Relaties tussen de commissie voor medische ethiek en de medische directie van een ziekenhuis
Relaties tussen de commissie voor medische ethiek en de medische directie van een ziekenhuis
Daar het in het ziekenhuis uitvoeren van niet aan de directie gemelde experimenten ethische, juridische en financiële problemen stelt ten opzichte van de patiënten, dringt de medische directie van een ziekenhuis er bij de commissie voor medische ethiek op aan haar de lijst te bezorgen van de protocollen die voor advies aan de commissie worden voorgelegd. De voorzitter van deze commissie voor medische ethiek, die op grond van de geldende wettelijke bepalingen hieromtrent reeds herhaaldelijk weigerde gevolg te geven aan deze vraag, legt het probleem voor aan de Nationale Raad.
Advies van de Nationale Raad :
In zijn zitting van 17 februari 2001 heeft de Nationale Raad uw adviesaanvraag onderzocht betreffende het verzoek van de medische directie van een ziekenhuis aan haar commissie voor ethiek om geen onderzoeksprotocollen te evalueren alvorens de zekerheid te hebben verkregen dat de medische directie voorafgaandelijk op de hoogte werd gesteld.
Dit verzoek volgt op het negatieve antwoord op het vorige, waarmee de commissie voor ethiek werd verzocht zelf ieder gepland onderzoek binnen de instelling te melden.
De Nationale Raad is zich bewust van de financiële, administratieve en juridische voorschriften die de medische directie aanzetten tot haar verzoeken.
Maar vooreerst dient er op gewezen te worden dat de wetgever bij de uitwerking van de wet van 12 augustus 1994 en bij de vaststelling van de onverenigbaarheid van de functie van lid van de commissie voor ethiek met de functies van ziekenhuisdirecteur, hoofdgeneesheer, voorzitter van de medische raad en hoofd van de afdeling verpleegkunde zijn wil heeft uitgedrukt aan de commissie een volledige onafhankelijkheid te verzekeren bij het onderzoek van de dossiers die haar voorgelegd worden; het is immers de taak van deze commissie een vertrouwelijk advies uit te brengen dat alleen meegedeeld mag worden aan degene die het advies gevraagd heeft.
De Nationale Raad is dus van mening dat het niet aan deze commissie is om de medische directie in te lichten over proefnemingen of onderzoeken binnen de instelling, noch om voorafgaande kennisgeving aan die directie als voorwaarde voor haar onderzoek te stellen.
In artikel 13 van de Verklaring van Helsinki in de versie van Edinburgh, uitgewerkt in oktober 2000, wordt de absolute onafhankelijkheid waarvan de commissie moet genieten nogmaals bevestigd.
Bovendien zegt dit artikel dat “de onderzoeker gegevens moet voorleggen in verband met de financiering, de promotors, de affiliatie met instellingen, potentiële belangenconflicten …”
Op grond van deze tekst zou de commissie voor ethiek de onderzoeker kunnen bevragen over zijn relaties met het ziekenhuis en hem uitnodigen om het ziekenhuis op de hoogte te brengen van het onderzoek of de proefneming.
Tot slot beschikt de medisch directeur in principe over indicatieve informatie van de ziekenhuisapotheek. Ook heeft hij het recht voor te stellen in het algemeen reglement een dwingende clausule in te voegen volgens dewelke ieder onderzoek ambtshalve door de onderzoeker zelf gemeld moet worden, met de garantie dat deze informatie niet geëist kan worden van de commissie voor ethiek die haar volledige onafhankelijkheid moet bewaren.