wet betreffende de rechten van de patiënt.

Zoals geformuleerd in zijn advies van 27 april 2019, met als titel « Persoonlijke notities in het patiëntendossier », deelt de nationale raad de vaststelling van de Federale Commissie "Rechten van de patiënt" dat gezien de evolutie van monodisciplinaire praktijkvoering naar multidisciplinaire samenwerking de vraag gesteld wordt of het begrip persoonlijke notities, zoals het vandaag in de memorie van toelichting, beschreven staat nog voldoende actueel is (advies van 21 november 2017 van de Federale Commissie "Rechten van de patiënt", Het patiëntendossier, p. 6). Hij is van oordeel dat dit begrip uit de wet betreffende de rechten van de patiënt geschrapt zou moeten worden.

4.2. Het voorontwerp wijzigt de modaliteiten van het recht op inzage in en afschrift van het dossier van de overleden patiënt door zijn naasten.

De wet behoudt de noodzaak voor bepaalde naasten het verzoek tot inzage of afschrift te motiveren en te specifiëren. Evenwel bestaat de mogelijkheid dat de nabestaanden het ontvangen afschrift gebruiken voor een ander doel dan opgegeven in de motivering. In die zin heeft de gezondheidszorgbeoefenaar geen enkele controle meer over de geheimhouding, die in principe blijft gelden na het overlijden. De nationale raad is van oordeel dat het opportuun zou zijn hiervoor waarborgen te bepalen in de wet om misbruik van vertrouwelijke informatie te vermijden.

Het voorontwerp bevat geen bepaling voor het geval waarin de gezondheidszorgbeoefenaar dit verzoek om inzage of afschrift weigert.

Hoewel de wet bepaalt dat de gezondheidszorgbeoefenaar weigert een afschrift van het dossier te verstrekken indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de patiënt onder druk staat om een afschrift van zijn dossier aan derden te bezorgen, bestaat nergens een dergelijke bepaling met betrekking tot het recht op afschrift van de naasten en van de vertegenwoordiger na het overlijden van de patiënt.

5. De minderjarige patiënt

5.1. Het komt vaak voor dat personen die niet het ouderlijke gezag hebben, zoals de nieuwe echtgenoot of partner, grootouders of andere familieleden, bijdragen aan de zorg voor de minderjarige. Omdat zij geen ouderlijk gezag over het kind hebben, kunnen zij normaal gesproken niet de rechten uitoefenen waarin de wet betreffende de rechten van de patiënt voorziet, waaronder het recht op informatie. Hun situatie is niet bij wet geregeld.

5.2. Om de vertrouwelijkheid en het recht op privacy te kunnen waarborgen voor "oordeelsbekwame" minderjarigen, die er bewust voor kiezen op raadpleging te komen zonder hun ouders, moeten er maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat deze niet onrechtstreeks door de verzekeringsinstelling worden geïnformeerd (art. 10 van de wet betreffende de rechten van de patiënt).

5.3. De nationale raad zou tot slot van deze gelegenheid gebruik willen maken om de bevoegde autoriteiten ertoe op te roepen de nodige maatregelen te nemen om, met name via het verplichte onderwijs, het kennisniveau van minderjarigen te verbeteren over de autonome uitoefening van hun rechten op grond van de wet betreffende de rechten van de patiënt en over het recht op vertrouwelijkheid.

Dit zou bijdragen tot een betere aanpak van gevoelige gezondheidsproblemen die eigen zijn aan de adolescentie en het toekomstige leven kunnen blijven beïnvloeden (ongewenste zwangerschappen, seksueel overdraagbare aandoeningen, enz.).

Relatie arts-patiënt15/10/2022 Documentcode: a169021
Addicties - Overleg over de gezondheidstoestand van de patiënt tussen behandelende artsen

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 15 oktober 2022 de vraag of een arts de ernstige verslavingsproblematiek van een patiënte mag melden aan een gynaecoloog in de context van de opstart van een fertiliteitsbehandeling.

Het staat wetenschappelijk vast dat het gebruik van alcohol en andere verslavende middelen vanaf de conceptie en gedurende de gehele zwangerschap een zeer nefaste invloed heeft op de ontwikkeling van de vrucht. Het foetaal alcoholsyndroom bij wijze van voorbeeld kenmerkt zich door zeer ernstige afwijkingen[1] waardoor de toekomstsmogelijkheden van het kind zwaar gehypothekeerd worden.

De nationale raad is van oordeel dat in ernstige en bewezen gevallen van ethylisme en/of het gebruik van andere verslavende middelen, nadat de moeder meermaals gewezen werd op de gevaren voor haarzelf en de toekomstige baby, het beroepsgeheim kan wijken om een hoger belang te dienen, namelijk het vrijwaren van de fysieke en psychische integriteit van het ongeboren kind.


[1] Kenmerken van het foetaal alcoholsyndroom

Bij de geboorte

Groeiachterstand
Afwijkende gelaatskenmerken
Neurologische afwijkingen

• slechte spiercoördinatie,
• slechte zuigreflex, kauwproblemen,
• overgevoeligheid voor geluid en/of fel licht,
• slaapproblemen,
• aandacht- en geheugenstoornissen,
• spraakstoornissen,
• aantasting van het gezichtsvermogen,
• leer- en gedragsproblemen, hyperactiviteit, autistisch gedrag,
• mentale achterstand (gemiddeld IQ van 60).
Andere mogelijke afwijkingen
• hartproblemen
• misvormingen aan skelet en interne organen (bv. nieren, lever, geslachtsorganen)
• gehoorproblemen
• misvormingen in heupgewricht
• scoliose
• te hoge of te lage spierspanning
• verstoorde motoriek (fijne bewegingen)
• verhoogde kans op oor- en longontsteking
• beven
• prikkelbaarheid
• impulsief gedrag
• epilepsie
• evenwichtsstoornissen.

