keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

COVID-1917/10/2020 Documentcode: a167032
Ethische richtlijnen betreffende het maken van keuzes in de zorg ingeval de nood aan het aanbod overstijgt

De nationale raad formuleerde een antwoord op meerdere vragen naar ethische richtlijnen en aanbevelingen ingeval er niet voldoende medische hulpmiddelen (bv. beademingstoestellen) beschikbaar zijn en er een keuze moet worden gemaakt welke patiënt eerst wordt behandeld (cf. Vragen en Antwoorden (maart, april, mei 2020) gepubliceerd op www.ordomedic.be, rubriek COVID-19).

Elke patiënt heeft, met eerbiediging van zijn menselijke waardigheid en zijn zelfbeschikking, het recht op een kwaliteitsvolle gezondheidszorg die beantwoordt aan zijn behoeften. Zolang als mogelijk zal aldus gestreefd worden naar een gelijke behandeling van elke patiënt in nood.

Wanneer de hulpvraag evenwel het hulpaanbod overstijgt, zowel betreffende het aantal zorgverleners, als met betrekking tot de medische apparatuur, is het aangewezen dat het artsenteam op basis van objectieve parameters een beslissing neemt aan wie de schaarse middelen worden toegewezen. Een mogelijke ethische benadering bij schaarste is het "veil of ignorance" van Rawls. In de praktijk komt dit neer op het inschakelen van een onafhankelijk orgaan, bv het ethisch comité van het desbetreffende ziekenhuis.

De nationale raad verwijst naar de artikelen 30 en 39 van de gecommentarieerde code van medische deontologie.

Voor ethische richtlijnen betreffende het maken van keuzes in de zorg verwijst de nationale raad naar de volgende documenten :
-de aanbevelingen van de Belgian Society of Intensive care medicine, " Ethical principles concerning proportionality of critical care during the 2020 COVID-19 pandemic in Belgium ";
-de aanbevelingen van de commissie voor ethiek van het universitair ziekenhuis van Leuven, "Ethische aspecten van het maken van keuzes in de COVID-19 crisis", de dato 17 maart 2020;
-Ethical principles and guidance with regard to ethical decisions in pre-hospital and emergency medicine in Belgium during the COVID-19 pandemic. A joint statement of the Belgian Society of Emergency and Disaster Medicine and the Belgian Resuscitation Council (22 March 2020);
-een artikel van Govind Persad, Alan Wertheimer en Ezekiel J Emanuel, « Principles for allocation of scarce medical interventions », The Lancet, vol. 373, 31 januari 2009;
-een document genoemd " quelques repères pour une démarche éthique" (enkele oriëntatiepunten voor een ethische beadering), voorgesteld door Ressort-HERS en overgenomen door het "Collège de Médecine Générale" (CMG) en de "Société Scientifique de Médecine Générale" (SSMG).

Ethiek (Medische-)24/10/1998 Documentcode: a083001
Coördinatie van de werkzaamheden van de Nationale Raad en van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek inzake het jaarverslag van de commissies voor medische ethiek

Na een onderhoud van het Bureau van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek met het Bureau van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren en na het uitwisselen van correspondentie hieromtrent, deelt de Nationale Raad aan de voorzitter van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek zijn visie mee op de samenwerking tussen beide instellingen met betrekking tot het jaarlijks activiteitenverslag dat de commissies voor medische ethiek moeten indienen.

Brief van de Nationale Raad:

In zijn vergadering van 24 oktober 1998 heeft de Nationale Raad kennis genomen van uw brief van 6 oktober 1998 betreffende de verslagen van de verschillende commissies voor ethiek.

De Nationale Raad zal niet langer aan de plaatselijke commissies voor ethiek vragen hem een gedetailleerd verslag van hun activiteiten te sturen, hetzij bij gelegenheid en ter informatie.

De Nationale Raad dankt u voor uw welwillendheid, zoals u het vriendelijk voorstelt, hem de identificatiefiches te sturen van de ziekenhuiscommissies voor ethiek met hun ledenlijst.

Op 12 december 1998 richt de Nationale Raad onderstaande brief aan de voorzitters van de commissies voor medische ethiek:

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 24 oktober 1998 de situatie van de commissies voor medische ethiek.

Het samenwerkingsakkoord tot oprichting van een Raadgevend Comité voor Bio-ethiek schrijft, onder zijn opdrachten, de publicatie voor van een rapport dat een samenvatting bevat van zijn activiteiten evenals van deze van de plaatselijke comités voor ethiek verbonden aan een verzorgingsinstelling (art. 17).

Het verzamelen van de activiteitenverslagen van de plaatselijke ziekenhuiscomités voor ethiek wordt trouwens toevertrouwd aan zijn secretariaat (art. 18).

Dit rapport wordt gericht aan verschillende ministeriële en politieke instanties, evenals aan iedereen die het vraagt.

Het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek ontwierp een vooropgesteld verslag in de vorm van een modeldocument.

In deze omstandigheden en om de zaken wat eenvoudiger te maken meent de Nationale Raad dat hij niet langer een jaarlijks activiteitenverslag voor eigen gebruik dient te vragen aan de plaatselijke comités. Hij verzoekt u evenwel hem een kopie te bezorgen van het rapport dat u naar het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek stuurt. De niet-ziekenhuiscommissies zullen een rapportformulier ontvangen dat zij dienen in te vullen en rechtstreeks naar de Nationale Raad van de Orde dienen te zenden.

De Nationale Raad zal anderzijds de organisatie van ontmoetingsdagen tussen de verschillende commissies voor ethiek bevorderen zodat deze hun ervaring en hun moeilijkheden of problemen kunnen uitwisselen.

Bovendien heeft de Nationale Raad, vanaf 1984, en op een meer volledige wijze, in zijn advies van 14 december 1991 (Tijdschr. nr. 55, blz. 35) de voorwaarden verduidelijkt die moeten voorafgaan aan experimenten op mensen, meer bepaald in alinea 6 van dit advies, dat de hieronder overgenomen deontologische verplichting vermeldt. Dit advies werd impliciet gewijzigd door de wijziging op 14 november 1998 van artikel 92, alinea 2, van de Code van geneeskundige Plichtenleer :
"Ieder arts die deelneemt aan biomedisch onderzoek op mensen vergewist er zich van of het onderzoeksprotocol wel degelijk werd voorgelegd aan een door de Nationale Raad van de Orde van geneesheren erkende commissie voor medische ethiek en neemt kennis van het uitgebracht advies".

Ditzelfde advies detailleert de samenstelling van de commissies voor medische ethiek en hun werking. Het vermeldt hun erkenning door de Nationale Raad en meer bepaald hun samenstelling.

De Nationale Raad handhaaft voor de arts de deontologische regel die hierboven vermeld wordt. Deze regel houdt de erkenning in van de commissies voor ethiek, van hun samenstelling en van hun huishoudelijk reglement volgens de gebruikelijke procedure.

Voor de commissies voor ethiek vormt dit een morele waarborg. Voor de Orde gaat het erom na te gaan of de commissies voor ethiek in overeenstemming zijn met de bepalingen van zijn adviezen. Deze verantwoordelijkheid is vanzelfsprekend, aangezien de commissies voor ethiek volgens de wet en volgens de Orde bestaan uit een meerderheid van artsen en dat hun adviezen voornamelijk betrekking hebben op de kwaliteit van de verzorging en de eerbiediging van de rechten van de patiënt in het algemeen.

De Orde zal zijn bemiddelingsrol tussen de commissies voor ethiek en de diensten van de directe belastingen van het ministerie van Financiën blijven spelen.

Het register van de erkende commissies voor ethiek zal, zoals voorheen, meegedeeld worden aan de minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft en aan de voorzitter van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek.

Ethiek (Medische-)17/01/1998 Documentcode: a080003
Hervorming van de Orde der geneesheren

Hervorming van de Orde van geneesheren

Op 24 oktober 1997 heeft de heer M. COLLA, minister van Volksgezondheid en Pensioenen, het standpunt van de Nationale Raad gevraagd "met betrekking tot een aantal punten die het voorwerp kunnen uitmaken van een actualisering van het koninklijk besluit nr. 79 [betreffende de Orde der geneesheren] en van de uitvoeringsbesluiten".

