keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Orgaandonatie17/09/2011 Documentcode: a135001
Wetsvoorstellen tot wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen

Brief aan de verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden van de Belgische Senaat.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 17 september 2011 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw brief van 5 juli 2011 en ook de verschillende wetsvoorstellen tot wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen bestudeerd. Hij analyseerde eveneens de verslagen van de hoorzittingen naar aanleiding hiervan voor de commissie van Sociale Zaken en ook het advies nr. 50 van het het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek van 9 mei 2011 betreffende bepaalde ethische aspecten van de wijzigingen door de wet van 25 februari 2007 aangebracht aan de wet van 13 juni 1986. Hij vond het niet opportuun elk van de wetsvoorstellen, die soms over hetzelfde onderwerp gaan, in detail te bespreken en beperkt zich in dit advies tot het geven van commentaar en aanbevelingen over de verschillende aspecten behandeld in deze teksten.

1. Gebruik van het eHealthplatform voor het registreren van orgaandonatie

De hierboven genoemde wet van 13 juni 1986 bepaalt in artikel 10 betreffende de wegneming na overlijden :
"Organen, bestemd voor transplantatie, alsmede voor de bereiding, (...) van therapeutische bestanddelen, mogen worden weggenomen bij al wie in het bevolkingsregister of sedert meer dan zes maanden in het vreemdelingenregister is ingeschreven, behalve indien vaststaat dat tegen een dergelijke wegneming verzet is geuit".

Deze procedure van onuitgesproken toestemming (opting out) heeft het voor België mogelijk gemaakt één van de hoogste donorpercentages te hebben : 25 per miljoen inwoners per jaar. De wachtlijsten blijven echter lang en een niet te verwaarlozen percentage patiënten overlijdt alvorens toegang te hebben tot een transplantatie.
Het verzet tegen of de uitdrukkelijke wilsuiting tot orgaandonatie kan te kennen gegeven worden bij de gemeentelijke overheid en kan genoteerd worden door de diensten van het Rijksregister. Het wetsvoorstel tot het gebruik van het eHealth-platform voor het registreren van orgaandonatie (Parlementaire Stukken, Sen., nr. 5.666/1, art. 2) breidt deze mogelijkheid uit tot de huisarts die het globaal medisch dossier van de betrokkene beheert en dit via het eHealth-platform.


De Nationale Raad heeft geen principieel bezwaar tegen dit voorstel dat verschillende voordelen biedt. De kennis die de huisarts van zijn patiënt heeft laat hem toe aan deze laatste raad te geven over het belang en de betekenis van zijn standpuntinname. De huisarts is competenter dan de gemeenteambtenaar om vragen afdoende te beantwoorden. We kunnen hopen op die manier het aantal uitdrukkelijke wilsuitingen tot donatie te verhogen, bepaalde weigeringen gemotiveerd door onwetendheid, misverstanden of vooroordelen te vermijden en de bevolking bewust te maken van het belang en het altruïstische karakter van de orgaandonatie. Bepaalde punten van het voorstel dienen echter verduidelijkt te worden.

a.
De verklaringen verzameld door de gemeentelijke overheden en door de huisartsen moeten opgeslagen worden in eenzelfde databank bijvoorbeeld deze beheerd door het Rijksregister, en waarvan de toegang beperkt moet worden tot de bevoegde personen.

b.
Zal de tussenkomst van de huisarts zich beperken tot het antwoorden op de spontane vragen van de patiënt of moet ze systematisch zijn zoals dit het geval is in Nederland ? In deze tweede eventualiteit is het risico groot het aantal verzetgevallen te zien toenemen en het huidige systeem van onuitgesproken toestemming (opting out), dat zijn doeltreffendheid bewezen heeft, progressief te vervangen door een systeem van impliciete toestemming (opting in) zoals in de buurlanden, wat een daling van het aantal donors zou kunnen meebrengen. De Nationale Raad sluit zich aan bij de vertegenwoordigers van de transplantatieteams om te vragen dat het principe van de onuitgesproken toestemming het basisprincipe blijft van de wetgeving betreffende het wegnemen van organen na het overlijden.

c.
De procedure moet eenvoudig zijn om de administratieve last van de huisartsen niet te verzwaren.

d.
Tot slot, hoewel de huisarts een betere kennis en een grotere ervaring heeft van de transplantatie en van de psychologie van zijn patiënt dan de gemeenteambtenaar, lijkt het toch nuttig dat er een bijkomende opleiding verzorgd wordt.