Veel voorkomende problemen bij kinderen en volwassenen

• Psychische klachten, psychiatrische problemen (zoals depressie)
• Leerproblemen, slechte schoolprestaties, problemen op het werk
• Gedragsproblemen, crimineel gedrag
• Onaangepast seksueel gedrag
• Alcohol- en drugsproblemen
• Sociaal isolement

Relatie arts-patiënt23/04/2022 Documentcode: a169010
Huisbezoeken bij mobiele patiënten

In zijn vergadering van 23 april 2022 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen een vraag betreffende het aanvaarden van een huisbezoek voor mobiele patiënten.

De adviesaanvraag betreft consulten buiten de wachtdienst. De deontologische aanbevelingen die de nationale raad formuleerde in zijn advies ‘Wachtdienst voor huisartsgeneeskunde: Plicht tot deelname – Verplaatsing van de huisarts van wacht – Telefonische triage’ van 6 december 2008 (a123013) kunnen wat de verplaatsing van de huisarts betreft ook tijdens de normale praktijkuren worden toegepast. Hieronder vindt u enkele citaten uit dit advies.

De nationale raad onderstreept het belang van de verdere ‘bewustmaking (ook in de dagelijkse huisartsenpraktijk) van de bevolking om bij voorkeur steeds op raadpleging te gaan en het huisbezoek voor te behouden voor uitzonderlijke omstandigheden’.

Een huisarts heeft het recht de patiënt die een huisbezoek vraagt, te verzoeken om naar de raadpleging te komen. In zijn kabinet beschikt de huisarts over een betere uitrusting en een uitgebreider instrumentarium om kwaliteitsvolle zorg te verlenen. De huisarts doet er goed aan zijn patiënten vooraf hierop te wijzen. Dit kan bv. ook via een bericht op de website en/of in de wachtkamer. Dit neemt niet weg ‘dat het “huisbezoek” – naast de “raadpleging” – een essentieel en volwaardig onderdeel is van het normale geneeskundige handelen van de huisarts’.

Een huisbezoek dient te worden voorbehouden aan patiënten die zich moeilijk of niet kunnen verplaatsen. Over de beoordeling hiervan stelt de nationale raad in het genoemde advies ‘Het probleem van de ‘medische opportuniteit’ of de relevantie van de aanvraag van een huisbezoek stelt zich niet alleen bij de wachtdienst; ook bij de normale uitoefening tijdens de week wordt elke huisarts daarmee – quasi dagelijks – geconfronteerd. Het belangrijkste verschil blijft dat de huisarts de aanvraag voor eigen patiënten beter en correcter kan inschatten en beoordelen’.

In overleg met de patiënt oordeelt de huisarts bij iedere vraag over de opportuniteit en de mogelijkheid van de patiënt om zich naar de raadpleging te verplaatsen en al dan niet op huisbezoek te gaan. Zodoende kan de huisarts meer tijd vrijmaken voor de zorg voor zijn patiënten, in het bijzonder in omstandigheden of in de regio’s van het land waar door een huisartsentekort veel zorgvragen zijn. Bij praktische moeilijkheden om op raadpleging te komen zoals bv. concrete verplaatsingsproblemen kan samen naar een adequate oplossing gezocht worden.

Consent (Fully Informed-)19/02/2022 Documentcode: a169001
Toepassing van euthanasie - Psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie

In zijn vergadering van 19 februari 2022 heeft de nationale raad de problematiek besproken inzake de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie en kennelijk niet binnen afzienbare tijd zullen overlijden.

1. Inleiding

Dit advies heeft tot doel richtlijnen te formuleren om artsen te ondersteunen in het zorgvuldig handelen bij de toepassing van euthanasie, in het bijzonder in complexe situaties waarbij er rechtsonzekerheid bestaat over de toepassing ervan omwille van mogelijke verschillen in interpretatie over de ernst en onomkeerbaarheid van de medische toestand. Het geactualiseerde advies van de nationale raad van 19 februari 2022 “Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening”, kan niet zonder meer worden aangewend in situaties van psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie.

2. De wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en het Advies van het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek nr. 73 van 11 september 2017

In het geval van een euthanasievraag dient de arts te oordelen of er is voldaan aan de voorwaarden zoals bepaald door de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie (hierna: Euthanasiewet).

De arts moet zich met name ervan vergewissen dat ‘de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening’[1].

Dit vergt een interpretatie van de wettelijke voorwaarden, die, in uitzonderlijke gevallen, vatbaar kan zijn voor discussie.

Het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek publiceerde het Advies nr. 73 van 11 september 2017 betreffende euthanasie in geval van niet-terminale patiënten, psychisch lijden en psychiatrische aandoeningen, dat meerdere, voor onderstaande deontologische richtlijnen van de Orde der artsen zeer relevante elementen bevat.

Niettegenstaande een aantal onopgeloste discussiepunten bevat dit uitgebreide advies een consensus

(1) dat enkel lijden dat voldoet aan de voorwaarde dat het het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, een wettelijke grond voor euthanasie kan vormen;

(2) dat het tot de verantwoordelijkheid van de arts behoort om te oordelen over de ongeneeslijkheid van de ernstige door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening; en

(3) dat, daarentegen, de beoordeling of het fysiek of psychisch lijden al dan niet aanhoudend en ondraaglijk is, bij de patiënt ligt.’[2]

De Euthanasiewet[3] verwijst ook naar de voorwaarde dat het ‘lijden niet gelenigd kan worden’, om te bepalen of een patiënt zich in een medisch uitzichtloze situatie bevindt.

De interpretatie van het criterium ‘niet-lenigbaarheid’ van het lijden en de vraag of de arts dan wel de patiënt beslist of het lijden al dan niet lenigbaar is, zijn voor discussie vatbaar.

