keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Vorige pagina

3

pagina

Euthanasie18/01/1997 Documentcode: a076010
Do Not Resuscitate (DNR)

Do Not Resuscitate

De voorzitter van de commissie voor medische ethiek van een ziekenhuis verzoekt een provinciale raad om advies over een door zijn commissie opgestelde nota waarin de betekenis van de DNR-vermelding in het dossier van een patiënt wordt uitgelegd, alsook de houding die in dit verband dient te worden aangenomen.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 18 januari 1997 kennis genomen van uw brief van 8 oktober 1996 betreffende richtlijnen in verband met D.N.R.

De voorgestelde tekst kan niet zo maar worden aanvaard en moet worden herzien aan de hand van de hier volgende principes.

De Code van plichtenleer spreekt niet uitdrukkelijk over de opname van een DNR-code (do not resuscitate) in het dossier van een patiënt.
De artikels van hoofdstuk IX (NADERENDE LEVENSEINDE), geven echter voldoende antwoord op uw vragen.
Artikel 96 behandelt het geneeskundig gedrag ten opzichte van een patiënt, al dan niet bewust, waarvan het levenseinde nadert.
Artikel 97 beschrijft bovendien de houding die de geneesheer moet aannemen, wanneer hij, in de sub art. 96 vermelde situaties, moet beslissen over het op gang brengen of het beëindigen van een behandeling.
Dit artikel verduidelijkt in het bijzonder dat bij een patiënt die nog in enige mate bewust is, de patiënt ingelicht en zijn mening gevraagd moet worden.
Op die manier benadrukt dit artikel het respect voor de autonomie van de patiënt als fundamenteel ethisch beginsel.
De instemming van de patiënt vraagt een bijzonder veeleisende dialoog van de geneesheer, dit buiten elke dringende situatie.

Familieleden of vertrouwenspersonen kunnen de arts inlichten over de vroegere voornemens en de wil van een bewusteloze patiënt, zonder zich daarom in de plaats te stellen van de geneeskundige beslissing, waarvoor het gewenst is de raad van één of meer collega's in te winnen. Het is bovendien aangewezen ook de mening van het verplegend personeel te vragen.
Anderzijds lijkt het ons evident dat de opname van de DNR-code in het dossier van een patiënt herhaaldelijk moet herzien worden en dat zijn rechtvaardiging regelmatig in twijfel getrokken moet worden in functie van de ontwikkeling van de klinische toestand.
Het is ten slotte normaal dat over het medisch beleid ten opzichte van de patiënten waarvan het levenseinde nadert, nagedacht en gediscussieerd wordt op het niveau van het comité voor ethiek van de ziekenhuisinstelling.
Wij hopen dat de artikels van hoofdstuk IX van onze code en de hierboven geformuleerde opmerkingen, u zullen toelaten uw houding te bepalen inzake de vermelding DNR in het medisch dossier van de patiënten.

Euthanasie17/09/1994 Documentcode: a066006
Het naderende levenseinde

De Nationale Raad wordt om advies verzocht betreffende het door Senator Cuyvers ingediende wetsvoorstel tot vergroting van het keuzerecht van de
patiënt via de invoering van een behandelingsbeschikking.
De memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is, enerzijds, gebaseerd op het risico op therapeutische hardnekkigheid vanwege de arts en, anderzijds, op het recht van de mens op een waardige dood.
Senator Cuyvers stelt voor het strafrecht als volgt te wijzigen:

  1. het afstand doen van de therapeutische hardnekkigheid moet de nieuwe norm worden;
  2. een arts mag niet langer het risico lopen voor het gerecht gedaagd te worden omwille van het toedienen van pijnstillende middelen, ook als daardoor het leven wordt verkort. De wetgeving moet zich aanpassen aan het feit dat dergelijke daden nu al beschouwd worden als verantwoord medisch handelen in het kader van palliatieve zorgen.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft kennis genomen van het door senator Cuyvers ingediende wetsvoorstel tot vergroting van het keuzerecht van de patiënt via de invoering van een behandelingsbeschikking.

Aangezien de beheersing van het naderende levenseinde, meer dan welke toestand ook, stoelt op een optimale arts patiëntrelatie, heeft de Nationale Raad ruimschoots aandacht besteed aan het probleem betreffende het naderende levenseinde, dat het uiterste vergt van de arts patiëntrelatie. In dit verband werden de artikelen 95 tot 98 van de Code van geneeskundige Plichtenleer uitvoerig besproken en op 17 oktober 1992 gewijzigd.

