Experimentatie en provinciale raad van de Orde
Een magistraat‑assessor vraagt de Nationale raad of het tot de bevoegdheid van een provinciale raad behoort een therapeutisch onderzoeksprogramma te onderzoeken dat ter goedkeuring - op ethisch gebied - aan de raad wordt voorgelegd.
Na onderzoek van het dossier, antwoordt de Nationale raad op 21 mei 1979:
Zoals terecht vermeld in Uw schrijven, moeten de adviezen van de provinciale raden in verband met kwesties van geneeskundige deontologie die niet door de Code van Plichtenleer of door de rechtspraak geregeld zijn, overeenkomstig artikel 6, 3°, van het KB nr 79 van 10 november 1967, in principe ter goedkeuring aan de Nationale raad worden voorgelegd.
De Nationale raad is evenwel van oordeel dat in dit specifiek geval het advies van de provinciale raad niet ter goedkeuring diende te worden voorgelegd aangezien de provinciale raden, overeenkomstig artikel 92, par. 2, van de Code van Geneeskundige Plichtenleer, volkomen zelfstandig oordelen over de morele waarborgen van elk therapeutisch of chirurgisch experiment.