keyboard_arrow_right
Deontologie

Verantwoordelijkheid

De Nationale Raad wordt door een provinciale raad om advies verzocht aangaande vier vragen voorgelegd door een verzorgingsinstelling:

  1. Wie is verantwoordelijk voor het kind dat ter wereld komt in de kraamafdeling ?
  2. Duur van deze verantwoordelijkheid ?
  3. Wie beslist over de tussenkomst van een pediater ?
  4. Quid bij weigering van de kraamvrouw om er een pediater bij te roepen ?

Na grondige beraadslaging over de kwestie van de verantwoordelijkheid, heeft de Nationale Raad in zijn vergadering van 15 januari 1983, het volgende antwoord gegeven:

  1. Behalve wanneer de kinderarts aanwezig is bij de verlossing, wordt de medische verantwoordelijkheid over de pasgeborene opgenomen door de arts die de bevalling heeft geleid (huisarts, gynecoloogverloskundige, eventueel een andere geneesheer specialist).
    De Nationale Raad legt er de nadruk op dat de aanwezigheid van een kinderarts voor alle bevallingen "met grote risico's" ten zeerste wenselijk is.
  2. Indien er geen beroep wordt gedaan op de kinderarts:
    1. blijft de verantwoordelijkheid van de huisarts bestaan zolang de ouders deze niet aan een andere geneesheer hebben toevertrouwd;
    2. eindigt de verantwoordelijkheid van de gynecoloog verloskundige of van een andere geneesheer specialist, wanneer de pasgeborene de kraamafdeling verlaat of overgebracht wordt naar een andere dienst, mits de continuiteit van de zorgen effektief verzekerd is.
  3. De beslissing om de verantwoordelijkheid over de pasgeborene toe te vertrouwen aan een kinderarts, alsook de keuze van deze laatste, komt aan de ouders toe. Indien de geneesheer die de bevalling heeft geleid de mening is toegedaan dat de toestand van de pasgeborene zulks vereist, dient hij er bij de ouders op aan te dringen een beroep te doen op een kinderarts en hen zo nodig bij te staan in hun keuze met inachtneming van artikelen 144 en 145 van de Code van geneeskundige Plichtenleer.
  4. Wanneer de ouders iedere tussenkomst van een kinderarts weigeren, dan is hun verantwoordelijkheid ten overstaan van de eventuele gevolgen van deze beslissing evident.
    Nochtans dient de geneesheer, die tegen wil en dank overeenkomstig alinea 2 hierboven, de verantwoordelijkheid over de pasgeborene draagt, in eer en geweten te onderzoeken of de toestand van de pasgeborene geen zorgen vereist die zijn bevoegdheid te buiten gaan, zoals voorzien in artikel 35 (1) van de Code van geneeskundige Plichtenleer.
    Indien blijkt dat de houding van de ouders neerkomt op een weigering van zorgen aan hun kind, mag de geneesheer geen acht slaan op deze weigering, in de geest van artikelen 30 (2) en 61 (3) van de Code van geneeskundige Plichtenleer.

(1) Art. 35 Behalve in geval van overmacht, mag de geneesheer zijn beroep enkel uitoefenen onder voorwaarden die de kwaliteit van de zorgen en van de medische behandeling niet in het gedrang brengen.
Hij moet vermijden zijn bevoegdheid te overschrijden.
(2) Art. 30 Indien de patiënt minderjarig is of indien het een andere onbekwame persoon betreft, en het onmogelijk of niet wenselijk is de instemming van zin wettelijke vertegenwoordiger te bekomen, moet de geneesheer gewetensvol de passende zorgen toedienen.
(3) Art. 61 Wanneer de geneesheer meent dat een minderiarige wordt mishandeld, ondervoed is of onvoldoende wordt verzorgd, dient hij de ouders, de voogd of de gerechtelijke overheid hiervan op de hoogte te brengen.
Indien de geneesheer een willekeurige vrijheidsberoving of een poging tot vergiftiging vaststelt, moet hij de gerechtelijke overheid verwittigen.
In al deze gevallen treedt de geneesheer in de eerste plaats op om het slachtoffer te beschermen.