Euthanasie15/11/1986 Documentcode: a035018
Therapeutische hardnekkigheid

Onderstaand document is een nadere uiteenzetting van het standpunt van de Provinciale raad van de Orde der geneesheren van Brabant met het Frans als voertaal en goedgekeurd door de Nationale Raad in zijn vergadering van 15 november 1986.

Therapeutische hardnekkigheid is een nieuw probleem ontstaan ten gevolge van de buitengewoon snelle ontwikkeling en vooruitgang van de therapeutische mogelijkheden. Wat gisteren nog uitzichtloze therapeutische hardnekkigheid was, wordt vandaag als een onvermijdelijke strijd ervaren. Het ongeneeslijke van vandaag, is wellicht het geneesbare van morgen. Vandaar de plicht van elke arts om zich ononderbroken over de meest geavanceerde wetenschappelijke mogelijkheden op de hoogte te houden ten einde zijn patiënten de meest aangewezen behandeling te bezorgen. Ongeneeslijk ziek zijn betekent nog niet dat behandelingen zijn uitgesloten.

Indien geen redelijke hoop op genezing bestaat en via een palliatieve behandeling het leven alleen maar kan worden verlengd, is geavanceerde, intensieve therapeutische hardnekkigheid nutteloos en ongerechtvaardigd. Het voorschrijven van sedativa - zelfs in grote doses - en zelfs met een levensverkortende werking, is daarentegen wel verdedigbaar.

Kansloze behandelingen moeten worden verboden.

Het medisch handelen moet in functie van elk geval en elk individu worden aangepast.

Therapeutische problemen die verband houden met therapeutische hardnekkigheid zullen slechts kunnen worden opgelost wanneer in de eerste plaats rekening wordt gehouden met de enorme vlucht van de therapeutische mogelijkheden, het standpunt van de betrokkenen en met de maatschappelijke waarde van het individu.

Of een dermate ingewikkelde en delicate materie nu al dan niet bij wet zou moeten worden geregeld ? In dat verband citeren wij graag de heer Jacques Robert: een arts die de wil van diens zieke en de ernst van diens toestand kent, zou alleen moeten worden gelaten met zijn geweten. Het is een beslissing van het geweten. Deze innerlijke gewetensstrijd die het meest edele aspect vormt van de medische roeping, zou niet door het recht mogen worden verstoord.

Euthanasie01/01/1976 Documentcode: a025025
Euthanasie. Advies verleend door de Conferentie van de Orden

EUTHANASIE

ADVIES VERLEEND DOOR DE CONFERENTIE VAN DE ORDEN

Naar aanleiding van de recente gebeurtenissen, zoals het standpunt ingenomen door het Parlement te Straatsburg en de uitspraak van een Amerikaanse rechtbank inzake het geval van een jong meisje dat artificieel in leven wordt gehouden, komen de discussies betreffende het recht op de dood en de euthanasie weer op de voorgrond.

De Nationale Raad van de Geneesheren van Frankrijk vond het opportuun dit ernstig probleem aan de Internationale Conferentie van de Orden voor te leggen omdat hij meent dat, na het debat over abortus, ook dit probleem naar alle waarschijnlijkheid te berde zal worden gebracht.

De Internationale Conferentie van de Orden formuleerde zijn standpunt als volgt:

«De Internationale Conferentie van de Orden waarin vertegenwoordigers zetelen van de Orden van Geneesheren en van gelijkgestelde organismen uit Duitsland, België, Denemarken, Groot Brittannië, lerland, Italië, het Groot Hertogdom Luxemburg en Frankrijk, heeft in zijn vergadering van 4 maart 1976 kennis genomen van de resoluties en aanbevelingen aangaande de rechten van de zieken en stervenden zoals zij onlangs te Straatsburg werden bestudeerd en die in de pers werden gepubliceerd.

De Internationale Conferentie van de Orden is van mening dat de oprichting van Nationale commissies, zoals in bedoelde teksten wordt voorgesteld, geen nut heeft in met name de landen waar reeds Orden of gelijkgestelde organismen bestaan. Deze laatsten beschikken namelijk over de nodige ervaring en bevoegdheid om de openbare overheid eventueel advies te verlenen en om aan het medisch corps de nodige aanbevelingen te doen.