Brief van minister COLLA van 24 oktober 1997

Naar aanleiding van een gesprek van mijn medewerker met de ondervoorzitters van uw Raad wens ik het standpunt van de Nationale Raad te vragen met betrekking tot een aantal punten die het voorwerp kunnen uitmaken van een actualisering van het Koninklijk Besluit Nr. 79 en van de uitvoeringsbesluiten.

De rol van de voogdijoverheid ten aanzien van de Orde is thans zeer beperkt en voor sommige punten zelfs onmogelijk. Het opmaken van een analytisch jaarverslag inzake het normerend en het tuchtrechterlijk beleid alsook van een financieel jaarverslag kan aan de Minister meer inzicht verschaffen in de feitelijke werking van de Orde. Zonder te interfereren met de autonomie van de Orde en haar organen zou een vorm van overleg tussen de Minister en de Orde kunnen bijdragen tot een betere afstemming van de werking van de Orde op ontwikkelingen in de samenleving.

Het komt mij voor dat artikel 15 § 1 dat de opdracht van de Nationale Raad omschrijft aan actualisering toe is, in het licht van de Verklaring van Amsterdam over de rechten van de patiënt.

De bekrachtiging van de Code bij een in Ministerraad overlegd Koninklijk Besluit kan bijdragen tot een grotere rechtszekerheid en kan sommige problemen die zich nu stellen ten aanzien van de Raad van State oplossen.

Er lijkt een consensus te groeien rond de noodzaak van een verjonging van de organen van de Orde, al dan niet gepaard aan het instellen van een leeftijdsgrens en rond een grotere openheid die bijdraagt tot een democratisch functioneren.

Ik stel mij de vraag of in de samenstelling de Nationale Raad geen plaats moet worden voorzien voor bijvoorbeeld ethici, teneinde de deontologie nauwer te laten aansluiten op ethische ontwikkelingen. Dit zou kunnen bijdragen tot een versteviging van het morele gezag van de Orde.

Ik meen te begrijpen dat u een aantal bekommernissen met mij deelt op vlak van het versterken van de rechten van de verdediging, het uitbreiden van de waarborgen voor de beschuldigde, het duidelijker vastleggen van de strafmaat, het verduidelijken en verbeteren van de positie van de klager, de diversificatie van de sancties en de mogelijkheden tot opschorting, kwijtschelding en eerherstel en het voorzien in de mogelijkheid van bewarende maatregelen in ernstige gevallen.

Ten aanzien van de openbaarheid van de zittingen ook in eerste aanleg, meen ik te begrijpen dat het eerder practische bezwaren zijn, zoals de beschikbaarheid van voldoende grote zittingszalen, die deze openbaarheid verhinderen.

De bijdrage aan de Orde geeft nog steeds aanleiding tot kritiek. Een grotere openheid over de besteding van de middelen en een bekrachtiging door de Minister van de hoegrootheid van de bijdrage zouden kunnen worden overwogen.

Ik sta open voor een gesprek over de punten die U verder bekommeren: de mededeling van de sancties aan relevante betrokkenen, de melding van sancties op Europees niveau, de positie van de Nationale Raad als adviserend orgaan bij de beleidsvorming, het verschil in beroepstermijnen voor de magistraat-assessoren versus de beklaagden, de problematiek van de medische activiteit die gespreid is over meerdere provincies en de problematiek van de Raden van Brabant ten aanzien van het hoofdstedelijk gewest.

Gaarne had ik het standpunt en de voorstellen gekend van de Nationale Raad rond al de hiervoorvermelde punten, bij voorkeur binnen een termijn van drie maanden.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren besprak uw brief van 24 oktober 1997 waarin U het standpunt van de Nationale Raad vraagt betreffende een aantal punten die het voorwerp kunnen uitmaken van een actualisering van het Koninklijk Besluit nr. 79 en zijn uitvoeringsbesluiten.

De Nationale Raad is van mening dat dient uitgegaan te worden van een reeks fundamentele veranderingen die de voorbije dertig jaar plaatsvonden, zoals de gewijzigde staatsstructuur, de toenemende concretisering van de rechten van de mens, de nieuwe tendensen betreffende het tuchtrecht evenals de grote veranderingen in de uitoefening van de geneeskunde. Enkel vanuit dit verruimd denkkader en een exacte kennis van het huidig functioneren van de Orde der geneesheren kan een onbevooroordeelde en genuanceerde evaluatie van de bestaande wetgeving geschieden.

Het is immers zo dat sinds 1967 het land verschillende grondwetsherzieningen kende met onder meer in het vlak van de volksgezondheid een verregaande bevoegdheidsverkaveling tussen de federale overheid, en deze van de gemeenschappen en de gewesten zodat de weerslag van de staatshervorming op de Nationale Raad en zijn afdelingen in overweging dient te worden genomen. Dit bracht de Nationale Raad ertoe de gevolgen te onderzoeken van de nieuwe institutionele indeling van de federale staat op de ordinale organisatie van de vroegere provincie Brabant waarover reeds een briefwisseling met uw voorganger plaatsvond.

Om tegemoet te komen aan het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, de rechtspraak van het Europees Hof en verschillende arresten van het Hof van Cassatie, werd door toedoen van de magistraten in de raden van de Orde de procedure van het tuchtrecht herhaaldelijk bijgestuurd. Waar aanvankelijk het accent werd gelegd op de rechten van de verdediging ziet men de laatste jaren een groeiende maatschappelijke bekommernis voor de rechten van het slachtoffer. Om hieraan tegemoet te komen worden momenteel een reeks wetgevende initiatieven genomen die een repercussie kunnen hebben op de basisprincipes van het tuchtrecht.

Ook blijken een groeiend aantal maatschappelijk voldoende belangrijke groepen zich meer en meer bewust te worden van hun deontologische verplichtingen naar de gemeenschap toe en onder meer de oprichting van tuchtcolleges te overwegen. Tot op heden werd algemeen aanvaard dat de finaliteit van het tuchtrecht het algemeen belang is en dat het disciplinair recht niet de directe bescherming van particuliere belangen beoogt. Wanneer, om welke reden ook, mocht blijken dat het aangewezen is dit principe te herzien, ligt het voor de hand dat in deze discussie alle aan tuchtrecht onderhevige beroepen dienen betrokken te worden.

De laatste decennia stelt men zowel in de curatieve als in de preventieve geneeskunde een groeiende verschuiving vast van individuele verlening van zorg naar zorgverstrekking door monodisciplinaire of multidisciplinaire teams waarbij meer en meer niet-medici betrokken worden. Terwijl in het normerend vlak deze ontwikkeling nauwelijks problemen stelt, leidt ze wel tot moeilijkheden bij de behandeling van klachten tegen teams. Door de verantwoordelijkheid bij de individuele leden van het team te leggen gaat men voorbij aan de essentie van de notie team dat wel samenwerkt maar zonder zichtbare gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Uit wat voorafgaat blijkt dat de Orde van geneesheren gekenmerkt wordt door een sterke verwevenheid van geneeskunde en recht, gepersonifieerd door de aanwezigheid van magistraten in de verschillende organen van de Orde. Door hun aanwezigheid in de provinciale raden waarborgen de magistraten de naleving van de wetgeving en van de evoluerende procedure in disciplinaire zaken, terwijl zij bij het bepalen van de strafmaat een beslissende stem hebben in de raden van beroep. Op het niveau van de Nationale Raad is hen het voorzitterschap toevertrouwd in de persoon van een raadsheer bij het Hof van Cassatie. Gezien de nauwe relatie binnen de Orde tussen recht en geneeskunde en de intense structurele samenwerking tussen magistraten en artsen is het aangewezen bij een actualisering van de wetgeving hiermee rekening te houden.

