keyboard_arrow_right
Deontologie

Commissie voor medische ethiek - Samenstelling

De voorzitter van de raad van beheer van een medische instelling wijst de Nationale Raad erop dat het koninklijk besluit van 12 augustus 1994, dat de onverenigbaarheden vastlegt tussen de functie van lid van de commissie voor medische ethiek van een ziekenhuis en een bestuursfunctie, niet van toepassing is op de voorzitter van de raad van beheer van het ziekenhuis.

Antwoord van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 19 april 1997 kennis genomen van uw brief van 12 maart 1997.

Het Koninklijk Besluit van 12 augustus 1994, dat de commissies voor ethiek in de ziekenhuizen invoert, voorziet niet in hun erkenning door de Nationale Raad van de Orde van geneesheren.

Lang vóór dit besluit, erkende de Nationale Raad de commissies voor ethiek en werden ze geregistreerd volgens de aanbevelingen aangepast en gepubliceerd in het Tijdschrift van de Orde nr. 55 van de maand maart 1992.

In paragraaf 2 van dit advies heeft de Nationale Raad het over de samenstelling van deze commissies. Als effectief lid, maar niet als raadgevers, sluit men de personen uit die een rechtstreekse administratieve of financiële verantwoordelijkheid dragen in de ziekenhuisinstelling, zonder hun specifieke titels te vermelden.

Dit is zeker het geval van de voorzitter van de raad van beheer van een instelling.

De erkenning van een commissie voor ethiek door de Nationale Raad is een morele waarborg t.o.v. het medisch korps en moet gebeuren rekening houdend met het geheel van aanbevelingen waarvan hierboven sprake is. Paragraaf 2 heeft onder meer tot doel de zelfstandigheid van de commissies voor ethiek te waarborgen, zonder, om het even hoe, de morele en ethische integriteit van de verantwoordelijken van de ziekenhuisinstelling in het gedrang te brengen. Dit vermijdt hen het risico in bepaalde omstandigheden rechter in eigen zaak te zijn.

Deze erkenning is op zich geen wettelijke verplichting. De Nationale Raad is dus vrij de voorwaarden voor deze erkenning vast te leggen binnen het kader van de geneeskundige plichtenleer.