In ieder geval vereist de vaststelling van het (on)lenigbare karakter van het lijden ‘een diepgaande en constante dialoog tussen de patiënt en diens arts’[4].

Het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek stelt dat ‘levensmoeheid zonder medische grondslag niet voldoet aan de vereisten van art. 3(1) van de wet en dus geen wettelijk aanvaardbare grond kan vormen voor de uitvoering van euthanasie’[5]. De Euthanasiewet bepaalt dat het ondraaglijk lijden het gevolg dient te zijn van een aandoening veroorzaakt door ziekte of ongeval. Ook al is het lijden van heel wat patiënten een combinatie van medische problemen en psychosociale problemen, zoals eenzaamheid, verlatenheid of een nutteloos gevoel, het zijn de medische problemen die de oorzaak moeten zijn van het aanhoudend en ondraaglijk lijden.[6]

Wat betreft polypathologie als grondslag voor euthanasie, zijn alle leden van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek van mening ‘dat sommige vormen van polypathologie – d.i. de aanwezigheid van meerdere aandoeningen - een medische grondslag kunnen zijn om een euthanasieverzoek in aanmerking te nemen onder de voorwaarde dat de ondraaglijkheid én de medische uitzichtloosheid én de niet-lenigbaarheid van het lijden van de betrokkene veroorzaakt worden door de polypathologie in kwestie’.[7]

3. Deontologische richtlijnen

De nationale raad is van oordeel dat de volgende deontologische richtlijnen voor zorgvuldig handelen kunnen helpen om juridische conflicten te voorkomen.

Bij de behandeling van een patiënt met polypathologie moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan het psychische lijden ten gevolge van de somatische aandoeningen.

3.1. Overleg tussen artsen, minstens een psychiater

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie uitvoert een andere arts moet raadplegen die bevoegd is om over de aandoening in kwestie te oordelen.[8]

De medische situaties die aanleiding geven tot discussies over de interpretatie van de wettelijke voorwaarden hebben altijd te maken met aandoeningen waarvan de arts verwacht dat de patiënt niet binnen afzienbare tijd zal overlijden. In dat geval bepaalt de Euthanasiewet dat de arts een bijkomende arts (‘tweede arts’ genoemd in de wet) moet raadplegen, die psychiater is of specialist in de aandoening in kwestie.[9]

Het is deontologisch raadzaam steeds een psychiater te betrekken bij de toepassing van euthanasie bij patiënten bij wie psychisch lijden ten gevolge van een of meerdere somatische aandoeningen of polypathologie een belangrijke rol speelt in de euthanasievraag.

Indien ‘de tweede’ geraadpleegde arts een specialist is in de aandoening in kwestie, maar geen psychiater, zoals bij wet is toegelaten, is het deontologisch aangewezen een derde arts te raadplegen, die psychiater is.

De geraadpleegde artsen moeten volgens de wet een verslag opstellen van hun bevindingen, dat wordt toegevoegd aan het medisch dossier.

Deontologisch is het aangewezen dat de derde geraadpleegde arts ook een verslag opstelt.

Daarbij acht de nationale raad het wenselijk dat er naast de loutere raadpleging met schriftelijk verslag ook een overleg plaatsvindt tussen de betrokken artsen.

De nationale raad herhaalt zijn vraag aan het RIZIV om te voorzien in een terugbetaling van dergelijk overleg onder de noemer van een Multidisciplinair Euthanasie Consult (MEC).

3.2. Tijdspanne tussen het verzoek en de uitvoering van euthanasie

De Euthanasiewet bepaalt dat, indien de arts van oordeel is dat de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, hij minstens één maand moet laten verlopen tussen het schriftelijke verzoek van de patiënt en het toepassen van de euthanasie.[10]

In het geval van psychisch lijden ten gevolge van polypathologie kunnen de inhoudelijke voorwaarden[11] van de Euthanasiewet in vele gevallen vervuld zijn, waarbij de wettelijke termijn van één maand als voorwaarde kan volstaan.

Dit betekent echter niet dat er geen twijfel of discussie kan zijn. In geval van een polypathologie zal de arts nagaan of er geen symptomatische behandelingen meer mogelijk zijn die het lijden onder de onlenigbare grens zouden kunnen terugbrengen. De arts kan oordelen dat er voor één of meerdere van de aandoeningen nog een bijkomende zinvolle behandeling bestaat. In de praktijk gebeurt het dat de volledige procedure meer tijd in beslag neemt dan de wettelijk opgelegde termijn van één maand. De arts probeert zorgvuldig met de patiënt te blijven overleggen en hem mogelijk te overtuigen zich te laten behandelen, ook al heeft hij andere niet te lenigen aandoeningen die als ongeneeslijk kunnen worden gekwalificeerd. De arts moet hierbij een zekere redelijkheid aan de dag leggen en mag niet vervallen in een therapeutische hardnekkigheid.

3.3. De naasten betrekken bij het proces

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts vooraf en in alle gevallen, indien de patiënt dit wenst, het verzoek van de patiënt moet bespreken met zijn naasten die hij aanwijst.[12]

Indien de patiënt dit niet wenst, moet de weigering worden opgetekend in zijn medisch dossier. Indien de arts dit opportuun acht, mag hij ook de weigeringsredenen van de patiënt noteren in het medisch dossier.

De nationale raad is zich bewust van het feit dat hierdoor conflicten kunnen ontstaan tussen enerzijds de autonomie van de patiënt en anderzijds het belang van de familie en/of de maatschappij. Het is de deontologische plicht van de arts om derden te ondersteunen die ernstig geschaad kunnen worden door het verzoek van de patiënt, ter vrijwaring van het algemeen vertrouwen van de maatschappij in het artsenkorps.