De Internationale Conferentie van de Orden is van oordeel dat het de arts toekomt te oordelen over de toestand van de zieke. Slechts zijn beoordeling van de prognose en zijn geweten kunnen hem daarbij helpen.

Wat de «euthanasie» betreft, en alhoewel dit woord niet expliciet werd uitgesproken, zijn de teksten op dat punt ambigu.

Er worden namelijk drie begrippen verward:

  1. Recht op leniging van lijden.

    Deze leniging maakt vanzelfsprekend deel uit van de opdracht van de arts zowel op psychologisch als op therapeutisch vlak. Een stervensbegeleiding is meestal erg delikaat en de marge tussen de verzachtende en toxische dosis van een geneesmiddel kan soms uiterst miniem zijn, maar slechts de bevoegdheid en het geweten van de arts kunnen hem helpen bij de te nemen beslissing.

  2. Onnodig uitstellen van de natuurlijke dood in een hopeloos geval.

    Zolang er hoop is op genezing of verbetering, moet de arts handelen met het doel te genezen. Vanaf het ogenblik waarop de toestand van de zieke hopeloos wordt, moet de arts afzien van onnodige behandelingen zoals overbodige reanimatiepogingen; het is eveneens geoorloofd een einde te stellen aan behandelingen die slechts de agonie verlengen of een onoverkomelijk coma onderhouden (afsterven van de hersenen, bewezen door een elektro encefalogram en gedurende voldoende tijd waargenomen).

    Maar eens te meer moet de arts zich laten leiden door zijn geweten en zijn beoordeling van de prognose.

  3. Bij een zieke of een gekwetste, de dood bewerkstelligen uit medelijden of op verzoek.

De Internationale Conferentie van de Orden kan niet aanvaarden dat, in welke omstandigheden ook, aan de arts wordt toegestaan bij zijn zieken bewust de dood te bewerkstelligen.

Het idee van zo 'n toelating druist niet alleen in tegen de meest traditionele medische opvattingen die de geneeskunde beschouwen als een kunde ten dienste van het leven, maar zij houdt al evenmin stand bij een grondig onderzoek van de hypothesen.

Door de arts zelf te laten beslissen, vanuit zijn persoonlijke overtuiging, of hij uit medelijden een einde moet stellen aan een leven, zou betekenen dat hij over een buitenissige macht zou gaan beschikken en wij mogen bovendien niet vergeten dat de arts een verkeerde prognose kan stellen.

Hem toestaan te handelen op verzoek van de familie zou nog veel onvoorzichtiger zijn: hoe kan men de ware beweegredenen van een dergelijk verzoek kennen ? Hoe kan men weten of de familie handelt naar de wens van de zieke of alleen haar eigen meer of mindere onbewuste wens te kennen geeft?

De dood bewerkstelligen op verzoek van de zieke is als het ware in diens plaats zelfmoord plegen, en dat is al evenmin aanvaardbaar. Dit verzoek kan namelijk heel goed afkomstig zijn van een zieke die helemaal niet ongeneeslijk ziek is en gewoon een uiting zijn van een voorbijgaand wanhoopsgevoel. En er bestaan ongetwijfeld wel andere middelen om zijn angst te doen bedaren.

Het uitgestelde verzoek («euthanasie testament») is al even aanvechtbaar. Zelfs al aanvaardt men dat de mens het recht heeft over zijn leven te beschikken, hoe kan men weten of, het ogenblik gekomen, hij er nog steeds zo over denkt ?

Als tenslotte de samenleving in bepaalde gevallen een beslissing zou kunnen nemen, betekent dit dat zij over de mogelijkheid zou beschikken om het recht op leven van het individu te beperken en dat houdt grote gevaren in die ons door de geschiedenis niet vreemd zijn. Dit zou voor de zieken en minder valieden zonder meer een schrikbeeld zijn.

Het vertrouwen van de zieke in zijn arts vereist dat op dat punt in de beroepsregels geen ambiguïteit bestaat. Het is gewoon ondenkbaar dat een zieke zich zou moeten afvragen of een bepaalde inspuiting of een bepaald geneesmiddel, bedoeld zijn om zijn pijnen te lenigen of om hem af te maken.

Het zou verder erg onvoorzichtig zijn uitzonderingen te voorzien, aangezien elk moeilijk geval individueel dient te worden behandeld en slechts goed kan worden beoordeeld door het als een individueel geval te beschouwen.»

Vorige pagina

3

pagina