Door de benoeming van magistraten, professoren en griffiers in de verschillende raden van de Orde door de Koning, op voordracht van de bevoegde minister, is een uitgebalanceerde inbreng van de Overheid voorzien, die de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de organen van de Orde niet hypothekeert gezien het aantal en de verkiezingswijze van de overige leden. In de Nationale Raad wordt het pluralisme niet alleen verzekerd door de verscheidenheid van de verkozen leden maar ook door de vertegenwoordigers van de verschillende medische faculteiten van het land.

Door driejaarlijkse verkiezingen waaraan alle artsen bij geheime stemming verplicht zijn deel te nemen krijgen alle strekkingen die op enige noemenswaardige aanhang kunnen rekenen de kans vertegenwoordigd te zijn binnen de raden van de Orde, zodat de representativiteit van de Orde niet kan worden betwist. Deze wijze van verkiezing garandeert de artsen dat zij door hun gelijken gehoord en beoordeeld zullen worden. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde trouwens reeds in 1981 dat de tuchtcolleges van de Orde van geneesheren beantwoorden aan de criteria van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De autonomie van alle organen van de Orde is essentieel voor het vervullen van hun opdracht. Deze morele en professionele autonomie kan enkel worden gewaarborgd wanneer de Orde materieel onafhankelijk is en wanneer, door het geheel van het medisch korps verkozen raadsleden, autonoom bepalen welke bijdragen vanwege de artsen noodzakelijk zijn voor een efficiënte werking van de raden van de Orde.

Door de aanwezigheid van leden van de organen van de Orde in het Raadgevend Comité voor Bioethiek, de Koninklijke Academiën voor Geneeskunde, de medische faculteiten en de provinciale geneeskundige commissies, evenals door zijn actieve participatie aan de werkzaamheden van internationale verenigingen in het vlak van medische deontologie en ethiek, is de Nationale Raad wel degelijk betrokken bij alle ethische ontwikkelingen die zich op het gebied van de uitoefening van de geneeskunde voordoen.

Door deze aanwezigheid op internationaal vlak nam de Nationale Raad onder meer vroegtijdig kennis van de Verklaring van Amsterdam waarnaar in Uw schrijven wordt verwezen. Na voorbereidend werk in een commissie werd deze Verklaring uitvoerig besproken binnen de Nationale Raad. Uit deze gedachtenwisseling bleek dat de Nationale Raad de basisprincipes van de Verklaring kan onderschrijven en dat de meeste vermelde individuele rechten van de patiënt reeds expliciet of impliciet in de Code van geneeskundige Plichtenleer en de adviezen van de Nationale Raad zijn vervat.

In deze Verklaring betreffende de Bevordering van de Rechten van de patiënt in Europa wordt een gedragscode voor artsen als één van de te volgen strategieën aanbevolen. De Nationale Raad was dan ook verrast vast te stellen dat het internationaal symposium over Patient's Rights het tuchtrecht niet opneemt als één van de 'mogelijke pistes' ter bescherming van de rechten van de patiënt.

De Nationale Raad betreurt te moeten vaststellen dat de afstand tussen de minister van Volksgezondheid en het publiekrechtelijk orgaan dat instaat voor de medische deontologie steeds groter wordt.

Vol vertrouwen dat uw brief van 24 oktober 1997 de aanzet is tot een open en constructieve dialoog die zich evenwel niet kan beperken tot de aangehaalde punten, groet ik u, met de meeste hoogachting.

Ethiek (Medische-)15/02/1992 Documentcode: a055017
Bio-ethiek en Nationale Raad van de Orde der geneesheren

Bio‑ethiek en Nationale Raad van de Orde der geneesheren

Gezien het belang van het onderwerp publiceert de redactie van het tijdschrift uitzonderlijk nu reeds een resolutie die de Nationale Raad eerst in zijn vergadering van 15 februari 1992 aangenomen heeft.

In het kader van de bio‑ethische bezinning in de geneeskunde dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de commissies voor ethiek die zich bezighouden met experimenten op mensen en de ethische bezinningscommissies die zich buigen over de filosofische, religieuze, sociologische en economische aspecten van de geneeskunde.

In verband met de eerste soort commissies publiceerde de Nationale Raad reeds regels in het nr. 32 van het Officieel Tijdschrift van de Nationale Raad (1983‑1984).

De bestudering van de werkzaamheden van de commissies voor ethiek die in het leven geroepen werden, heeft echter geleid tot een aanpassing van deze regels. Hieronder vindt u de tekst van de nieuwe regels.

De Nationale Raad heeft zich ook gebogen over de bezinningscommissies en een aantal suggesties geformuleerd, die hieronder na de regels betreffende experimenten op mensen gepubliceerd worden.

Experimenten op mensen.

1. Biomedisch onderzoek op mensen vereist dat een ontwerp van het te verrichten onderzoek wordt opgesteld en voorafgaandelijk voorgelegd aan een commissie voor medische ethiek. De geneesheren en onderzoekers hebben de plicht de vragen die hen door de commissie worden gesteld te beantwoorden en het volledige advies van de commissie aan de proefpersonen voor te leggen.

Elke latere wijziging aan het experimentenprotocol dient voorgelegd aan de commissie voor medische ethiek. De commissie voor medische ethiek die om advies werd verzocht, wordt door middel van een samenvatting op de hoogte gebracht van het verloop en het resultaat van de studie.

2. De commissies voor medische ethiek zijn derwijze samengesteld dat zowel de biomedische als de ethische problemen door hun leden kunnen begrepen worden.
De commissies voor medische ethiek mogen elke persoon raadplegen die ter zake bijzonder bevoegd is. Personen, die rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor het beheer of de financiën van een instelling mogen geraadpleegd worden, maar ze mogen geen lid zijn van de commissie voor medische ethiek van deze instelling.

3. Een commissie voor medische ethiek bestaat uit ten minste acht personen, waaronder leden die geen geneesheer zijn en leden die onafhankelijk staan t.o.v. de instelling; deze laatste groep telt tenminste één geneesheer.
De commissie telt leden van beider kunne; artsen vormen de meerderheid.

4. Een lid van de commissie voor medische ethiek dat rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken is bij de onderzoeksopzet onthoudt er zich van mee te beslissen nopens het uit te brengen advies.

5. Een gunstig advies nopens een onderzoeksopzet vereist het akkoord van tenminste twee derde van de leden. Geheimhouding geldt voor de leden van de commissie evenals voor alle geraadpleegde personen.

6. Een geneesheer die deelneemt aan biomedisch onderzoek op mensen vergewist er zich van of het ontwerp wel degelijk werd voorgelegd aan een door de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren goedgekeurde commissie voor medische ethiek en of het advies gunstig was.
Het ontwerp van biomedisch onderzoek beschrijft het doel, het onderwerp en de risico's eigen aan het experiment, de precieze inhoud van de informatie die aan de proefpersoon mondeling of schriftelijk zal verstrekt worden, evenals de wijze waarop deze proefpersoon zijn instemming mondeling of schriftelijk ‑ zal betuigen.
Het ontwerp vermeldt eveneens of een verzekeringspolis het risico eigen aan het experiment dekt en van welke aard ze is.

7 Wanneer de onderzoeker zijn resultaten publiceert of voordraagt, vermeldt hij welke commissie voor medische ethiek het ontwerp van onderzoek goedkeurde en welk haar advies was.

8. De Nationale Raad van de Orde der Geneesheren houdt ten behoeve van de onderzoekers een lijst bij van de aanvaarde commissies voor medische ethiek en deelt deze lijst mede aan de minister die voor de Volksgezondheid bevoegd is.

9. De commissies voor medische ethiek bezorgen jaarlijks een activiteitenverslag over het voorbije jaar aan de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren, op de wijze door hem bepaald.

10. Een geneesheer die deelneemt aan biomedisch onderzoek op mensen en waarvoor geen ontwerp aan een commissie voor medische ethiek werd voorgelegd, staat bloot aan tuchtrechtelijke vervolging en aan tuchtmaatregelen.

Ethische bezinning.

