keyboard_arrow_right
Deontologie

Taalgebruik van de artsen

Op 11 mei 1977 verzocht een provinciale raad aan de Nationale Raad om inlassing van een artikel 29bis in de Code van geneeskundige Plichtenleer waarin zou worden voorzien dat « in de eentalige gewesten van ons land iedere arts de streektaal grondig moet beheersen. In die gebieden, die door de wetgever als tweetalig werden aangeduid, de kennis van beide landstalen noodzakelijk is».

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad is de mening toegedaan dat dusdanige inlassing onmogelijk is, aangezien de Code, overeenkomstig artikel 15, paragraaf 2, 1, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967, slechts op basis van de rechtspraak van de provinciale raden en van de raden van beroep kan worden aangevuld.

In zoverre voormelde brief als een verzoek om advies te beschouwen is, verleent de Nationale Raad dienaangaande het volgend advies:

Het in artikel 27 van de Code uitgedrukte beginsel van de vrije keuze van een geneesheer door de patiënt, verzet zich tegen de door Uw Raad voorgestelde tekst.

Het is aanbevelenswaardig, met het oog op een gezonde verhouding tussen patiënt en behandelende geneesheer, dat de arts de taal van zijn patiënten spreekt.

Wanneer de geneesheer bij zijn betrekkingen met de patiënt communicatiemoeilijkheden ondervindt, zal hij de nodige maatregelen treffen om deze toestand te verhelpen, bijvoorbeeld door beroep te doen op een tolk of door de patiënt te verwijzen naar een andere collega die de taal van de patiënt spreekt.

Nochtans, wanneer voormelde vrije keuze wordt uitgesloten, bijvoorbeeld bij wachtdiensten of bij de dienst 900, moet de geneesheer die aan deze diensten deelneemt, de streektaal kennen.

De provinciale raden dienen in elk afzonderlijk geval te beslissen of het niet spreken van de taal van de patiënt een tekortkoming betekent vanwege de arts aan een bepaling van de Code van geneeskundige Plichtenleer.