2. Schrappen van artikel 6, §2 toegevoegd in de wet van 13 juni 1986 door de wet van 25 februari 2007.

Artikel 6, §2, uit hoofdstuk II gewijd aan de wegneming bij levenden stelt :
"Indien een persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, wegens zijn geestestoestand niet bij machte is zijn wil te uiten, is voor het wegnemen (...) de instemming vereist van de wettelijke (...) vertegenwoordiger (...)"
en is het voorwerp van controverse.

Deze bepaling negeert inderdaad het recht op zelfbeschikking dat elke persoon bezit en schendt verschillende internationale conventies die bepalen dat een ingreep in het domein van de gezondheid op een persoon die niet bekwaam is zijn toestemming te geven slechts kan uitgevoerd worden indien deze in zijn rechtstreeks voordeel is (Verklaring van Oviedo over de rechten van de mens en de biogeneeskunde van 1997, artikel 6).

Zoals het advies nr. 50 van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek het in detail bespreekt, zou het zonder meer weglaten van dit artikel echter moeilijkheden kunnen veroorzaken doordat het afnemen van regeneratieve weefsels, zoals hematopoëtisch merg en circulerende stamcellen, niet meer toegelaten zal zijn. Deze verwijderingen houden slechts kleine risico's in voor de levende donor en, in sommige omstandigheden, bijvoorbeeld transplantatie bij een broer of een zus, kunnen ze voordelen bieden ten opzichte van weefsel afgenomen bij andere donors. Deze situatie dient voorafgaand te worden voorgelegd aan het oordeel van een multidisciplinaire commissie onafhankelijk van het transplantatieteam. De onbekwame patiënt dient altijd betrokken te worden bij de beslissing rekening houdend met zijn begrips- en beoordelingsvermogen.


3. Oprichten van een transplantatienetwerk in België

Een analyse van de activiteit van de intensieve zorgeenheden, gerealiseerd door de FOD Volksgezondheid, toont aan dat de verhouding wegnemingen van organen ten opzichte van het totaal aantal sterfgevallen sterk varieert naargelang de ziekenhuizen. We kunnen hieruit besluiten dat bepaalde ziekenhuizen meer inspanningen doen dan andere om organen weg te nemen met het oog op een transplantatie. Het advies van de Nationale Raad van 14 december 1991 (TNR nr. 55, p. 31) illustreert de moeilijkheden die soms voorkomen. Het wetsvoorstel tot oprichting van een transplantatienetwerk in België (Parlementaire Stukken, Sen., nr. 5.667/1) bestaat uit het creëren van een transplantatienetwerk om de ziekenhuizen te helpen bij het opsporen van potentiële donors en bij hun begeleiding. Het voorziet dat een samenwerkingsakkoord met een transplantatiecentrum in de toekomst een erkenningscriterium van de ziekenhuizen zou kunnen zijn.

Naar aanleiding van de Europese Richtlijn 2010/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 inzake kwaliteits- en veiligheidsnormen voor menselijke organen, bestemd voor transplantatie, heeft de FOD Volksgezondheid aan alle ziekenhuizen met een donorpotentieel reeds een brief gestuurd om de financiering voor te stellen van een coördinatienetwerk voor de transplantatie. De Nationale Raad stelt voor de impact van dit initiatief, de voordelen en de toepassingsmoeilijkheden ervan te meten alvorens de deelname van de ziekenhuizen aan een transplantatienetwerk, waarvan het nut niettemin wel degelijk bewezen is, dwingend te maken. Het is ook aangeraden de agressiviteit van het systeem aangenomen in Spanje te vermijden, waar de plaatselijke coördinatoren zich in een ware jacht op donors storten omwille van het financiële voordeel dat ze eruit kunnen halen, wat strijdig is met artikel 10 van de Code van de geneeskundige plichtenleer en met artikel 4, §1, van de hierboven geciteerde wet van 13 juni 1986.