Tot op heden hebben de regels die opgesteld werden door de Nationale Raad van de Orde der geneesheren vooral betrekking op de organisatie en de werking van de commissies voor medische ethiek die zich bezighouden met experimenten op mensen.

De toename van de medische mogelijkheden en de evolutie van onze maatschappij nopen tot een multidisciplinaire bezinning over talrijke ethische onderwerpen, die men kan bundelen onder de naam "bio‑ethiek".

Uit de studie van de werkzaamheden van de commissies voor ethiek blijkt dat deze zich vaak bezighouden met filosofische aspecten van de medische praktijk. Volgens de Commissie zouden deze problemen bestudeerd moeten worden door deze zelfde commissies, maar dan met een ruimere samenstelling. De Nationale Raad acht het wenselijk hierna enkele bedenkingen te formuleren omtrent de grondslagen van een ethische bezinningscommissie.

Het ligt voor de hand dat de ethische bezinning, meer nog dan de bezinning over experimenten op mensen en over het onderzoek, beïnvloed kan worden door filosofische, godsdienstige, sociologische en zelfs economische aspecten.

Wanneer een commissie voor ethiek zich bezint over een ethisch probleem, is het bijgevolg wenselijk dat zij multidisciplinair samengesteld is. Zij moet openstaan voor personen die niet aan de instelling verbonden zijn, en voor personen die niet tot de gezondheidsberoepen behoren. Het aantal leden is enkel beperkt met het oog op de doeltreffendheid.

Omwille van hun vertrouwdheid met de beoefening van de geneeskunde, van hun vertrouwensrelatie met de patiënt en omwille van hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de samenleving, zullen geneesheren de meerderheid uitmaken.

De commissies moeten een antwoord kunnen verstrekken op concrete vragen. Zij moeten oog hebben voor de verwachtingen die gekoesterd worden door geneesherengroepen, patiëntengroepen of om het even welke groep die zich interesseert voor het humane van de geneeskunde.

De beraadslagingen van een commissie voor ethische bezinning zijn vertrouwelijk.

De adviezen die verstrekt worden door deze commissies hoeven niet dwingend te zijn; zij mogen geen beperkingen opleggen inzake de diagnostische en therapeutische vrijheid van de geneesheren.

Het is wenselijk dat de reeds bestaande commissies voor ethiek deze problemen in overweging nemen om te voorzien in de behoefte aan ethische bezinning. Het is overbodig de commissies voor ethiek tot in het oneindige uit te breiden door bijzondere commissies voor ethische bezinning op te richten. Aldus kunnen de leden van de commissies voor medische ethiek die zich bezighouden met experimenten op mensen en met wetenschappelijk onderzoek deelnemen aan de ethische bezinning, op voorwaarde dat zij de bovenvermelde opmerkingen eerbiedigen.

Naar blijkt uit de ervaring is het wenselijk dat de commissies voor ethiek zich zouden groeperen.

Met deze suggesties komt de Nationale Raad tegemoet aan de behoefte om de bezinning over de experimenten op mensen uit te breiden tot de ethische bezinning over de verschillende facetten van de medische praktijk.

Ethiek (Medische-)06/01/1987 Documentcode: a035021
report_problem Informatie/Documentatie
Europese handleiding voor medische ethiek

Parijs 6 januari 1987

Op de vergadering van 6 januari 1987 werd de Europese Handleiding voor Medische Ethiek opgesteld volgens het ontwerp‑Farber door de Internationale Conferentie van de Orden unaniem goedgekeurd. Hieronder volgt de integrale tekst en in ons volgend nummer zullen we er uitgebreid op terugkomen.

EUROPESE HANDLEIDING VOOR MEDISCHE ETHIEK

Deze handleiding bevat de principes die voor alle artsen een leidraad moeten zijn bij het bepalen van hun houding tegenover patiënten, maatschappij en collegae. In deze handleiding wordt gerefereerd aan de specifieke rol van de arts die bepalend is voor een goede uitoefening van de medische professie.

Door de Internationale Conferentie wordt aan de Orden van geneesheren of de daaraan gelijkgestelde organismen van elke EEG‑Lidstaat aanbevolen alle nodige maatregelen te nemen ten einde de landelijke vereisten inzake de rechten en plichten van de arts ten overstaan van patiënten, maatschappij en collegae in overeenstemming te brengen met de beginselen van onderhavige handleiding en alle schikkingen te treffen opdat de nationale wetgeving de optimale naleving van de hieronder geformuleerde beginselen zou toelaten.

Artikel 1
De arts heeft tot taak te waken over de fysieke en mentale gezondheid van de mens en diens lijden te lenigen in eerbied voor het menselijk leven en de menselijke persoon, ongeacht leeftijd, ras, religie, nationaliteit, sociale stand, politieke overtuiging of enig ander motief, en dat, zowel in vredes‑ als in oorlogstijd.

VERBINTENIS VAN DE ARTS

Artikel 2
Bij de uitoefening van de geneeskunde primeren de medische belangen van de zieke. De arts zal zijn medisch kennen en kunnen uitsluitend aanwenden ter verbetering of ter bescherming van de gezondheid van diegenen die zich aan zijn zorgen toevertrouwen, nooit om hen te schaden.

Artikel 3
De arts zal bij de uitoefening van zijn beroep nooit zijn persoonlijke, filosofische, morele of politieke overtuiging aan de patiënt opdringen.

«INFORMED CONSENT»

Artikel 4
Behoudens in spoedeisende gevallen wordt de arts geacht de patiënt inlichtingen te verstrekken over de te verwachten resultaten en gevolgen van de behandeling. Hij zal de toestemming van de patiënt vragen, vooral wanneer de voorgestelde handelingen een ernstig risico inhouden.

De arts mag zijn persoonlijke opvatting van de kwaliteit van het leven niet aan zijn patiënt opdringen.

MORELE EN TECHNISCHE ONAFHANKELIJKHEID

Artikel 5
Zowel in zijn rol van raadgever als van zorgenverstrekker, moet de arts volledige professionele vrijheid van handelen hebben in technische en morele omstandigheden die hem een complete onafhankelijkheid waarborgen.

Indien aan die voorwaarden niet zou worden voldaan, moet de patiënt daarvan worden verwittigd.

Artikel 6
Ingeval de arts optreedt voor rekening van een particuliere of openbare autoriteit of handelt in opdracht van een derde of een instelling, moet hij daarvan de patiënt eveneens in kennis stellen.

BEROEPSGEHEIM

Artikel 7
De arts is noodzakelijkerwijs de vertrouwenspersoon van de patiënt. Hij moet de patiënt de absolute geheimhouding waarborgen van alle verkregen informatie alsmede van alles wat hij door zijn contacten met hem heeft vastgesteld.
Het overlijden van de patiënt ontheft de arts niet van zijn medische zwijgplicht.

Artikel 8
De arts moet de persoonlijke levenssfeer van de patiënt eerbiedigen en alle nodige maatregelen treffen om de geheimhouding van wat hij bij de uitoefening van zijn beroep verneemt, te waarborgen.

In geval van wettelijke uitzonderingen op het medisch beroepsgeheim, kan de arts vooraf het advies van zijn Orde of van het daarmee gelijkgestelde organisme inwinnen.

Artikel 9
Artsen mogen niet meewerken aan de uitbouw van electronische medische databanken die een bedreiging of een aantasting kunnen zijn van het recht van de patiënt op privacy, zekerheid en bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Elke gecomputeriseerde medische databank zou onder de ethische verantwoordelijkheid moeten staan van een daartoe aangestelde arts.
Medische databanken mogen op geen enkele wijze op andere databanken zijn aangesloten.

BEKWAAMHEID VAN DE ARTS

Artikel 10
De arts moet op adequate wijze alle medisch‑wetenschappelijke verworvenheden ter beschikking stellen van zijn patiënt.

Artikel 11
Hij mag geen gewag maken van bekwaamheden die hij niet bezit.

Artikel 12
Hij moet een beroep doen op een meer bevoegde collega wanneer een onderzoek of behandeling zijn kennis overschrijdt.

