keyboard_arrow_right
Deontologie

Rechtstreekse inzage door de patiënt in zijn elektronisch medisch dossier

In het kader van het telematicaproject “Réseau de Santé Wallon”(Waals gezondheidsnetwerk) vraagt een provinciale raad of het deontologisch aanvaardbaar is dat een patiënt rechtstreeks inzage kan hebben in zijn elektronisch medisch dossier.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad beëindigde in zijn vergadering van 20 januari 2007 de discussie over de vraag of het deontologisch aanvaardbaar is dat een patiënt rechtstreeks inzage kan hebben in zijn elektronisch medisch dossier.

Bij dit probleem komen nieuwe aspecten betreffende de arts-patiëntverhouding kijken.

Geen enkele wetsbepaling of advies van de Nationale Raad maakt een wezenlijk onderscheid tussen het klassiek medisch dossier en het elektronisch medisch dossier. Het zijn de persoonsgegevens die een medisch dossier kenmerken. In dit opzicht is er geen verschil tussen het klassieke papieren dossier en het elektronisch dossier. De aard van de drager, papier of elektronisch bestand, kan echter specifieke problemen met zich meebrengen, bijvoorbeeld met betrekking tot de inzage en de overdraagbaarheid.

Deze problemen hebben aanleiding gegeven tot de adviezen van 15 juni 2002 (Tijdschrift van de Nationale Raad , nr. 97) en 18 september 2004 (Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 106).

De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt voorziet een inzagerecht in zijn dossier. Zij preciseert dat om inzage verzocht dient te worden door de betrokken patiënt.

De wet bepaalt dat aan het verzoek van de patiënt tot inzage in het hem betreffende patiëntendossier onverwijld en ten laatste binnen vijftien dagen na ontvangst ervan gevolg dient gegeven te worden (artikel 9, § 2).

Zonder uitdrukkelijk verzoek van de patiënt kan de arts de facto noch zijn wettelijke en deontologische verplichtingen nakomen, noch de daadwerkelijke uitoefening van het recht op inzage waarborgen, en evenmin de rechten van derden eerbiedigen.

Niet limitatief kunnen volgende verplichtingen worden aangehaald :

  1. de patiënt de nodige uitleg verschaffen in een begrijpelijke taal (art. 7, § 1 en 2);
  2. bepaalde medische informatie uitzonderlijk onthouden in de veronderstelling dat het meedelen ervan ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt zou meebrengen (therapeutische exceptie) (art. 7, § 4);
  3. geen inzage verschaffen in gegevens betreffende derden (art. 9, § 2, derde lid) en evenmin in de persoonlijke aantekeningen van de arts;
  4. een afschrift van het dossier gemotiveerd beletten indien hij over aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet om zijn dossier aan derden mede te delen, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een aanwervingsonderzoek of een verzekeringsovereenkomst. In dit opzicht dient opgemerkt dat een onbeperkt recht op afschrift zonder de arts de gelegenheid te geven de patiënt te wijzen op de eventuele gevaren van het afschrift de voor de patiënt gunstige bepalingen van artikel 95 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst ondoeltreffend zou maken.

De Nationale Raad besluit dat de inzage door de patiënt in zijn elektronisch medisch dossier, zonder voorafgaand verzoek aan de arts, deze laatste niet toelaat zijn wettelijke en deontologische verplichtingen te vervullen. De arts-patiëntverhouding dreigt hieronder te lijden.

De Nationale Raad is bovendien van mening dat de inzage in het medisch dossier door de patiënt dient te geschieden in aanwezigheid van de arts die het samengesteld heeft of er de verantwoordelijkheid voor draagt.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer stelt in haar advies van 22 augustus 2001 betreffende het voorontwerp van wet betreffende de rechten van de patiënt :

“De Commissie interpreteert de interventie van een beoefenaar niet als een inperking van het recht op inzage. Zij verwijst daarvoor naar de overwegingen in haar advies nr. 36/95 van 22 december 1995 (Interpretatie van art. 10, §3 van de wet van 8 december 1992, meer bepaald randnummer 6) en in haar advies nr. 30/96 van 13 november 1996 (met betrekking tot het voorontwerp van wet tot aanpassing van de wet van 8 december 1992 aan de Richtlijn 95/46/EG, meer bepaald randnummer 31).

De tussenkomst van de beoefenaar is er op gericht het daadwerkelijk karakter van het recht op inzage te versterken. De taak van de beoefenaar bestaat erin de informatie om te zetten in een voor de betrokkene begrijpelijke taal.”

Bij onbeschikbaarheid van de arts of in geval van een ernstig conflict tussen de arts en zijn patiënt, meent de Nationale Raad dat de inzage in het medisch dossier door de patiënt bij voorkeur zou moeten gebeuren door tussenkomst van een door de betrokken geneesheer gemandateerde en door de patiënt aanvaarde arts.