4. Voorstellen om de orgaanhandel en het transplantatietoerisme af te keuren.

De orgaanhandel en het transplantatietoerisme zijn in België strafbaar met toepassing van de artikels 17 tot 19 van de wet van 13 juni 1986 en van artikel 433 quinquies, §1, 4°, van het Strafwetboek dat deel uitmaakt van het hoofdstuk over de mensenhandel. Het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, teneinde de transplantatie van onrechtmatig weggenomen organen strafbaar te stellen (Parlementaire Stukken, Sen., nr. 5. 922/1), streeft ernaar ieder die een orgaan afstaat of een transplantatie uitvoert met commerciële doeleinden of die er voordeel uit haalt op meer specifieke manier te kunnen bestraffen.

De Nationale Raad sluit zich aan bij dit initiatief dat de wetgeving inzake het voorkomen en bestraffen van deze praktijken die onwettig zijn en in strijd met de deontologie en de ethiek versterkt. Deze praktijken die vaak veroordeeld worden in de media en door de Verklaring van Istanbul van 2 mei 2008 betreffende orgaanhandel en orgaantoerisme, kunnen de goede faam van de transplantatie schaden, de motivering van de vrijwillige donors doen afnemen en hierdoor de therapeutische mogelijkheden aantasten.

De Nationale Raad stelt zich echter vragen over de respectieve verantwoordelijkheden van de verschillende actoren betrokken in deze praktijken. De verantwoordelijkheid van de personen die de donors ronselen en die er vaak winst uit halen, en ook die van de artsen die een orgaan transplanteren waarvan ze de illegale oorsprong kennen lijdt geen twijfel en moet gestraft worden. Moet er daarentegen geen rekening gehouden worden met het feit dat de donor zeer vaak dwang onderging of in de orgaandonatie een middel zag om aan een moeilijke socio-economische situatie te ontsnappen ?

In hoeverre is een Indische boer die een nier verkoopt om zijn familie te voeden of de studies van zijn kinderen te betalen schuldig ?

Evenzo, kunnen er geen verzachtende omstandigheden ingeroepen worden voor de ontvanger wiens gezondheidstoestand achteruitgaat terwijl hij sinds lange tijd op een transplantatiewachtlijst staat ?

Een repressieve wetgeving waarvan de Nationale Raad het belang erkent zou met deze nuances moeten rekening houden.

Te uwer beschikking blijvend groeten wij u.

Consent (Fully Informed-)15/07/2006 Documentcode: a113005
"Non-heart-beating" donoren

“Non-heart-beating” donoren

Een provinciale raad vraagt het standpunt van de Nationale Raad betreffende het wegnemen van organen voor transplantatiedoeleinden bij “non-heart-beating” donoren. Volgens het protocol van Maastricht zijn er vier categorieën van patiënten(gaande van overleden bij aankomst in het ziekenhuis tot de persisterende vegetatieve toestand) die potentieel als donor kunnen worden beschouwd. Er kunnen zich hier problemen stellen onder meer wat betreft de vertrouwensrelatie arts-patiënt, de verantwoordelijkheid van de behandelende artsen van de potentiële donor, de onafhankelijkheid van de artsen van het transplantatieteam, … De voorzitter van de provinciale raad vraagt of de huidige wetgeving betreffende de orgaantransplantatie en de hierover door de Nationale Raad uitgebrachte adviezen ook van toepassing zijn op het wegnemen van organen bij “non-heart-beating” donoren.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 15 juli 2006 uw vraag betreffende het probleem van de “non-heart-beating” donoren onderzocht.

Orgaantransplantatie is een behandelingsmethode dankzij welke tal van patiënten kunnen overleven en revalideren. Het tekort aan transplantorganen limiteert de ontwikkeling van deze behandeling en heel wat patiënten overlijden alvorens te beschikken over het voor hen noodzakelijke orgaan. Daarom werd gezocht naar nieuwe donorbronnen. Een van de mogelijke oplossingen is een beroep te doen op donoren met een hart- en ademhalingsstilstand (“non-heart-beating donor”). Dit wordt alsmaar meer toegepast.