STERVENSBEGELEIDING

Artikel 13
Geneeskunde betekent een nooit aflatende eerbied voor het leven, voor de morele autonomie en voor de vrije keuze van de patiënt. Bij een ongeneeslijk en terminale aandoening mag de arts zijn tussenkomst evenwel beperken tot het verlichten van de fysieke en morele pijn, door de patiënt de gepaste zorgen te verstrekken om deze laatste levensfase draaglijk te maken.

Hij moet de stervende tot het einde begeleiden en een menswaardige dood laten sterven.

ORGAANTRANSPLANTATIE

Artikel 14
Bij een zieke met een irreversibel en terminaal verlies van vitale functies die kunstmatig in leven worden gehouden, moet de dood door artsen worden vastgesteld aan de hand van de meest recente wetenschappelijke criteria.
Tenminste twee artsen zullen daarvan afzonderlijk een protocol opmaken.

Deze artsen mogen geen bindingen hebben met het transplantatieteam. Artikel 15
Artsen belast met het preleveren van voor transplantatie bestemde organen mogen specifieke behandelingen toepassen om deze organen in goede staat te houden.

Artikel 16
Artsen die organen preleveren moeten alles in het werk stellen om er zich van te vergewissen of de donor zich bij leven niet schriftelijk, of bij zijn naastbestaanden, tegen orgaanprelevatie heeft verzet.

VOORTPLANTING

Artikel 17
De arts zal de patiënt, en op diens verzoek, alle nuttige informatie over voortplanting en anticonceptie verstrekken.

Artikel 18
Conform de ethiek mag een arts, op grond van zijn eigen overtuiging, weigeren in het voortplantingsproces in te grijpen of tot een zwangerschapsonderbreking of abortus over te gaan door de betrokkenen aan te raden het advies van collegae in te winnen.

EXPERIMENTEN MET MENSEN

Artikel 19
Medische vooruitgang stoelt op research die experimenten met mensen vereist.

Artikel 20
Voor elk experiment met mensen moet het protocol voorafgaandelijk voor advies en raad aan een van de vorser onafhankelijke ethische commissie worden overgelegd.

Artikel 21
De proefpersoon wordt om zijn vrije en bewuste toestemming verzocht nadat hem volledige informatie werd verstrekt over de bedoelingen, methodes, verwachte resultaten, potentiële risico's en ongemakken van het experiment en hij ervan werd verwittigd dat medewerking eraan kan worden geweigerd of op elk gegeven ogenblik kan worden stopgezet.

Artikel 22
Medische zorgverlening en biomedische research mogen slechts worden gecombineerd voor zover deze biomedische research voor de zieke van potentieel diagnostisch of therapeutisch nut is.

FOLTERPRAKTIJKEN EN MENSONTERENDE BEHANDELINGEN

Artikel 23
De arts zal zich onder geen enkel beding, ook niet in geval van civiele of gewapende conflicten, lenen tot folteringen of op enige manier betrokken zijn bij andere wrede en mensonterende praktijken, ongeacht de aangevoerde argumenten (fouten, beschuldigingen, geloofsovertuiging).

Artikel 24
De arts mag zijn kennen en kunnen nooit aanwenden ter vergemakkelijking van folterpraktijken of andere wrede en mensonterende behandelingen om welke redenen ook.

ARTS EN MAATSCHAPPIJ

Artikel 25
Bij zijn humanitaire taak, heeft de arts zowel in tijd van vrede als van oorlog, recht op de wettelijke bescherming van zijn professionele onafhankelijkheid.

Artikel 26
De arts heeft tot taak persoonlijk of via de beroepsorganisaties de aandacht te vestigen op lacunes in het vlak van de kwaliteit van de zorgverlening en de professionele onafhankelijkheid van de practici.

Artikel 27
Artsen worden geacht hun medewerking te verlenen aan het uitwerken en realiseren van collectieve maatregelen ter verbetering van preventie, diagnostiek en therapeutiek en meer in het bijzonder medische bijstand te verlenen bij hulporganisaties o.a. in geval van rampen.

Artikel 28
Artsen moeten in de mate van hun kennen en kunnen, door research en een continue bijscholing, meewerken aan de voortdurende verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening om zodoende de patiënt conform de wetenschappelijke verworvenheden te kunnen behandelen.

COLLEGIALITEIT

Artikel 29
Regels van collegialiteit worden in het belang van de patiënten opgesteld met de bedoeling hen voor deloyale concurrentie onder geneesheren te behoeden. Het is de artsen wel toegestaan melding te maken van door hun gelijken erkende professionele kwaliteiten.

Artikel 30
De arts geroepen om zorgen te verstrekken aan een patiënt in behandeling bij een andere collega, zal zich in het belang van de zieke en behoudens diens verzet, met die collega in betrekking proberen te stellen.

Artikel 31
De arts getuigt niet van oncollegiaal gedrag wanneer hij de bevoegde beroepscolleges in kennis stelt van inbreuken op de regels van de medische ethiek en van professionele nalatigheid of onkunde bij collegae.

PUBLICEREN VAN ONTDEKKINGEN

Artitel 32
Ontdekkingen of conclusies van wetenschappelijk onderzoek inzake diagnostiek of therapeutiek moeten door de arts in de eerste plaats in vakbladen worden gepubliceerd. Hij moet zijn bevindingen en overwegingen op geëigende wijze aan de beoordeling van zijn collegae onderwerpen alvorens zich tot het grote publiek te wenden.

Artikel 33
Het publicitair uitbuiten van een medisch succes ten voordele van een persoon, een groep of een school is strijdig met de medische ethiek.

CONTINUITEIT VAN DE ZORGVERLENING

Artikel 34
Het is de plicht van de arts om, ongeacht zijn specialisme, dringende hulp te verlenen aan een zieke die in onmiddellijk gevaar verkeert tenzij hij er zich van heeft vergewist dat de nodige verzorging door andere daartoe bevoegde artsen kan worden verstrekt.

Artikel 35
De arts die de behandeling van een patiënt aanvaardt, moet, desgevallend met de hulp van assistenten, plaatsvervangers of associés met dezelfde bevoegdheid en kwalificatie, de continuïteit van de verzorging waarborgen.

VRIJE ARTSENKEUZE

Artikel 36
De vrije artsenkeuze door de patiënt is een grondbeginsel van de arts‑patiënt relatie.

Elke arts moet deze vrije artsenkeuze eerbiedigen en doen eerbiedigen.

De arts mag zorgverlening weigeren behalve wanneer de patiënt in gevaar verkeert.

ARTSENSTAKING

Artikel 37
De arts die deelneemt aan een collectieve zorgenstaking wordt niet ontheven van zijn ethische verplichtingen ten overstaan van patiënten die dringende hulp behoeven of in behandeling zijn.

HONORARIA

Artikel 38
De geneesheer moet gematigd en bescheiden zijn bij het vaststellen van zijn ereloon.
Binnen deze perken zal de arts bij ontstentenis van een contract of een individuele of collectieve overeenkomst, bij het opstellen van zijn honorarium rekening houden met de belangrijkheid van zijn tussenkomst, de bijzondere omstandigheden, zijn bevoegdheid en de economische situatie van de patiënt.