3.4. Doorverwijzen indien de arts de uitvoering van euthanasie weigert

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts niet kan worden gedwongen euthanasie toe te passen.[13]

Artikel 14 van de Euthanasiewet bepaalt verder :

‘Weigert de geraadpleegde arts op grond van zijn gewetensvrijheid euthanasie toe te passen, dan moet hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig en ten laatste binnen zeven dagen na de eerste formulering van het verzoek laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht en de patiënt of de vertrouwenspersoon doorverwijst naar een andere door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.’[14]

‘Weigert de geraadpleegde arts euthanasie toe te passen op een medische grond, dan dient hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig te laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht. In dat geval wordt die medische grond opgetekend in het medisch dossier van de patiënt.’[15]

‘De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek moet de patiënt of de vertrouwenspersoon in elk geval de contactgegevens bezorgen van een centrum of een vereniging die in euthanasierecht is gespecialiseerd, alsook, op vraag van de patiënt of de vertrouwenspersoon, binnen vier dagen volgend op die vraag, het medisch dossier van de patiënt bezorgen aan de door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.’[16],[17]

In de ziekenhuizen is het aangewezen een persoon aan te duiden die kennis heeft van het euthanasierecht en informatie over de wettelijke voorwaarden kan meedelen aan de patiënt.


[1] Art. 3, §1, derde streepje, Euthanasiewet.

[2]Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73 van 11 september 2017 betreffende euthanasie in geval van niet-terminale patiënten, psychisch lijden en psychiatrische aandoeningen (hierna Advies nr. 73), p. 60.

[3]Art. 3, §1, Euthanasiewet.

[4]Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, p. 41.

[5]Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, pp. 60 en 53.

[6] Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, p. 53.

[7]Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, p. 52.

[8]Art. 3, §2, 3°, Euthanasiewet.

[9]Art. 3, §3, 1°, Euthanasiewet.

[10]Art. 3, §3, 2°, Euthanasiewet.

[11]i.e. een medisch uitzichtloze toestand van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden en het gevolg is van een ernstige of ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.

[12]Art. 3, §2, 5°, Euthanasiewet.

[13]Art. 14, tweede lid, Euthanasiewet.

[14]Art. 14, vijfde lid, Euthanasiewet.

[15]Art. 14, zesde lid, Euthanasiewet.

[16]Art. 14, zevende lid, Euthanasiewet.

[17]cf. ook ‘Deontologische doorverwijsplicht bij weigering van toepassing van euthanasie – Advies van de nationale raad van 6 mei 2017 (advies NR, 16 september 2017, a158004).

Keuze (Vrije artsen-)24/04/2021 Documentcode: a168009
report_problem

cf. KB van 23 december 2021 : de vereiste gegevens in het GMD blijven ongewijzigd.

Globaal Medisch Dossier (GMD) – Regelgeving en beheer

In zijn vergadering van 24 april 2021 besprak de nationale raad van de Orde der artsen de regelgeving en het beheer van het Globaal Medisch Dossier (GMD).

Dit advies vervangt het advies Het beheer van het Globaal Medisch Dossier (GMD) van 16 juli 2011 (a134010).

Het GMD is onderhevig aan talrijke evoluties sedert het ontstaan, met interacties tussen een wettelijk kader, de opeenvolgende Nationale Akkoorden Geneesheren-Ziekenfondsen en de aansluitende wijzigingen en/of aanpassingen in de RIZIV-bepalingen.

De inhoud van het GMD wordt bepaald in het koninklijk besluit van 26 januari 2017 tot wijziging van het artikel 2, B, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen[1].

Artikel 33 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet)[2] bepaalt de gegevens die de gezondheidszorgbeoefenaar minstens dient op te nemen in het patiëntendossier.

De arts-patiëntrelatie ontstaat uit een vrijwillig engagement tussen de patiënt en de arts met respect voor de autonomie van zowel de arts als de patiënt. Beiden kunnen die relatie toezeggen, weigeren of beëindigen. De patiënt beschikt steeds over het recht om zijn arts vrij te kiezen en om deze keuze te wijzigen. De arts kan oordelen dat hij een therapeutische relatie niet kan verderzetten of geen tussenkomst of behandeling kan verlenen. Hij verwittigt de patiënt en eventueel zijn naastbestaanden tijdig en overlegt met hen. Hij organiseert de zorgcontinuïteit en verstrekt alle nuttige inlichtingen aan de arts die zijn taak overneemt (art. 32, Code van medische deontologie).

Uit het definiëren van een therapeutische relatie[3] volgt de plicht van de arts tot en het recht van de patiënt op een zorgvuldig bijgehouden patiëntendossier[4]. Artikel 22 van de Code van medische deontologie, bepaalt: ‘De arts houdt voor elke patiënt een patiëntendossier bij, waarvan de samenstelling en de bewaring beantwoorden aan de wettelijke en deontologische vereisten. De arts beheert, met respect voor het beroepsgeheim, het patiëntendossier als werkinstrument, communicatiemiddel, kwaliteitsreferentiepunt en bewijselement’.

De huisarts kan bij een eerste raadpleging van een nieuwe patiënt vragen naar het bestaan van een GMD bij een andere huisarts. Hij kan via MyCareNet[5] controleren of de informatie die de nieuwe patiënt hem verstrekt correct is. De mogelijkheid van het opvragen van lijsten is voorzien, zowel door de huisarts (lijst van patiënten waarvoor hij GMD-houdende huisarts is) als door andere huisartsen en artsen–specialisten (raadplegen van het GMD-recht van de patiënt).

Indien het eerste contact echter in een onstabiele omstandigheid gebeurt (afwezigheid, onbereikbaarheid of verlof van de eigen vaste huisarts) of indien de patiënt gewoon een second opinion verwacht of nog geen definitieve keuze wenst te maken voor een (nieuwe) GMD-houdende huisarts, dan moet dit gerespecteerd worden en is het deontologisch fout een GMD op te dringen of te openen.