Wanneer een orgaanafname wordt voorzien bij een donor met een hart- en ademstilstand kunnen conflicten rijzen tussen de verplichte zorgverstrekking aan de potentiële donor en het belang voor de ontvangers van een optimale bewaring van de te transplanteren organen. De assistentie aan de potentiële donor en zijn familie dient steeds de prioriteit te zijn.

De Nationale Raad meent dat de regels die zijn vastgelegd in de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen alsook de aanbevelingen in de adviezen van de Nationale Raad van 20 juni 1992 (Tijdschrift nr. 57, september 1992, p. 32) en van 19 februari 1994 (Tijdschrift nr. 64, juni 1994, p.32) mutatis mutandis van toepassing zijn op wegnemingen bij “non-heart-beating” donoren.

In het bijzonder dient het Rijksregister te worden geraadpleegd om zich ervan te vergewissen dat de potentiële donor zich bij leven niet heeft verzet tegen de wegneming van organen of weefsels.

Advies van de Nationale Raad van 20 juni 1992, TNR 57, p. 32 :

Wegneming van weefsels bij lijken

1. Concreet komt de vraag hierop neer, of het wegnemen van een weefsel of orgaan "à froid" aan dezelfde wettelijke bepalingen onderworpen is als het wegnemen van weefsels of organen "à chaud".

2. De wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van weefsels en organen regelt de belangrijkste aspecten in hoofdstukken III en IV, art. 10 tot 14:
2.1. de dood moet zijn vastgesteld volgens de jongste stand van de wetenschap
2.2. er mag geen wegneming gebeuren wanneer de aflijvige zich verzet had of wanneer de nabestaanden verzet uiten
2.3. het overlijden moet zijn vastgesteld door drie geneesheren, met uitsluiting van de geneesheren die de receptor behandelen of die de wegneming of de transplantatie zullen verrichten
2.4. het wegnemen van de organen en het sluiten van het lichaam moeten gebeuren met respect voor het lijk en bezorgdheid voor de gevoelens van de familie.

3. Hoewel zulks niet expliciet in bedoelde wet is vermeld, kan uit art. 11 afgeleid worden dat het gaat om afname "à chaud", d.i. bij een persoon wiens hart nog pompt en bij dewelke bloeddruk en weefselhaematose kunstmatig worden in stand gehouden.
Dergelijke personen zijn dus nog niet dood op grond van de klassieke cardio respiratoire criteria, maar ze zijn alleszins dood op grond van de neurologische criteria.

4. Wat het wegnemen met transplantatiedoeleinden van weefsels of organen "à froid" betreft, dus bij personen die overleden verklaard kunnen worden op grond van de cardio respiratoire criteria het betreft huid, bloedvaten, hartkleppen, ogen, gehoorsbeentjes e.d. daar is er natuurlijk geen reden om het overlijden door drie geneesheren te doen vaststellen.
Opdat de geneesheer die het overlijden vaststelt boven elke verdenking zou staan, lijkt het ons aanbevelenswaard dat ook in deze omstandigheid, hij noch zijn medewerkers de weefsels of organen van die persoon zouden afnemen of gebruiken bij hun patiënten (cfr. 2.3.).

Vermits het wegnemen van weefsels of organen "à froid" evenzeer post-mortemveranderingen tot gevolg heeft en vermits deze weefsels en organen eveneens bestemd zijn om aangewend te worden bij levende personen is er geen reden om af te wijken van het bepaalde in art. 10 par. 4 (1°, 2° en 3°) i.v.m. het verzet tegen de wegneming.

5. Uit wat voorafgaat dient dus besloten, dat voor wegneming van weefsels en/of organen "à froid" (d.i. een bepaalde tijd na het intreden van de cardio-respiratoire tekens van het overlijden) hoofdstuk III van de wet van 13 juni 1986 in zijn geheel van toepassing is, met uitzondering van het bepaalde in art. 11, 1°: het volstaat dat het overlijden werd vastgesteld door één geneesheer.