Ethiek (Medische-)14/04/1984 Documentcode: a032023
report_problem is vervangen door advies : TNR 55 p. 35, a055017
Experimenten op mensen - Deontologische regels

Experimenten op mensen

Deontologische regels

  1. ALLE BIOMEDISCHE RESEARCH OP MENSEN VEREIST EEN PROTOCOL DAT VOORAFGAANDELIJK AAN EEN ETHISCHE COMMISSIE MOET WORDEN VOORGELEGD EN VAN DEZE EEN GUNSTIG ADVIES HEEFT BEKOMEN *
  2. DE SAMENSTELLING VAN DE ETHISCHE COMMISSIES VEREIST ZOWEL COMPETENTIES INZAKE BIOMEDISCHE ALS ETHISCHE PROBLEMEN. DE ETHISCHE COMMISSIES MOGEN WORDEN BIJGESTAAN DOOR PERSONEN DIE BIJZONDER COMPETENT ZIJN IN DE TE ONDERZOEKEN AANGELEGENHEDEN *
  3. IN DE ETHISCHE COMMISSIES MOET TEN MINSTE EEN LID ZETELEN DAT GEEN ENKELE TAK VAN DE GENEESKUNST BEOEFENT EN TEN MINSTE EEN LID DAT ONAFHANKELIJK IS VAN DE BETROKKEN INSTELLING OF HET ORGANISME *
  4. DE ETHISCHE COMMISSIE MOET TEN MINSTE UIT VIJF LEDEN ZIJN SAMENGESTELD *
  5. ELK COMMISSIELID DAT DIRECT OF INDIRECT BIJ EEN PROJECT BETROKKEN IS, MOET ZICH ERVAN ONTHOUDEN AAN DE BESLISSING DEEL TE NEMEN *
  6. ELK COMMISSIELID IS DOOR HET GEHEIM GEBONDEN *
  7. ELKE ARTS DIE DEELNEEMT AAN BIOMEDISCHE RESEARCH OP PROEFPERSONEN, MOET ER ZICH VAN VERGEWISSEN DAT HET PROTOCOL VOORAFGAANDELIJK WERD VOORGELEGD AAN EEN ETHISCHE COMMISSIE WAARVAN DE SAMENSTELLING DOOR DE NATIONALE RAAD VAN DE ORDE DER GENEESHEREN WERD GOEDGEKEURD *
  8. ELKE ARTS DIE BETROKKEN IS BIJ BIOMEDISCHE RESEARCH OP PROEFPERSONEN EN WAARVAN HET PROTOCOL NIET VOORAFGAANDELIJK AAN EEN ETHISCHE COMMISSIE WERD VOORGELEGD, KAN TUCHTSTRAFFEN OPLOPEN *
  9. DE NATIONALE RAAD ZAL EEN REGISTER VAN DE ERKENDE ETHISCHE COMMISSIES TER BESCHIKKING STELLEN VAN DE NAVORSERS. DEZE LIJST ZAL WORDEN MEDEGEDEELD AAN DE MINISTER DIE DE VOLKSGEZONDHEID ONDER ZIJN BEVOEGDHEID HEEFT *
Ethiek (Medische-)01/01/1981 Documentcode: a029029
Europese handleiding voor medische ethiek en gedragsleer

Op 14 januari 1980 werd door de Internationale Conferentie van de Orden en gelijkgestelde Organismen de volgende tekst aangenomen:

Inleiding

De Europese Medische Gemeenschap die ontstond in toepassing van het Verdrag van Rome wenst de traditionele ethische waarden van de geneesheren intact te houden. Hoewel de fundamentele gedragsregels van de geneesheren nog steeds doordrongen zijn van de geest van de «Eed van Hippocrates», wordt de toepassing ervan in onze huidige samenleving geregeld via nationale teksten inzake de principes van de uitoefening van de geneeskunde. Op enkele geringe verschilpunten na, vertonen deze Europese teksten een opvallende harmonie.

In bedoelde teksten worden de plichten van de geneesheren nader omschreven ten opzichte van de zieken, de maatschappij en hun collegae. De Internationale Conferentie van de Orden en Gelijkgestelde Organismen acht het niettemin opportuun de geneesheren van de Europese Gemeenschap te herinneren aan hun essentiële plichten.

De uitoefening van de geneeskunde die tot doel heeft te waken over de fysieke en mentale gezondheid en het lijden te verzachten, is gebaseerd op de persoonlijke kennis en geweten van elke arts. Hij moet het menselijk leven en de menselijke persoon eerbiedigen ongeacht ras, nationaliteit, sociale rang, religieuse, filosofische of politieke overtuiging en dit zowel in vredesals in oorlogstijd.

Het zal voor de geneesheer telkens weer een hulp zijn zich te kunnen refereren aan deze algemene principes wanneer hij geconfronteerd wordt met problemen eigen aan onze tijd en samenleving. Hij moet steeds waken over de kwaliteit en de continuïteit van de verzorging en niets zou hem van een gewetensvol gedrag mogen doen afwijken.

Het principe van de eerbied voor de menselijke persoon is van ongemeen belang in domeinen zoals het beroepsgeheim, de bescherming van gedetineerden, medische experimentatie en therapeutische proefnemingen.

Behoudens in spoedgevallen, zal een geneesheer nooit handelen zonder de goedkeuring van de patiënt, in strijd met diens belangen of zonder enige medische indicatie. Indien van deze principes wordt afgeweken, worden geneesheer en patiënt blootgesteld aan arbitraire politieke maatregelen en komen twee principes in het gedrang: de professionele onafhankelijkheid van de arts die enkel op ethische gronden kan worden beperkt en diens vrijheid van beslissing en behandeling.

Dit zou tevens betekenen dat aan het medisch corps elk recht ontnomen wordt om gewetensbezwaren in te roepen.

Tenslotte moet de geneesheer elke mercantiele instelling laten varen bij de uitoefening van zijn beroep.

Zijn getuigschriften en verklaringen moeten de exacte weergave zijn van de waarheid.

De geneesheer mag nooit vergeten dat hij zich bij de bescherming van de gezondheid en van de menselijke persoon moet refereren aan een medische ethiek die door de eeuwen heen haar waarde heeft weten te behouden en onwrikbaar is gebleken.

De beoefenaars van het beroep moeten waken over de naleving van deze ethische regels omdat dit naar de bevolking toe een garantie betekent voor het hoge gehalte van kennis en toewijding dat een louter wettelijk kader niet altijd kan waarborgen.

Ethiek (Medische-)01/01/1981 Documentcode: a029031
Ethische gedragsregels bij transfusie

Met toestemming van Professor ANDRE, lid van de Nationale Raad van de Orde, publiceren wij het editoriaal van de « Bulletin de la Société Internationale de la Transfusion Sanguine» (nr. 9 - december 1980) waarin hij de «Ethische gedragsregels bij transfusie» aan het publiek voorstelde.

Elke moreel hoogstaande beschaving stoelt op de eerbied voor de menselijke persoon, haar rechten en haar integriteit. De mens mag niet het voorwerp uitmaken van enige commerciële transactie en moet kunnen genieten van een maximale veiligheid. Door de snelle evolutie in het vlak van de transfusie, deed zich de noodzaak gevoelen van morele, medische, technische en juridische criteria zowel voor donor als acceptor.

In de ontwikkeling van de transfusie kunnen twee periodes onderscheiden worden: een eerste waarin het bloed uitsluitend globaal werd aangewend onder de vorm van volledig bloed of volledig plasma. In de tweede periode daarentegen konden dank zij de technische vooruitgang de voor de therapie vereiste, al dan niet stabiele, elementen uit het bloed worden geïsoleerd.

Reeds van bij de eerste periode gaf men er zich rekenschap van dat het een morele vereiste was elke vorm van commercialisering te voorkomen door met name de nadruk te leggen op het vrijwillig en gratis bloedgeven en de gezondheid van de donor te beschermen. Het gebruik van kwaliteitsbloed dat in adequate klinische en technische omstandigheden wordt afgenomen en toegediend (een transfusie is niet zonder gevaar) komt trouwens de veiligheid van de acceptor ten goede.

Zodoende kwamen de eerste wetgevingen of reglementeringen inzake transfusie tot stand houdende zowel klinische als technische richtlijnen tot regeling van de transfusie. De bloedafname bij donors was eenvoudig en kortstondig en dank zij een medisch toezicht, waren de risico's tot een minimum herleid.

In de tweede periode, dus meer bepaald in de laatste tien jaar, heeft het toenemend gebruik van bloedprodukten er de artsen, juristen en sociologen toe aangezet het probleem opnieuw te onderzoeken. Er wordt steeds meer gevraagd van de donor en plasmapherese en cytapherese zijn niet helemaal zonder gevaar. De selectiecriteria en het toezicht tijdens de bloedafname dienden bijgevolg te worden versterkt terwijl ook de controle op de distributie en het optimaal gebruik van bloed en bloedderivaten toenam. Daarom werden nieuwe wetten en reglementen gemaakt die evenwel, en ook in zekere mate omdat zij miskend werden, maar zelden strikt worden nageleefd.

