keyboard_arrow_right
Deontologie

Vraag van de Minister van Volksgezondheid inzake de "stiptheidsstaking" die door sommige beroepsorganisaties wordt aangemoedigd

Verzoek om advies vanwege de Minister van Volksgezondheid betreffende de «stiptheidsstaking» uitgeroepen door het Belgisch Verbond der Syndikale Artsenkamers.

De Minister wenste:

  1. een omstandig advies houdende de vraag of de voorgenomen syndikale aktie in overeenstemming is te brengen met de medische plichtenleer;
  2. te vernemen of alle in de rubriek «Stiptheidsstaking» voorkomende richtlijnen alsmede de vooropgestelde doeleinden, stroken met de medische plichtenleer;
  3. dat de Nationale Raad de nodige maatregelen trof om de verwezenlijking van het doel van de Orde te waarborgen indien naar zijn mening, het principe en de doelstelling van deze aktie en de uitvoering ervan, tegen de medische plichtenleer indruisen.

Antwoord van de Nationale Raad:

Het beginselvraagstuk dat door U in Uw brief van 20 september 1976 werd gesteld, vindt zijn oplossing in artikel 36 van de Code waarvan de tekst geen twijfel overlaat en als volgt werd opgesteld:

«De arts beschikt over de diagnostische en therapeutische vrijheid. Hij zal vermijden onnodig dure onderzoekingen en behandelingen voor te schrijven of overbodige verstrekkingen te verrichten.»

In een circulaire van 8 maart 1975, * gepubliceerd in het Officieel Tijdschrift nr. 24 dat aan alle artsen wordt toegestuurd, werd dit artikel eens te meer door de Nationale Raad toegelicht en werden de provinciale raden ertoe aangezet «hardhandig diegenen te vervolgen die door hun houding de eer en de waardigheid van het medisch corps aantasten».

Bovendien «verleent de Nationale Raad zijn volledige steun in het beteugelen van dergelijke misdrijven».

De Nationale Raad zal een afschrift van deze briefwisseling aan de provinciale raden laten geworden. Op basis van de hierboven vermelde principes behoort het immers tot de bevoegdheid van de provinciale raden om concrete situaties te beoordelen.

* Advies van 8 maart 1975:

De Nationale Raad werd op de hoogte gebracht van de misbruiken door sommige dokters bij het voorschrijven van laboratoriumanalyses. Zijn aandacht werd inzonderheid getrokken op gezondheidsbilans en op de hormonale onderzoekingen gedaan in serie, zonder noodwendigheid en zonder enig klinisch onderzoek dat pathologische verschijnselen doet vermoeden.

Deze misbruiken geven aanleiding tot aanzienlijke en niet te rechtvaardigen uitgaven ten laste van de gemeenschap, door middel van de terugbetalingen gedaan door de verzekeringsinstellingen.

De Nationale Raad herinnert de provinciale raden aan hun bevoegdheid terzake, krachtens artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967. De Nationale Raad verleent zijn volledige steun aan het beteugelen van dergelijke misbruiken. Hij verzoekt de provinciale raden hardhandig diegenen te vervolgen die door deze praktijken de eer en de waardigheid van het medisch corps aantasten.

De Nationale Raad meent, dat de provinciale raden zeer nuttig werk zouden verrichten als ze, in hun officiële tijdschriften, regelmatig wilden aandringen op het laakbaar en anti deontologisch karakter van dergelijke praktijken.