6. Addendum: art. 12 bepaalt dat het wegnemen van de organen en het sluiten van het lichaam moet gebeuren met respect voor het lijk en bezorgdheid voor de gevoelens van de familie. Art. 3 bepaalt dat iedere wegneming en transplantatie van weefsels en organen door een geneesheer moet geschieden in een ziekenhuis.
Wegneming "à froid" gebeurt in tegenstelling tot de wegneming "à chaud" niet in de operatiezaal, doch in het mortuarium van het ziekenhuis. Het mortuarium maakt integrerend deel uit van het ziekenhuis, zodat daar niets kan tegen zijn.
Echter, wie zal er op toezien dat de wegneming geschiedt door een geneesheer en dat het lichaam wordt gesloten en verzorgd zoals het hoort ?
Met verwijzing naar R. Dierkens (Lichaam en lijk, Brugge, 1962) die stelt dat er t.o.v. een lijk geen eigendomsrecht bestaat doch wel een beschikkingsrecht en een beschikkingsplicht, die in principe toekomen aan de naaste verwanten van de overledene, tenzij de beschikking tijdelijk wordt uitgeoefend door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter, rijst de vraag bij wie de beschikking t.o.v. een lijk dat zich in het mortuarium van een ziekenhuis bevindt berust, wanneer de doodsoorzaak natuurlijk was.
De familie heeft onbetwistbaar het recht alles te bepalen wat haar geschikt lijkt voor eredienst, begrafenis e.d., doch zij heeft geen vrije toegang tot het mortuarium, dus ook niet tot het lijk.
Het lijkt ons onbetwistbaar dat de geneesheer aan wie de overleden persoon zich bij leven had toevertrouwd, een bepaald toezicht (men kan het evenzeer beschikkingsplicht en beschikkingsrecht noemen) op dat lijk moet, blijven uitoefenen, zolang het zich in het ziekenhuis weze het dan in het mortuarium bevindt.

Het is immers deze behandelend geneesheer die om een diagnostische lijkschouwing zal verzoeken of die zal mededelen of er objecties zijn tegen orgaan of weefselwegneming.
In de praktijk echter, worden tussen aankomst in en vertrek uit het mortuarium van het ziekenhuis het beschikkingrecht en de beschikkingsplicht uitgeoefend door de (hoofd ) bediende van het mortuarium in opdracht van de ziekenhuisdirectie.

In menig ziekenhuis maar lang niet overal werken de bedienden van het mortuarium onder de supervisie van de patholoog anatoom. Aangezien de behandelend geneesheer om praktische redenen geen toezicht kan houden op wat er met zijn gewezen patiënt gebeurt, menen wij, dat hij dit toezicht moet overdragen aan een collega in het ziekenhuis, bij voorkeur de patholoog anatoom.

Het spreekt vanzelf dat alle analyses ter garantie van de klinische kwaliteit van de wegneming uitgevoerd moeten worden, teneinde de veiligheid van de patiënt voor wie dit menselijk materiaal gebruikt zal worden te waarborgen. Deze analyses bevatten onder meer het onderzoek naar het HIV virus, dat overigens verplicht is voor elke bloedafneming met transfusiedoeleinden.

Advies van de Nationale Raad van 19 februari 1994, TNR 64, p. 32 :

Orgaandonatie - Vaststelling van het overlijden

1. De Nationale Raad verwijst naar de wet van 13 juli 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen en naar zijn advies van 20 oktober 1984 (OFFICIEEL TIJDSCHRIFT ORDE DER GENEESHEREN, NR. 33, 1984-1985, P. 32).
2.De Nationale Raad verwijst naar zijn advies van 20 juni 1992 betreffende het wegnemen van een orgaan of weefsel 'a froid' (TIJDSCHRIFT NATIONALE RAAD ORDE DER GENEESHEREN, NR. 57, SEPTEMBER 1992, P. 32).
3.Het overlijden van de donor moet worden vastgesteld door drie geneesheren, met uitsluiting van de geneesheren die de receptor behandelen of die de wegneming of de transplantatie zullen verrichten.

In afwijking van het advies van 20 juni 1992 zal het overlijden worden vastgesteld door drie geneesheren.