Vandaar de idee om internationale ethische gedragsregels bij transfusie op te stellen. Kort na de tweede wereldoorlog werd voor het eerst de aandacht gevestigd op de ethische en wettelijke aspecten van de transfusie door de Franse Geneesheer‑Generaal Julliard. Het was de Liga van de Rodekruisverenigingen die, dank zij het doorzicht en de volharding van Dr Hantchef, het bewustmakingsproces inzette. De Raad van Europa, meer bepaald het Comité d'Experts sur la Transfusion Sanguine et l'lmmunohématologie, hield een enquete over de bestaande wetten en reglementen inzake transfusie in de lidstaten. Tijdens een bijeenkomst in Reykjavic in 1975, werd een handleiding voor transfusie opgesteld met 14 artikelen houdende zowel ethische als klinische richtlijnen. Deze handleiding stond model voor de wetten die naderhand in bepaalde landen werden uitgevaardigd. Bedoeld comité heeft overigens beslist zijn werkzaamheden verder te zetten.

Reeds in 1974 werd binnen het Uitvoerend comité van de SITS een Ethische commissie opgericht onder het voorzitterschap van Pr. Soulier. Deze Commissie kreeg tot opdracht het uitwerken van gedragsregels bij transfusie. De Gedragsregels die hier worden voorgesteld zijn het resultaat van een lange studie en van een consensus tussen de artsen van verschillende landen. De regels werden door Pr. Soulier en mezelf opgesteld en vervolgens door de leden van het Uitvoerend comité van de SITS besproken en gewijzigd. In augustus 1980 werd het geheel te Montreal op de Algemene vergadering, voorgezeten door de huidige voorzitter Dr Moore, met algemeenheid van stemmen goedgekeurd.

De WHO en de Liga van de Rodekruisverenigingen die actief bij de evolutie van de werkzaamheden betrokken waren, zijn zich ten zeerste bewust van het belang van deze gedragsregels. Zowel bloedgevers, geneesheren die transfusies verrichten en gebruik maken van bloedderivaten als de verantwoordelijken bij volksgezondheid zullen er principes in aantreffen die de veiligheid van de transfusie en de eerbied voor de menselijke persoon waarborgen.

Ethiek (Medische-)01/01/1980 Documentcode: a028001
report_problem Informatie/Documentatie
Editoriaal : De medische ethiek in de Angelsaksische landen

DE MEDISCHE ETHIEK IN DE ANGELSAKSISCHE LANDEN

Het is treffend hoe de laatste tien jaar in de Angelsaksische landen zowel geneesheren als publiek in stijgende mate aandacht zijn gaan besteden aan het probleem van de medische ethiek. Vooral in de Verenigde Staten werden aanzienlijke inspanningen geleverd die leidden tot een uitgebreide reeks fundamentele publicaties.

Het systematisch codificeren van de medische ethiek gaat in deze landen terug tot 1803, jaar waarin een chirurg uit Manchester met name Thomas Percival, een werk publiceerde dat kan beschouwd worden als de eerste poging van onze tijd om de regels betreffende het professioneel gedrag van geneesheren en chirurgen in een deontologische handleiding samen te brengen.

De British Medical Association werd in 1856 gesticht, terwijl in 1858 de General Medical Council bij wet werd opgericht en aldus in onze Westerse wereld, de eerste bij openbare overheid opgerichte Orde der Geneesheren werd.

De taak van de General Medical Council bestond erin de beroepskwaliteiten van de medici te controleren, een register bij te houden en de geneesheren die zich schuldig maakten aan inbreuken op de medische ethiek te straffen door schrapping van de lijst.

Overeenkomstig het Engels recht, heeft de General Medical Council nooit een geschreven Code uitgegeven. De Raad verleent uitsluitend adviezen van algemene aard en wijst op de belangrijkste inbreuken die krachtens zijn jurisprudentie strafbaar zijn.

Het is opmerkelijk dat de General Medical Council tot op vandaag volgens hetzelfde principe is blijven werken.

Er werden verschillende wettelijke wijzigingen doorgevoerd waarvan de laatste dateert van 1977, maar de Raad blijft samengesteld uit geneesheren verkozen door het medisch corps.

De Raad wordt voorgezeten door een geneesheer en onder de 93 leden zijn er slechts 6 niet medici. De Voorzitter wordt bijgestaan door een adviserend jurist gekozen uit de eminente leden van de Balie.

In een land met een nationale gezondheidsdienst die volledig onder toezicht staat van de overheid, berust de disciplinaire macht dus uitsluitend bij geneesheren verkozen uit het medisch corps.

Het is evenwel de British Medical Association die verantwoordelijk is voor de doctrine inzake deontologie. In de laatste uitgave (1980) van haar «Handbook for medical ethics» worden alle onderwerpen aangesneden die terug te vinden zijn in de verschillende continentale Codes van plichtenleer terwijl tevens een reeks beschouwingen worden gewijd aan problemen van algemene aard zoals er zijn: «I'acharnement thérapeutique», euthanasie, experimenteren op mensen en de vrijwillige zwangerschapsonderbreking. De door de British Medical Association verdedigde principes zijn duidelijk beïnvloed door de verklaringen van de World Medical Association.

In het handboek van de British Medical Association worden overigens al de WMA publicaties hernomen sinds 1947 met name de Eed van Genève, de Verklaring van Helsinki, de Verklaring van Oslo, de Verklaring van Tokyo, deze van Sydney en deze van Munchen (computers in de geneeskunde).

Het is wellicht nuttig eraan te herinneren dat dit «Handbook for Medical Ethics» dat door een Commissie ad hoc werd samengesteld, goedgekeurd werd door de Algemene Vergadering van de British Medical Association in 1977.

De Britse Society for the Study of Medical Ethics geeft maandelijks een tijdschrift uit en verder verschijnen in Groot Brittannië uiterst interessante werken waaronder de Dictionary of Medical Ethics.

In de Verenigde Staten, werd de American Medical Association van bij de oprichting geconfronteerd met ethische problemen.

In 1868 werd reeds een Judicial Council opgericht die op basis van de Code van Percival een document samenstelde dat in de loop der jaren werd aangevuld en uitgegroeid is tot een lijvig werk dat naast voorschriften van algemene aard tevens particuliere adviezen bevat die geput werden uit de jurisprudentie.

Voor elke country (te vergelijken met onze provincies) bestaat een medical association die in haar schoot een disciplinaire jury belast met het straffen van deontologische tekortkomingen en die op haar beurt de State Licensing Board op de hoogte kan brengen.

De State Licensing Board van zijn kant, kan de vergunning van een geneesheer die de medische ethiek met voeten heeft getreden, tijdelijk of definitief intrekken.

De meest betekenisvolle evolutie van het medisch denken in het vlak van de ethiek vond evenwel plaats buiten de daarnet opgesomde organen. Zij is grotendeels te danken aan een reeks bijzondere factoren en niet in het minst aan de nieuwe problemen die gerezen zijn ingevolge de ononderbroken vooruitgang van de medische technieken. Meer bepaald kunnen wij in dit verband vermelden: hart en niertransplantaties, experimenten op gezonde personen en de controverse i.v.m. de vrijwillige zwangerschapsonderbreking.

Deze onderwerpen gaven niet enkel aanleiding tot belangrijke openbare debatten waar zowel geneesheren als niet geneesheren aan deelnamen maar bovendien werden naar aanleiding ervan zowel in universitaire als overheidsmilieus commissies, studiegroepen, stichtingen en verenigingen opgericht met het oog op een grondig onderzoek van deze dringende problemen die niet zelden aanleiding hebben gegeven tot conflicten tussen recht, moraal, godsdienst en de medische praktijk.

Deze groepen hebben in de eerste plaats een aantal nieuwe situaties onderzocht die zowel de geneeskunde, de filosofie als de politiek raken.