Kwaliteitsvolle gezondheidszorg is een belangrijk patiëntenrecht. De huisarts informeert de patiënt correct over het belang van het GMD als werkinstrument voor een kwaliteitsvolle zorg, over de kwalitatieve doelstellingen en de financiële draagwijdte van een GMD. Op het vrijwillig en uitdrukkelijk verzoek van de patiënt[6] en met diens geïnformeerde toestemming opent de huisarts het GMD. De arts identificeert de patiënt aan de hand van de elektronische identiteitskaart (eID). Elektronisch - sinds 1 januari 2021 de enige mogelijkheid om recht te hebben op de voordelen[7] ervan - is het eenvoudig om een GMD aan te maken. De patiënt geeft blijk van zijn toestemming door het overhandigen van zijn eID. De arts vinkt het vakje betreffende de geïnformeerde toestemming ter bevestiging aan.

Een arts-patiëntrelatie is gestoeld op wederzijds vertrouwen en respect, communicatie en participatie. Het GMD verhoogt de kwaliteit van de zorg omdat alle informatie omtrent de patiënt door de huisarts verzameld en geïntegreerd wordt in een medisch dossier. Hierdoor krijgt de GMD-houdende huisarts een totaalbeeld van de gezondheidstoestand van de patiënt.

Indien een huisarts optreedt als vervangende arts mag deze, geconsulteerd om de continuïteit van zorg te verzekeren, geen GMD openen. Dit verbod is absoluut tijdens de bevolkingswachtdienst zowel in de weekends als op feestdagen. Dit geldt ook binnen een door de huisartsen georganiseerde weekwacht. Wanneer de huisarts optreedt als vervanger van een collega (afwezigheid, verlof, ziekte) kan er evenmin een verandering worden aangebracht in de status van het GMD.

De wachtarts heeft wel toegang tot het Sumehr[8]. Dit is een extractie uit het patiëntendossier. Het Summarized Electronic Health Record betreft een elektronisch document dat de minimale gegevens bevat die een arts nodig heeft om de gezondheidstoestand van een patiënt snel in te schatten en zo de best mogelijke zorg te bieden.

Zoals het Sumehr is ook het GMD geen apart dossier. Het bevat welbepaalde elementen uit het patiëntendossier (korte inhoud met acute medische informatie, belangrijke voorgeschiedenis van de patiënt, ... )[9].

Een ander essentieel patiëntenrecht is de autonome en vrije artsenkeuze. Het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt is onmisbaar voor de uitbouw van een vertrouwensrelatie met de arts. De patiënt heeft op elk ogenblik het recht om te kiezen met welke beroepsbeoefenaar hij een therapeutische relatie wenst aan te gaan en hij is steeds vrij deze keuze te wijzigen.

Artikel 27, al. 2, van de Code van medische deontologie, bepaalt

‘De arts bezorgt op verzoek of met toestemming van de patiënt aan een andere gezondheidszorgbeoefenaar relevante informatie en gegevens’.

Overeenkomstig artikel 34 van de Kwaliteitswet houdt de gezondheidszorgbeoefenaar het patiëntendossier bij en bewaart het, vanaf een nog bij koninklijk besluit te bepalen datum, in elektronische vorm.

De artikelen 36 tot 40 van de Kwaliteitswet bepalen de voorwaarden waaraan de gezondheidszorgbeoefenaar dient te voldoen om toegang te verkrijgen tot de gezondheidsgegevens van de patiënt die worden bijgehouden en bewaard door andere gezondheidszorgbeoefenaars.

Bij verandering van behandelende huisarts deelt de arts, in het kader van de zorgcontinuïteit, binnen een redelijke termijn alle nuttige en noodzakelijke medische of farmaceutische inlichtingen betreffende de patiënt mee aan de door de patiënt aangeduide arts opdat de diagnose of de behandeling kan worden voortgezet of vervolledigd[10]. Vandaag is het gebruikelijk dat de arts een kopie van het volledige patiëntendossier[11] overdraagt aan de nieuwe huisarts via eHealth.

De patiënt kan vragen medische informatie aan zijn patiëntendossier toe te voegen of, in bepaalde gevallen, informatie te corrigeren.

De arts dient objectief vast te stellen vergissingen (bv. manifest foute diagnose, foutieve bloedgroep van de patiënt of foutieve spelling van zijn naam) kosteloos te verbeteren. De patiënt heeft in de regel echter niet het recht om relevante medische persoons- of gezondheidsgegevens uit zijn patiëntendossier te doen verwijderen. Anderzijds mag de arts niet om het even welke gegevens in het patiëntendossier opnemen. Hij moet rekening houden met de principes van minimale gegevensverwerking, proportionaliteit en noodzakelijkheid. Meer informatie hieromtrent is terug te vinden in het advies van de nationale raad van 20 maart 2021 (a168007).

In het kader van de zorgkwaliteit krijgen andere huisartsen binnen éénzelfde groepspraktijk automatisch toegang tot de GMD-gegevens van elkaars patiënten wanneer ze daartoe gemachtigd[12] zijn. De patiënt hoeft hiervoor geen bijkomende administratieve stappen te ondernemen. De patiënt kan een therapeutische relatie met een bepaalde arts van de groepspraktijk weigeren. De behandelend arts informeert de patiënt hierover op het ogenblik van de aanmaak van het GMD.

In de praktijk stelt het verdelen en toewijzen van de Globale Medische Dossiers bij dissociaties van groepspraktijken van huisartsen soms problemen. In hun samenwerkingsovereenkomst dienen de betrokken artsen hierover duidelijke afspraken vast te leggen. Wanneer een huisarts de groepspraktijk verlaat, bevestigt de patiënt wie zijn GMD-houdende arts is. De nationale raad pleit ervoor om verder na te denken over het nog beter afstemmen van het concept van de solopraktijk van de GMD-houdende huisarts op de evolutie naar de samenwerking van huisartsen binnen een groepspraktijk.

