keyboard_arrow_right
Deontologie

Semi-automatische defibrillator

Via een provinciale raad ontvangt de Nationale Raad een adviesaanvraag van een firma over een semi-automatische defibrillator die aangewend kan worden op de werkvloer door personeel dat geen expliciet geneeskundige opleiding genoot.
De betrokken firma stelt zich vragen over de volgende punten:

  • het apparaat "kan gebruikt worden door een persoon die geen expliciet medische opleiding genoot";
  • "dit apparaat geeft aan de persoon die het manipuleert korte en precieze verbale instructies … ";
  • quid met de persoon die opgeleid werd door de leverancier van de defibrillator wanneer deze persoon het apparaat gedurende meerdere maanden niet gebruikt?

Riskeert men, wat de aangestelde persoon betreft, niet te vallen onder de wetgeving met betrekking tot de onwettige uitoefening van de geneeskunde?

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 25 september 1999 uw vraag van 27 mei 1999 in verband met de aanwending op de werkplaats van een semi-automatische defibrillator door personeel dat geen expliciet geneeskundige opleiding genoot.

Het feit dat dit toestel en de aanwending ervan met reanimatiedoeleinden toevertrouwd worden aan niet-medisch personeel doet op deontologisch gebied het algemene probleem rijzen van de delegatie van medische handelingen.

De Nationale Raad bevestigt dat de beginselen die hij uitvaardigde in zijn advies van 17 november 1990, gepubliceerd in het Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 51, blz. 33, geëerbiedigd dienen te worden.

Met name :

- het toevertrouwen van de medische handelingen dient plaats te vinden op beslissing van een bevoegd geneesheer of medisch team, die zich zorgvuldig gebogen hebben over het wetenschappelijk belang ervan alsmede over de eventuele risico's en voor- en nadelen voor de patiënt. De geneesheer of het team moeten op ieder ogenblik in staat zijn hun standpunt hieromtrent, en bijgevolg ook het toevertrouwen van de medische handelingen, te herzien.

- het onderricht en de opleiding die de medewerkers nodig hebben voor het stellen van de diagnose en het uitvoeren van de handeling moeten uitgewerkt worden door verantwoordelijke artsen die competent zijn op deze gebieden, en moeten gegeven worden door henzelf of onder hun reëel en efficiënt toezicht.

- de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de medische handelingen die gesteld worden door de medewerkers, ligt bij een welbepaalde geneesheer die over het nodige gezag en de nodige middelen beschikt om regelmatig controles uit te oefenen. Die controle kan waargenomen worden door een medische instantie waaraan de verantwoordelijke geneesheer verbonden is of waarin hij opgenomen is.

Indien deze voorwaarden vervuld worden, zien wij geen enkel bezwaar op deontologisch vlak.