In afwijking van het advies van 20 oktober 1984 kunnen deze geneesheren tot dezelfde discipline behoren.
Deze geneesheren vermelden in een gedagtekend en ondertekend protocol de datum en het uur van het overlijden en de wijze waarop het werd vastgesteld. Dat protocol wordt bewaard in het medisch dossier van de donor. Van zodra het overlijden werd vastgesteld kan een koude perfusie worden ingesteld.
Tot wegname van de nieren (of andere organen) kan eerst worden overgegaan nadat voldaan is aan wat bepaald werd in art. 10 van de wet van 13 juni 1986.
Hoofdstuk III van de wet van 13 juni 1986 is bijgevolg volledig van toepassing.

Commercialisatie van de geneeskunde14/12/2002 Documentcode: a099011
Vergoeding van gametendonoren

De voorzitter van de commissie voor medische ethiek van een ziekenhuis vraagt welke de richtlijnen zijn van de Nationale Raad met betrekking tot een vergoeding voor gametendonoren.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad is van oordeel dat een billijke vergoeding van de gametendonoren in overweging kan genomen worden. Deze compensatie dient gebaseerd te zijn op onder meer een redelijke evaluatie van de bestede tijd, de ongemakken, de risico’s die geassocieerd zijn met het geven van bijvoorbeeld ovocyten en kan niet gezien worden als een betaling voor de gameten zelf. Hierbij dient er evenwel rekening mee gehouden te worden dat noch het menselijk lichaam noch bepaalde delen ervan het voorwerp mogen uitmaken van een commerciële activiteit. Het is aangewezen dat fertiliteitscentra omtrent de voorgestelde billijke vergoeding afspraken maken.

De Nationale Raad herinnert eraan dat, overeenkomstig artikel 88, al. 3, van de Code van geneeskundige plichtenleer “ieder experiment op het vlak van procreatie een hoogstaande competentie, een buitengewone omzichtigheid, de instemming van de betrokken personen en het te rade gaan bij een commissie voor ethiek vereist”. Gezien het zeer lange tijdsinterval vooraleer betwistingen ontstaan, is een schriftelijke instemming van zowel receptoren als donoren aangewezen. Deze informed consent dient ook de juridische aspecten, o.a. het onvoorwaardelijk afstand doen van het (de) hieruit geboren kind(eren), ondubbelzinnig te regelen.

Meer informatie vindt u in het artikel “Financial incentives in recruitment of oocyte donors”, opgesteld door “The Ethics Committee of the American Society for Reproductive Medicine” (Fertility and Sterility, vol. 74, nr. 2, augustus 2000).
De Nationale Raad verwijst in dit verband eveneens naar het advies nummer 18 van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek van België betreffende het onderzoek op het menselijk embryo in vitro, uitgebracht op 16 september 2002.

Orgaandonatie20/10/1984 Documentcode: a033013
Orgaandonatie - Hersendood

Een commissie van de Nationale Raad heeft naar aanleiding van het probleem van de orgaandonatie, de diagnostiek van de hersendood vanuit ethisch oogpunt nader onderzocht.

Op grond van het rapport van de commissie en na een uitgebreide beraadslaging, werd door de Nationale Raad op 20 oktober 1984, volgend advies uitgebracht:

  1. De vaststelling van de dood op cerebrale normen veronderstelt een irreversibel coma op grond van een geheel van concorderende anamnestische, klinische en technische gegevens.

    Dit houdt in dat:

    1. de patiënt niet langer spontaan ademt en zijn toestand het gevolg is van een definitieve uitval van de hersenfuncties;
    2. het coma niet is veroorzaakt door geneesmiddelen, toxische stoffen, noch door een ernstige hypotermie of door metabole of endocriene stoornissen; buiten die gevallen moet de oorzaak van het coma met voldoende zekerheid vaststaan;
    3. de vaststelling bevestigd wordt door een geheel van passende technische onderzoekingen.
  2. De dood moet worden vastgesteld door drie geneesheren: een neuroloog, een reanimator en een derde arts, die elk persoonlijk de patiënt hebben onderzocht. Deze drie geneesheren moeten onafhankelijk staan ten aanzien van het team belast met het afnemen of transplanteren.
  3. Het afnemen van organen moet verantwoord zijn voor de verwezenlijking van bepaalde therapeutische handelingen. In afwachting van wettelijke bepalingen ter zake, dient evenwel bij verzet tegen de afneming, de wil van de patiënt of diens naastbestaanden te worden nageleefd.
  4. Wanneer de afneming van organen wordt overwogen in omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een gerechtelijk onderzoek, dient de toelating van de Procureur des Konings te worden gevraagd.
  5. Na het vaststellen van de dood, moet door elk van de drie artsen het formulier houdende verklaring van dood in irreversibel coma worden ingevuld. Dat formulier bevat, benevens de identiteit van de patiënt en de gebeurlijke toelating van de Procureur des Konings,
    1. dag en uur van vaststelling,
    2. identiteit van de artsen,
    3. oorzaak en omstandigheden van overlijden,
    4. anamnestische, klinische en technische gegevens voortvloeiend uit het onderzoek van de artsen.