Een andere niet te verwaarlozen factor is de gewijzigde artspatiëntrelatie. Wanneer de meest recente ethische principes van de American Medical Association vergeleken worden met de voorschriften van Hippocrates, constateren we dat naast beschouwingen betreffende het gedrag van de geneesheren onderling, de bescherming van het beroepsgeheim, het goede en het kwade dat een geneesheer een patiënt kan aandoen, in de moderne teksten voor het eerst sinds de Oudheid sprake is van het recht van de zieken.

Dit is een enorme omwenteling in de mate dat de arts patiënt dialoog nu gebeurt op voet van gelijkheid en de medische beslissing niet langer uitsluitend afhangt van de persoonlijke opinie van de geneesheer maar tevens rekening wordt gehouden met de beslissing van de patiënt.

Verder staat vast dat de inmenging van de ziekteverzekering onder al zijn vormen meer problemen stelt dan oplost.

Naast de louter individuele beschouwingen die voortvloeien uit de arts patiëntdialoog, of wat de Fransen zo treffend «le colloque singulier» noemen, zijn tevens een reeks sociale beschouwingen gerezen; naast de bio ethiek valt ook een snelle ontwikkeling van de zogenaamde «sociale ethiek» te constateren.

Tenslotte kan ook nog gewezen worden op de moeilijkheden waarmee de Amerikaanse practici hebben af te rekenen ingevolge het toenemend aantal processen van aansprakelijkheid en die de geneesheren ertoe aanzetten de morele motivatie van hun beroep in vraag te stellen.

Onder de belangrijkste Amerikaanse publicaties dient in de eerste plaats melding te worden gemaakt van de vierdelige «Encyclopedia for bioethics» en de werkzaamheden van twee belangrijke centra met name de Kennedy Foundation for the Study of Medical Ethics van de Georgetown University en het centrum van Hastings.

De Federale regering van zijn kant, financiert regelmatig de werkzaamheden van Nationale Commissies waaronder wij kunnen vermelden: het Belmont Report, de Commissie voor de bescherming van de menselijke persoon in de medische research (1978), het N.l.H. rapport (1979) inzake genetische manipulaties alsook een aanzienlijk aantal fundamentele werken waarvan wij slechts een paar titels citeren:

«Ethics in Medicine» verschenen in 1977 onder de auspiciën van het M.l.T. (Boston) is een uiterst nuttig werk. Het bevat de basisteksten die onmisbaar zijn voor diegenen die zich voor de ethische problemen interesseren. Zo treft men er b.v. talloze uittreksels aan uit de werken van Hippocrates, de integrale wettekst van Frederik II (1240) tot regeling van de geneeskunde, de verhandeling van HENRI de MONDEVILLE over de moraal en de etiquette van de chirurgen, talrijke wetteksten alsmede beschouwingen van economische, sociale en filosofische aard.

«Principles of Biomedical Ethics» (Oxford University Press 1979), een belangrijk werk samengesteld door het team van het Centre for bioethics van de Kennedy Foundation for the Study of Medical Ethics (Georgetown University) bevat zowel filosofische als praktische beschouwingen alsmede een studie van de casuïstiek. Dit werk kan ongetwijfeld een inspiratiebron vormen voor diegenen onder ons die belast zijn met het onderricht van de medische ethiek.

Een eerste belangrijk onderwerp van discussie is bijvoorbeeld vaststellen welke in onze moderne samenleving de eventuele beperkingen zijn van de plichten van de geneesheer en van de gemeenschap enerzijds, en van de rechten van de zieken anderzijds of, m.a.w., de zogenaamde «acharnement thérapeutique».

Dit is een meer dan acuut probleem in de Verenigde Staten die op technologisch gebied in het Westen het verst staan, maar terzelfdertijd tot de laatsten behoren om een systeem van collectieve financiering van de gezondheidszorg uit te bouwen.

Op moreel gebied is het dilemma duidelijk: de vraag is onbeperkt, het aanbod is dat in wezen ook, maar de financieringsmogelijkheden worden in laatste instantie beperkt door een democratisch consensus.

Is het derhalve verantwoord in dergelijke omstandigheden de medische research aan te moedigen en te subsidiëren - wat overigens op hetzelfde neerkomt - in zijn streven naar een perfecte diagnostische en therapeutische techniek ? Het lijkt eerder aangewezen van nu af aan een moratorium te verlenen want in een vrije samenleving waar informatie ongeremd verspreid wordt, is het gewoon onmogelijk de toepassing van de vooruitgang tegen te houden voor diegenen die bereid zijn of in staat zijn de prijs ervoor te betalen terwijl diezelfde vooruitgang onbetaalbaar blijft voor een collectieve financiering.

Er wordt van verschillende kanten gevreesd dat dit principe van gelijkheid van alle burgers voor de ziekte zal leiden tot een bruuske financieringsstop voor bepaalde opzoekingen en een rem zal betekenen voor de research in het algemeen.

Dit treft vooral de Amerikaanse burger die sinds tientallen jaren gewoon is zijn volle vertrouwen te stellen in de vooruitgang en in de vrijheid van handelen, denken en toepassen.

De Amerikaanse burger gelooft m.i. terecht dat deze vrijheid een eerste vereiste is voor de medico wetenschappelijke vooruitgang die de Verenigde Staten een eerste plaats bezorgde op de wereldrang.

Sommige medische moralisten daarentegen zijn van oordeel dat een rechtvaardige verdeling te verkiezen is boven een ijdel nastreven van een vooruitgang die per definitie beperkt wordt door de levensduur van het menselijk ras en het onontkoombaar fenomeen van de dood. Een toepassing van deze doctrine zou zeker aansluiten bij de financiële doelstellingen van verzekeringsorganismen of openbare instanties.

De ongekende evolutie in het vlak van de genetische manipulaties zette er trouwens een groep eminente geneesheren toe aan om zelf te protesteren tegen de ongecontroleerde ontwikkeling van de research op dit gebied.

De vrees voor een ongebreidelde explosie van de wetenschappelijke research heeft ongetwijfeld morele, filosofische of religieuse grondslagen. Maar ook het politieke aspect mag niet uit het oog worden verloren. Een aanzienlijk aantal invloedrijke Amerikaanse politici, waaronder Senator Kennedy, stellen zich namelijk vragen in verband met de rechtvaardige verdeling wanneer zij geconfronteerd worden met de hoge kostprijs van research en moderne medische technieken.

Volgens hen betekent het recht op gezondheid zoals uitgevaardigd door de UNO in 1946 dat alle burgers - zonder enige economische rem - toegang moeten hebben tot de zorgenverlening.

Gelijkheid bij ziekte, moet leiden tot gelijke kansen inzake diagnose en therapie. Dit betekent dat niemand over medico-chirurgische technieken zou mogen beschikken die niet voor de gehele bevolking toegankelijk zijn.

Diezelfde politici achten het zonder meer immoreel dat bepaalde gegoede personen geprivilegieerd zijn in de keuze van een moderne geneeskunde. Vandaar dat het accent gelegd wordt op de operationele medische research en de beschikbare sommen overgeheveld worden naar researchprojecten ter verbetering van de basisverzorging ten koste van de spitsgeneeskunde.

De politieke leiders van de ontwikkelingslanden houden er dezelfde mening op na en gezien hun numeriek overwicht in de UNO, wordt dit principe dus eveneens door deze internationale organisatie vooropgesteld.

Het zijn vooral de specialisten bio ethiek van de Angelsaksische landen die met dit probleem van sociale ethiek geconfronteerd worden.

Zoals iedereen kan zien, liggen ruime en vruchtbare overlegen studiekansen voor het grijpen voor al diegenen die zich op één of andere manier betrokken voelen bij de fundamentele problemen van de moderne geneeskunde.

Het ogenblik is wellicht gekomen om te betreuren dat omwille van onze prozaïsche en dagelijkse twisten, de organen van de Orde niet over voldoende tijd beschikken om ook op het oude continent aan dergelijke research te doen.