keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Arts (Buitenlandse-) (EU en andere)17/09/2016 Documentcode: a154007
Toegang tot de uitoefening van de geneeskunde in België voor artsen afkomstig van en met een diploma van buiten de EER/EU

Mevrouw DE BLOCK, minister van Volksgezondheid vraagt de nationale raad advies betreffende de toegang tot de uitoefening van de geneeskunde in België voor artsen van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) die beschikken over een buiten de EER/EU verkregen beroepskwalificatie of die tijdelijk een klinische opleiding volgen in het raam van de medische en wetenschappelijke samenwerking.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 17 september 2016 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen uw verzoek om aanbevelingen betreffende de toegang tot de uitoefening van de geneeskunde in België voor artsen van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) die beschikken over een buiten de EER/EU verkregen beroepskwalificatie of die tijdelijk een klinische opleiding volgen in het raam van de medische en wetenschappelijke samenwerking.

1° Om de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de patiënten te waarborgen, dient de toegang tot de uitoefening van de geneeskunde in België voor artsen van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) die beschikken over een buiten de EER/EU verkregen beroepskwalificatie, onderworpen te worden aan een strikte evaluatie.

De kwaliteit van de beroepscompetenties die verworven zijn door de opleidingen geneeskunde buiten de EER/EU, loopt immers sterk uiteen.

De opleidingstitel zelf kan vragen oproepen met betrekking tot het feit dat hij toegang geeft tot het beroep in het land van oorsprong, de wettelijke bevoegdheid van de structuur die hem uitgereikt heeft, of zelfs de authenticiteit ervan.

Er dient nagegaan te worden hoe de arts zich gedroeg in zijn land van oorsprong of in een ander land.

Ook dient aandacht geschonken te worden aan zijn fysieke en psychische geschiktheid.
Tot slot dient de vraag bekeken te worden van de geschiktheid om de geneeskunde uit te oefenen in de Belgische context.

2° Indien uw kabinet het wettelijk kader wenst te herzien, is het volgens de nationale raad belangrijk zich te buigen over de evaluatiesystemen die toegepast worden in de andere landen, ongeacht of ze al dan niet lid zijn van de Europese Unie.

De nationale raad meent met name dat de geschiktheidsproeven die van toepassing zijn in bepaalde landen (‘Professional and Linguistic Assessments Board (PLAB)' in het Verenigd Koninkrijk, ‘Algemene kennis- en vaardigheidstoets (AKV) en de Beroepsinhoudelijke toets' in Nederland, de ‘Epreuves de vérification des connaissances' in Frankrijk, ‘Educational commission for foreign medical graduates certification' (ECFMG) in de Verenigde Staten,...) uw aandacht vergen.

3° Bij een dergelijke evaluatie gaat het erom criteria te eerbiedigen zoals objectiviteit (bijvoorbeeld door een anonieme evaluatie) en relevantie, zowel wat het onderwerp als de methode van evaluatie betreft.

Met betrekking tot het onderwerp van de evaluatie dient de wetenschappelijke kennis getoetst te worden, uitgaande van de inhoud van de in België verstrekte opleidingen die toegang geven tot de uitoefening van de geneeskunde en rekening houdend met het beoefende specialisme.

Er zijn nog andere gegevens die bijdragen tot de beroepsbekwaamheid van de arts die de geneeskunde uitoefent in België, met name : kennis van de regelgevende context (patiëntenrechten, ziekte-en invaliditeitsverzekering,...), van de Code van geneeskundige plichtenleer, van de regels inzake goede praktijk, en kennis van de taal.

De inhoud van deze evaluaties dient vastgelegd te worden met de betrokken bevoegde nationale instanties, waaronder de Orde der artsen voor de kennis van de regels van geneeskundige plichtenleer.

Aangezien de toelating om de geneeskunde uit te oefenen geldt voor het hele grondgebied, dienen de evaluatie en andere voorafgaande controles bovendien redelijkerwijze eenvormig vastgelegd en uitgevoerd te worden in België, ongeacht de instantie die ze verricht.

Tot slot, zoals hierboven reeds aangestipt, dient naast de evaluatie van de geschiktheid een controle uitgevoerd te worden naar het gedrag en de eerbaarheid van de arts in de landen waarin hij reeds gepraktiseerd zou hebben. Deze controle dient gericht te zijn op het bestaan van beslissingen van juridische, administratieve of tuchtrechtelijke aard in verband met de uitoefening van het beroep.

4°/Wat in het bijzonder de mogelijkheid betreft voor een arts van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) om tijdelijk een klinische opleiding te volgen in het raam van de medische en wetenschappelijke samenwerking, formuleert de nationale raad de volgende bemerkingen.

Hij acht het onontbeerlijk dat dergelijke opleiding berust op een samenwerkingsakkoord tussen het orgaan dat de opleiding verzorgt in het land van oorsprong en de bevoegde Belgische instanties, en niet op een individueel akkoord tussen België en de arts in opleiding.

Het model van een dergelijk akkoord, met inbegrip van de voorwaarden waaraan een arts in opleiding moet voldoen om er gebruik van te kunnen maken, zou het resultaat moeten zijn van overleg op nationaal niveau.