    Het tijdstip waarop door de derde arts de dood werd vastgesteld geldt als uur van overlijden.

  6. De arts verantwoordelijk voor het afnemen van organen, zal tactvol en omzichtig handelen.

Hij zal de nodige maatregelen nemen opdat het stoffelijk overschot na de afneming van organen, zodanig wordt getoond dat de gevoelens van de nabestaanden worden geëerbiedigd.

Orgaandonatie20/10/1984 Documentcode: a032028
report_problem Circulaire aan het geneesherenkorps
Post-mortem afnemen van organen met het oog op transplantatie - Diagnostiek hersendood

ORDE DER GENEESHEREN
Nationale Raad

Brussel, 20 oktober 1984

CIRCULAIRE AAN HET GENEESHERENCORPS

POST MORTEM AFNEMEN VAN ORGANEN MET HET OOG OP TRANSPLANTATIE

DIAGNOSTIEK HERSENDOOD

Advies uitgebracht door de Nationale Raad van de Orde der geneesheren in zijn vergadering van 20 oktober 1984.

* * *

  1. De vaststelling van de dood op cerebrale normen veronderstelt een irreversibel coma op grond van een geheel van concorderende anamnestische, klinische en technische gegevens. Dit houdt in dat:
    • de patiënt niet langer spontaan ademt en zijn toestand het gevolg is van een definitieve uitval van de hersenfuncties;
    • het coma niet is veroorzaakt door geneesmiddelen, toxische stoffen, noch door een ernstige hypotermie of door metabole of endocriene stoornissen; buiten die gevallen moet de oorzaak van het coma met voldoende zekerheid vaststaan;
    • de vaststellingen bevestigd worden door een geheel van passende technische onderzoekingen.
  2. De dood moet worden vastgesteld door drie geneesheren: een neuroloog, een reanimator en een derde arts, die elk persoonlijk de patiënt hebben onderzocht.
    Deze drie geneesheren moeten onafhankelijk staan ten aanzien van het team belast met het afnemen of transplanteren.
  3. Het afnemen van organen moet verantwoord zijn voor de verwezenlijking van bepaalde therapeutische handelingen. In afwachting van wettelijke bepalingen ter zake, dient evenwel bij verzet tegen de afneming, de wil van de patiënt of diens naastbestaanden te worden nageleefd.
  4. Wanneer de afneming van organen wordt overwogen in omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een gerechtelijk onderzoek, dient de toelating van de Procureur des Konings te worden gevraagd.
  5. Na het vaststellen van de dood, moet door elk van de drie artsen het formulier houdende verklaring van dood in irreversibel coma worden ingevuld. Dat formulier bevat, benevens de identiteit van de patiënt en de gebeurlijke toelating van de Procureur des Konings,
    • dag en uur van vaststelling,
    • identiteit van de artsen,
    • oorzaak en omstandigheden van overlijden,
    • anamnestische, klinische en technische gegevens voortvloeiend uit het onderzoek van de artsen.

    Het tijdstip waarop door de derde arts de dood werd vastgesteld geldt als uur van overlijden.

  6. De arts verantwoordelijk voor het afnemen van organen, zal taktvol en omzichtig handelen. Hij zal de nodige maatregelen nemen opdat het stoffelijk overschot na de afneming van organen, zodanig wordt getoond dat de gevoelens van de naastbestaanden worden geëerbiedigd.

De Voorzitter
R.SCREVENS

De Ondervoorzitter
Dr. I. UYTTENDAELE