Het honorarium per GMD voor de huisarts is beperkt tot 1 maal per kalenderjaar per patiënt. Sinds 1 januari 2021[13] is er een automatische verlenging. Eén jaar op twee dient er een raadpleging van de patiënt plaats te vinden[14].

Het beheer van een GMD is voorbehouden aan erkende huisartsen. Elke huisarts die GMD's wenst te beheren moet voldoen aan de voorwaarden om die erkenning te bekomen of te behouden. Huisartsen in opleiding kunnen geen GMD openen of beheren[15].

Vroeger[16] was één van de criteria voor het behoud van de erkenning dat de huisarts zowel op huisbezoek als in de consultatieruimte zorg verstrekt. Nu bepaalt het artikel 10 van het Ministerieel besluit van 1 maart 2010 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van huisartsen als enige criterium voor het behoud van de erkenning van de huisarts : ‘De erkende huisarts is ertoe gehouden gedurende zijn ganse loopbaan zijn bekwaamheid te behouden en te ontwikkelen door praktische en wetenschappelijke vorming.’

De nationale raad is evenwel van mening dat een GMD-houdende huisarts de volledige huisartsenzorg voor die patiënten moet kunnen verzekeren.

De nationale raad wenst met deze analyse de huisartsen bij te staan om met de nodige zorg en eerbiediging van de deontologische voorschriften het GMD van iedere patiënt te beheren.

Praktische modaliteiten en documentatie

https://www.ehealth.fgov.be/nl/egezondheid/beroepsbeoefenaars-in-de-gezondheidszorg/globaal-medisch-dossier-gmd/algemene-voorstelling

https://www.riziv.fgov.be/nl/themas/zorgkwaliteit/e-gezondheid/Paginas/MyCareNet.aspx(laatst aangepast 13 juli 2018)

https://www.inami.fgov.be/nl/professionals/individuelezorgverleners/artsen/kwaliteit/Paginas/globaal-medisch-dossier.aspx#Beheer_van_het_GMD_via_MyCareNet%3a_het_eGMD(laatst aangepast 2 maart 2021)

http://ned.mycarenet.be/sectoren2/dokter/de-beschikbare-diensten/medisch-administratief--dokter/beheer-globaal-medisch-dossier


[1].’Art. 1. In artikel 2, B, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, vervangen bij het koninklijk besluit van 19 februari 2013 en laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de omschrijving en de toepassingsregels van de verstrekking 102771 worden als volgt vervangen :
"Beheer van het globaal medisch dossier (GMD)
[…]
Het GMD bevat de volgende gegevens die regelmatig worden bijgewerkt :
a) de sociaal-administratieve gegevens;
b) de antecedenten;
c) de problemen;
d) de verslagen van de andere zorgverleners;
e) de chronische behandelingen;
f) de preventieve maatregelen die worden genomen, rekening houdende met de leeftijd en het geslacht van de patiënt, en die minstens betrekking hebben op :
1. de levensstijl (voeding, lichaamsbeweging, tabaks- en alcoholgebruik);
2. de cardiovasculaire ziekten (anamnese, klinisch onderzoek, acetylsalicylzuur voor de risicogroepen);
3. de opsporing van colorectale kanker, borstkanker en baarmoederhalskanker;
4. de vaccinatie (difterie, tetanus, griep en pneumokokken);
5. de biologische metingen : lipiden (> 50 jaar), glycemie (> 65 jaar), creatinine en proteïnurie (voor de risicogroepen);
6. de opsporing van depressie;
7. de mondzorg;
g) voor een patiënt van 45 tot 74 jaar die het statuut chronische aandoening geniet, diverse klinische en biologische gegevens die nuttig zijn voor de evaluatie van de gezondheidstoestand van de patiënt en voor de verbetering van de kwaliteit van de zorg.’ […]

[2] De Kwaliteitswet treedt in werking op 1 juli 2021.

[3] ‘Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder therapeutische relatie verstaan een relatie tussen een patiënt en een gezondheidszorgbeoefenaar in het kader waarvan gezondheidszorg wordt verstrekt.’ (wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg ,art. 37, al. 2)

[4] wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, art. 9, §1.

[5] MyCareNet is een gezamenlijk initiatief van het Nationaal Intermutualistisch College (NIC), van eHealth (het gezondheidsportaal van de Belgische overheid) en van het RIZIV (https://ned.mycarenet.be/secto...).

[6]art. 1, 1°, al. 2, KB van 26 januari 2017 tot wijziging van het artikel 2, B, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen bepaalt :

Een GMD wordt geopend op verzoek van de patiënt of van zijn behoorlijk geïdentificeerd gemachtigde; dat verzoek wordt vermeld in het dossier van de patiënt.’

[7] Het Riziv actualiseerde zijn webpagina betreffende het GMD

(https://www.riziv.fgov.be/nl/professionals/individuelezorgverleners/artsen/kwaliteit/Paginas/globaal-medisch-dossier.aspx). Sinds 1 januari 2021 krijgt de huisarts enkel het honorarium voor het beheer van het GMD als hij een elektronisch medisch dossier gebruikt (EMD). Het EMD moet worden beheerd met een softwarepakket geregistreerd door het eHealth-platform.

[8] cf.

https://www.vitalink.be/beknopte-medische-dossiers-delen-sumehr

https://www.ehealth.fgov.be/standards/kmehr/en/transactions/summarised-electronic-healthcare-record-v20

https://www.ehealth.fgov.be/ehealthplatform/file/view/AWl8XKSwgwvToiwBkf81?filename=GP%20documentation%20-8th%20July%20%2020191.pdf

Het aanmaken van een Sumehr wordt door de arts aangeklikt in de software. Het bevat informatie die uit het patiëntendossier wordt gehaald. Bovendien kunnen via COZO specialistenbrieven van alle Belgische ziekenhuizen, van eraan meewerkende extra-muros specialisten, laboratoria, e.a. teruggevonden worden.