Dit samenwerkingsakkoord dient duidelijk te vermelden dat het orgaan dat de opleiding van de kandidaat verzorgt in het land van oorsprong een deel van de opleiding delegeert aan een structuur in België, maar als enige gemachtigd blijft om de bekwaamheid van de arts in opleiding te certificeren.

In het kader van een dergelijke opleiding kan de arts, na een evaluatie van zijn geschiktheid, toelating krijgen om bepaalde handelingen van de geneeskunde uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van een arts die gemachtigd is om de geneeskunde uit te oefenen in België.

De nationale raad staat tot uw verdere beschikking.

Cc. Koninklijke Academie voor Geneeskunde

Lijst van de Orde17/05/2008 Documentcode: a121002
Kennis van de taal van de regio

Een provinciale raad vraagt of hij de inschrijving mag weigeren of uitstellen van een arts van wie wordt vermoed dat hij/zij de gebruikelijke taal van de regio niet voldoende machtig is.
De Nationale Raad beslist een brief te richten aan minister Onkelinx.

Brief van de Nationale Raad aan mevrouw Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren heeft kennis genomen van het nieuwe artikel 44octiesdecies van het KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van gezondheidszorgberoepen dat bepaalt : ´”De migrant wiens beroepskwalificaties in België werden erkend overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2 of de dienstverrichter die in België werd toegelaten als dienstverrichter overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3 kent voldoende Nederlands, Frans of Duits om het desbetreffende gereglementeerd beroep in België te kunnen uitoefenen.”.

Krachtens artikel 30 van de Grondwet is het gebruik van talen in België vrij. Artikel 19 van het KB nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren bepaalt daarenboven dat de provinciale raden geen enkele beslissing mogen nemen ter voldoening aan artikel 6, 1° (inschrijving op de lijst van de Orde der geneesheren), en 2° (tuchtrechtelijke beslissing) die gegrond zijn op redenen in verband met ras of op motieven van godsdienstige, wijsgerige, politieke, taalkundige of syndicale aard, noch op het feit dat de geneesheer verbonden is aan een instelling die geneeskundige verzorging verstrekt aan leden van een groepering of aan een categorie van personen. Elke inmenging in die aangelegenheden is verboden.

De Nationale Raad is van mening dat in het kader van een arts-patiëntrelatie de communicatievaardigheid van de arts essentieel is. De taalkennis van de patiënt speelt hier natuurlijk ook een grote rol.

De wet betreffende de rechten van de patiënt legt in de artikelen 7 en 8 de nadruk op een begrijpelijke communicatie tussen de arts en zijn/haar patiënt. Dit is noodzakelijk voor een degelijke anamnese en voor een klinisch onderzoek zonder dewelke geen goede en kwaliteitsvolle geneeskunde kan plaatsvinden.

De Nationale Raad stelt zich de vraag of het niet wenselijk is dat het nieuwe artikel 44octiesdecies van het KB nr. 78 aangepast wordt. De kennis van de gebruikelijke taal van de regio is immers vereist voor de uitoefening van het beroep.

Daarnaast verzoekt de Nationale Raad u de opportuniteit van een voorafgaande taaltest te willen nagaan.

Talenkennis van de arts01/01/1977 Documentcode: a026002
Taalgebruik van de artsen

Op 11 mei 1977 verzocht een provinciale raad aan de Nationale Raad om inlassing van een artikel 29bis in de Code van geneeskundige Plichtenleer waarin zou worden voorzien dat « in de eentalige gewesten van ons land iedere arts de streektaal grondig moet beheersen. In die gebieden, die door de wetgever als tweetalig werden aangeduid, de kennis van beide landstalen noodzakelijk is».

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad is de mening toegedaan dat dusdanige inlassing onmogelijk is, aangezien de Code, overeenkomstig artikel 15, paragraaf 2, 1, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967, slechts op basis van de rechtspraak van de provinciale raden en van de raden van beroep kan worden aangevuld.

In zoverre voormelde brief als een verzoek om advies te beschouwen is, verleent de Nationale Raad dienaangaande het volgend advies:

Het in artikel 27 van de Code uitgedrukte beginsel van de vrije keuze van een geneesheer door de patiënt, verzet zich tegen de door Uw Raad voorgestelde tekst.

Het is aanbevelenswaardig, met het oog op een gezonde verhouding tussen patiënt en behandelende geneesheer, dat de arts de taal van zijn patiënten spreekt.

Wanneer de geneesheer bij zijn betrekkingen met de patiënt communicatiemoeilijkheden ondervindt, zal hij de nodige maatregelen treffen om deze toestand te verhelpen, bijvoorbeeld door beroep te doen op een tolk of door de patiënt te verwijzen naar een andere collega die de taal van de patiënt spreekt.

Nochtans, wanneer voormelde vrije keuze wordt uitgesloten, bijvoorbeeld bij wachtdiensten of bij de dienst 900, moet de geneesheer die aan deze diensten deelneemt, de streektaal kennen.

De provinciale raden dienen in elk afzonderlijk geval te beslissen of het niet spreken van de taal van de patiënt een tekortkoming betekent vanwege de arts aan een bepaling van de Code van geneeskundige Plichtenleer.