[9] art. 1, KB van 26 januari 2017 tot wijziging van het artikel 2, B, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

[10]Code van medische deontologie, art. 26.

[11]De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, art. 9, §2, bepaalt dat de patiënt recht heeft op inzage in zijn patiëntendossier.

[12]https://www.inami.fgov.be/nl/p...

[13] Vanaf 2021 wordt de betaling van de GMD-erelonen elk jaar in februari proactief gestort. De berekening wordt gemaakt op basis van het aantal GMD’s die op 31 december van het jaar ervoor bij MyCareNet zijn geregistreerd, voor alle patiënten die in hetzelfde ziekenfonds zijn ingeschreven. Voor nieuwe patiënten die na februari een GMD wensen te openen ontvangt de arts, na notificatie bij MyCareNet, een ereloon voor dat jaar. Voor patiënten met een GMD die van arts veranderen krijgt de nieuwe arts pas het jaar nadien een ereloon.

[14] Het ereloon voor het GMD is dus niet meer gebonden aan het verplichte jaarlijkse patiëntencontact.

[15] art. 1, KB van 26 januari 2017 tot wijziging van het artikel 2, B, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

[16] Het in het advies van de nationale raad van 16 juli 2011 vermelde Ministerieel besluit van 21 februari 2006 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van huisartsen werd vernietigd door de raad van State. Heden is er het Ministerieel besluit van 1 maart 2010 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van huisartsen.

Patiëntenrechten20/03/2021 Documentcode: a168007
Recht van de patiënt betreffende de rectificatie of het wissen van gegevens in zijn medisch dossier

De nationale raad van de Orde der artsen heeft het recht van de patiënt onderzocht betreffende de rectificatie of het wissen van gegevens in zijn medisch dossier.

De patiënt heeft het recht op inzage in het hem betreffend patiëntendossier.[1] In de context van patient empowerment neemt de patiënt actiever deel aan zijn zorgproces en zal hij frequenter kennis nemen van zijn medische gegevens, onder meer via gezondheidsnetwerken.

Als gevolg hiervan krijgen meer en meer artsen de vraag van hun patiënten om bepaalde gegevens in hun medisch dossier te verbeteren en/of te wissen.

  1. Recht op rectificatie

De patiënt heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.[2] Het recht op rectificatie is een grondrecht.[3]

Persoonsgegevens moeten juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd. Alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te corrigeren.[4]

De juistheid van de gegevens moet worden nagekeken. Slechts wanneer de arts vaststelt dat de gezondheidsgegevens onjuist of onvolledig zijn, moeten zij worden verbeterd of aangevuld.

Dit recht is er niet op gericht de inhoudelijke juistheid van een medische diagnose – die het resultaat is van een professionele beoordeling en dus een medische “opinie” uitmaakt – te kunnen betwisten.[5] Subjectieve betwistingen omtrent de diagnosestelling worden beoordeeld door de betrokken arts en worden desgevallend zonder gevolg gelaten. De arts noteert in het patiëntendossier dat de diagnose wordt betwist en door wie.

Het recht op rectificatie kan evenwel worden uitgeoefend in situaties waar vergissingen in het dossier voorkomen, als gevolg van een onjuiste verwerking van persoonsgegevens.[6] Er kan in deze context worden gedacht aan bijvoorbeeld een objectief vast te stellen foute diagnose, het foutief registreren van de bloedgroep van de patiënt[7] of een foutieve spelling van de naam van de patiënt. Objectief vast te stellen vergissingen dienen steeds kosteloos te worden verbeterd.

2. Recht op het wissen van gegevens

De patiënt heeft in bepaalde gevallen[8] het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen.[9]

Het recht op het wissen van persoons- en gezondheidsgegevens is niet van toepassing indien de verwerking noodzakelijk is om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid, voor het verstrekken van gezondheidszorg en voor zover de verwerkingsverantwoordelijke gehouden is tot het beroepsgeheim.[10]

De relevantie van het recht om gezondheidsgegevens kosteloos te laten wissen is aldus gering. De verwerking en de bewaring van gezondheidsgegevens is noodzakelijk voor het verstrekken van kwaliteitsvolle zorg. De patiënt heeft bijgevolg niet het recht om relevante medische persoons- of gezondheidsgegevens te laten verwijderen uit zijn medisch dossier. De bewaartermijn voor gezondheidsgegevens bedraagt minimum 30 jaar[11] en maximum 50 jaar te rekenen vanaf het laatste patiëntencontact.[12]

Dit betekent niet dat de arts om het even welke gegevens in het patiëntendossier mag opnemen. De arts moet rekening houden met de principes van minimale gegevensverwerking, proportionaliteit en noodzakelijkheid. Dit betekent dat de gegevensverwerking toereikend is, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.[13]

De arts dient bij de opstelling van documenten en nota’s op datum telkens de persoons- en gezondheidsgegevens na te kijken en zich te vergewissen van hun juistheid en relevantie.


[1] Artikel 9, §2, Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

[2] Artikel 16, Algemene Verordening Gegevensbescherming

[3] Hof van beroep Brussel – 2020/AR/721

[4] Artikel 5, 1, Algemene Verordening Gegevensbescherming; artikel 170, Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens

[5] Beslissing 21/2020 van 30 april 2020 van de Geschillenkamer van de Gegevensbeschermingsautoriteit; Hof van beroep Brussel – 2020/AR/721

[6] Beslissing 21/2020 van 30 april 2020 van de Geschillenkamer van de Gegevensbeschermingsautoriteit

[7] Hof van beroep Brussel – 2020/AR/721

[8] (a) de persoonsgegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt; (b) de betrokkene de toestemming, waarop de verwerking berust, intrekt en er geen andere rechtsgrond is voor de verwerking; (c) de betrokkene bezwaar maakt tegen de verwerking en er geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden zijn voor de verwerking; (d) de persoonsgegevens onrechtmatig verwerkt zijn; (e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een wettelijke verplichting: (f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij aan minderjarigen

[9] Artikel 17, 1 en 2, Algemene Verordening Gegevensbescherming

[10] Artikel 17, 3, Algemene Verordening Gegevensbescherming

[11] Artikel 24, Code van medische deontologie

[12] Artikel 35, Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg

[13] Artikel 5, 1, c), Algemene Verordening Gegevensbescherming

Therapeutische hardnekkigheid20/06/2020 Documentcode: a167017
DNR-beslissing - Patiënt met een onomkeerbare "ernstige mentale handicap"

De nationale raad van de Orde der artsen heeft de vraag onderzocht of een behandelende arts een DNR-beslissing kan nemen voor een patiënt met een onomkeerbare "ernstige mentale handicap".

Voorafgaand

De term DNR (‘do not resuscitate' of ‘do not reanimate') is ruimer dan uitsluitend de beslissing om niet meer te reanimeren. Daarom wordt in sommige instellingen en ook door de nationale raad van de Orde der artsen de voorkeur gegeven aan de term CBT (‘code beperking therapie').

Een CBT-beslissing is deontologisch gerechtvaardigd indien wetenschappelijk vaststaat dat de behandeling geen kans biedt op een redelijke verbetering van de gezondheidstoestand van de patiënt en levensverlengende behandelingen het comfort van de patiënt ernstig zouden aantasten. Het verder behandelen of het uitbreiden van de behandeling zou in deze context leiden tot een therapeutische hardnekkigheid.(1)

De ‘code beperking therapie' kan het volgende inhouden(2):

- Code 0: geen beperking van therapie;

- Code 1: niet reanimeren;

- Code 2: therapie niet uitbreiden, met de uitdrukkelijke vermelding van de behandelingen die niet mogen worden opgestart;

- Code 3: therapie afbouwen, met de uitdrukkelijke vermelding van de behandelingen die dienen te worden gestopt

Advies van de nationale raad

In zijn eerdere adviezen heeft de nationale raad van de Orde der artsen de deontologische principes bij de toepassing van de CBT-beslissing uiteengezet.(3) Deze principes zijn evenzeer van toepassing voor patiënten met een "ernstige mentale handicap". De "ernstige mentale handicap" an sich is geen voldoende reden om over te gaan tot een CBT-beslissing. De behandelende arts oordeelt niet over de opportuniteit van het leven van de patiënt met een "ernstige mentale handicap" en zal slechts het initiatief nemen tot een CBT-beslissing indien wetenschappelijk vaststaat dat de behandeling geen kans biedt op een redelijke verbetering van de gezondheidstoestand van de patiënt en levensverlengende behandelingen het comfort van de patiënt ernstig zouden aantasten.

Ter herhaling, zijn onder meer volgende principes van toepassing:

1/ Respect voor de autonomie van de patiënt

De patiënt heeft tegenover de beroepsbeoefenaar recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan. De communicatie met de patiënt geschiedt in een duidelijke taal.(4)

De patiënt heeft het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar.(5)

Indien de meerderjarige persoon wilsonbekwaam is, bijvoorbeeld omwille van een "ernstige mentale handicap", zullen de rechten worden uitgeoefend door een vertegenwoordiger overeenkomstig de cascaderegeling zoals in artikel 14 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

De arts die het initiatief neemt om over te gaan tot een CBT-beslissing, zal uitgebreid in dialoog gaan met de vertegenwoordiger van de patiënt met een "ernstige mentale handicap". Tenzij in dringende en uitzonderlijke situaties, kan de CBT-beslissing slechts worden toegepast indien de vertegenwoordiger hiervoor zijn toestemming geeft.

Ten slotte moet de patiënt zoveel mogelijk en in verhouding tot zijn begripsvermogen worden betrokken bij de uitoefening van zijn rechten.(6)

2/ Multidisciplinair handelen

Alvorens de behandelende arts de toepassing van een CBT-beslissing voorstelt aan de patiënt of diens vertegenwoordiger, is het aangewezen overleg te plegen met andere behandelende artsen van de patiënt (bv. de huisarts). Andere gezondheidszorgbeoefenaars die deel uitmaken van het behandelteam, in het bijzonder het verplegend personeel, dienen eveneens te worden geconsulteerd.

3/ Vermelding in het medisch dossier

In het medisch dossier moet duidelijk worden vermeld op grond van welke vaststellingen men tot de CBT-beslissing is gekomen, alsook dat deze vaststellingen nog steeds actueel zijn. De CBT-beslissing moet geval per geval genomen worden en herhaaldelijk worden herzien in functie van de ontwikkeling van de klinische toestand van de patiënt. De CBT-beslissing stopt wanneer de patiënt de instelling verlaat of bij overdracht van het medisch dossier aan een andere arts.

Daarnaast moet in het medisch dossier worden opgetekend welke informatie aan de naasten van de familie werd meegedeeld.



(1) Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 22 maart 2003, “Advies betreffende palliatieve zorg, euthanasie en andere medische beslissingen omtrent het levenseinde”, a100006; advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 27 september 2003, “Vermelding van DNR in het medisch ziekenhuisdossier”, a102001

(2) https://belraiwiki.health.belgium.be/nl/attach/Woordenlijst/DNR-codes.pdf

(3) Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 18 januari 1997, "Do Not Resuscitate (DNR)", a076010, advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 22 maart 2003, "Advies betreffende palliatieve zorg, euthanasie en andere medische beslissingen omtrent het levenseinde", a100006; advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 27 september 2003, "Vermelding van DNR in het medisch ziekenhuisdossier", a102001

(4) Art. 7, §§ 1 en 2, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

(5) Art. 8, § 1, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

(6) Art. 14, § 4, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt