keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Vorige pagina

2

pagina

Consent (Fully Informed-)22/08/1998 Documentcode: a082010
Mogelijk gevaarlijk product - Verwittiging van de personen die het product kregen toegediend

Een commissie voor medische ethiek stelt de Nationale Raad volgende vraag: "Een farmaceutische firma brengt een arts op de hoogte van de potentiële aanwezigheid in een door deze firma verspreid en door de arts toegediend product van een deeltje dat mogelijk gevaarlijk is en waarvoor momenteel geen enkel opsporings- noch vernietigingsmiddel bestaat. Is de arts moreel verplicht de personen die het product kregen te verwittigen?"

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak in zijn vergadering van 22 augustus 1998 uw brieven van 8 mei en 18 juni 1998.

De Belgische wetgeving (1) legt op een zeer nauwkeurige en gedetailleerde wijze de regels vast betreffende de fabricage, registratie en distributie van geneesmiddelen. De wetenschappelijke bijsluiter en de bijsluiter in de verpakking van het geneesmiddel moeten al de nevenwerkingen vermelden, ook de minder belangrijke. Doorgaans verwijst de bijsluiter voor elk eventueel probleem naar de behandelende arts.

Daarnaast voorzag de wet in een systeem voor geneesmiddelenbewaking, dat ertoe strekt elke nevenwerking die optreedt nadat het geneesmiddel in de handel werd gebracht, te registreren. Dit systeem houdt de verplichting in de minister van Volksgezondheid, alsook de farmaceutische inspectie te waarschuwen. Deze instanties kunnen het product uit de handel nemen indien zij dit nodig achten.

In het voorliggende geval nam de firma op eigen initiatief de gelaakte eenheden immunoglobuline uit de handel, ofschoon dit volgens haar geen vereiste is volgens de Belgische en Europese ministeriële instanties.

Het CPMP (Committee for Proprietary Medicinal Products - European Agency) maakt een onderscheid tussen het Creutzfeldt-Jakob-syndroom van het oude sporadische type en de nieuwe variëteit, waarvan de verwekker identiek is aan die van spongiforme encefalopathie bij runderen.
Voor deze nieuwe variëteit beveelt zij voorzichtigheidshalve de terugtrekking van de producten aan.

De Amerikaanse FDA (Food and Drugs Administration) maakt dit onderscheid niet en beveelt de vernietiging aan van de producten die besmet werden door een donor die aan de ziekte van Creutzfeldt-Jakob lijdt.

Tot op heden werd op wereldvlak geen enkele overdracht via het bloed van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob gemeld, ongeacht de variëteit. Het risico wordt beschouwd als louter potentieel en situeert zich op het theoretische vlak.

Op deontologisch vlak moet de arts zijn patiënt inlichten over elk schadelijk voorval, als gevolg van een ongeval of als onverwacht gevolg van een medische verrichting of behandeling, ongeacht of er al dan niet sprake is van een medische fout. Zoniet kan hij het onontbeerlijke en noodzakelijke vertrouwen schaden dat aan de basis ligt van de arts-patiëntverhouding. Bovendien ontneemt hij door zijn stilzwijgen de patiënt elke eerlijke vergoeding van de geleden schade en maakt hij elke herstellende ingreep onmogelijk. Deze laatste is niet noodzakelijk onmogelijk en kan gezocht worden door breedschalige raadpleging, zelfs op internationaal vlak. Voorts moet de arts zijn verzekeraar inzake beroepsaansprakelijkheid inlichten en ervoor zorgen dat zijn patiënt raad krijgt met betrekking tot een eventuele vordering tot schadeloosstelling.

Dit heeft geen betrekking op de gekende en voorspelbare risico's, zelfs zeer ernstige, van de behandelingen en ingrepen waarmee de, voorafgaandelijk goed voorgelichte en gewaarschuwde patiënt, instemde.

Wanneer het risico potentieel is, op theoretisch vlak, zoals in het voorliggende geval, dient de arts die de patiënt verzorgt te beoordelen of het opportuun is zijn patiënt in te lichten, daarbij al de omstandigheden in aanmerking nemend.

De Nationale Raad sluit zich in het algemeen aan bij het advies nr. 55 van het Franse Raadgevend Comité voor Ethiek "over de voorlichting van de patiënten over het risico op overdracht van de drager van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob via bloedbestanddelen", waarvan wij de conclusies met betrekking tot de patiënt hieronder publiceren.

"Rekening houdend met de jongste wetenschappelijke bevindingen bestaat het risico op overdracht van niet-conventionele bestanddelen via het bloed slechts in de theorie. In de menselijke klinische praktijk is geen enkel geval bekend.

Toch is het ongeoorloofd voorbij te gaan aan de eventuele overdracht van een niet-conventioneel bestanddeel via onstabiele bloedderivaten of bloedproducten van menselijke oorsprong.
De huidige bepalingen moeten dus nu reeds aangevuld worden met toekomstgerichte maatregelen die, mocht het zover komen, de opsporing, meer zelfs, de behandeling van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob mogelijk moeten maken.
Dit veronderstelt dat de artsen en de patiënten voorgelicht worden :

(...)

De voorlichting van de patiënten over de behandelingen die zij krijgen, is een deontologische en ethische verplichting. Het zou ongeoorloofd zijn hun de informatie te weigeren waarop zij recht hebben aangezien het over hun eigen gezondheid gaat. De beslissing om informatie te verstrekken over de aard van de behandelingen moet systematisch zijn en mag niet overgelaten worden aan de beoordeling van de artsen. De toediening van bloedproducten aan een patiënt betekent dat zijn toestand ernstig is of was. De mededeling van zijn medisch dossier is des te noodzakelijker naarmate er een potentieel risico bestaat op latere behandelingen die onverenigbaar kunnen zijn met eerder toegediende bloedproducten of geneesmiddelen. Dit geldt niet alleen voor bloedderivaten, maar ook voor bepaalde antibiotica of narcotica die een risico op immunisatie of nevenwerkingen inhouden.

De voorlichting over het potentiële risico dat bepaalde therapeutica inhouden is van een andere aard dan de voorlichting over de behandeling zelf, indien zij niet gebaseerd is op wetenschappelijk bewezen feiten. Zodra een risico gekend en wetenschappelijk aangetoond is, moet de patiënt voorgelicht worden. Indien het risico virtueel, theoretisch is, bestaat er geen ethische rechtvaardigingsgrond voor deze voorlichting, daar zij aangevoeld kan worden als een onbekende, duistere bedreiging die de patiënt kan aanzetten tot irrationele gedragingen die gevaarlijk zijn voor hemzelf en voor de maatschappij. Dit is momenteel het geval voor de overdraagbare subacute spongiforme encefalopathieën.

Het Nationaal Raadgevend Comité voor Ethiek acht het noodzakelijk, in het concrete geval van het risico op besmetting via het bloed door niet-conventionele bestanddelen, een wetenschappelijke en ethische bewakingsstructuur te organiseren die geregeld de balans opmaakt van de wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp. Zodra aan de hand van wetenschappelijk bewezen feiten bevestigd kan worden dat dit risico werkelijk bestaat, zou de exploitatie van de medische dossiers die aangelegd werden met het oog op de toekomst het mogelijk maken de bijeengebrachte informatie te verwerken en de mogelijk besmette patiënten terug te vinden. Deze zouden dan systematisch ingelicht worden volgens vastgelegde regels."

De betrouwbare en duurzame registratie van de patiënten die bloedproducten ontvingen, blijkt noodzakelijk. Deze registratie moet hun latere opsporing en opvolging mogelijk maken en moet georganiseerd worden op nationaal niveau.

(1)- Uittreksel uit het koninklijk besluit van 6 juni 1960 betreffende de fabricage, de [...] distributie in het groot en de terhandstelling van geneesmiddelen.
- Uittreksel uit het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie van geneesmiddelen.

Experimenten op mensen16/05/1998 Documentcode: a081012
Medisch onderzoekscentrum "Good Clinical Practice" - Vestiging in België

Aan verscheidene provinciale raden en aan de Nationale Raad heeft het Nederlands medisch onderzoekscentrum "Good Clinical Practice" (GCP) de vraag voorgelegd om zich ook in België te komen vestigen. GCP is een onafhankelijk medisch onderzoeksbureau dat contract research verricht in opdracht van farmaceutische industrieën en producenten van klinische hulpmiddelen. De uitvoering van de studies gebeurt door getrainde lokale onderzoekers (artsen en verpleegkundigen) volgens in principe twee modellen, naargelang van de plaats waar de research uitgevoerd wordt. Tot nog toe werden studies uitgevoerd in Nederland, Spanje, de Verenigde Staten, Hongarije en Roemenië.

De Nationale Raad doet onderstaand antwoord geworden aan "Good Clinical Practice" en stuurt er een kopie van aan de voorzitters van de provinciale raden:

De Nationale Raad heeft in zijn zitting van 16 mei 1998 het onderwerp onderzocht van uw brief d.d. 12 januari 1998 betreffende de activiteit van het medisch onderzoekscentrum Good Clinical Practice in België met betrekking tot het geneesmiddelenonderzoek phase 2 en 3. Hierbij laat de Raad U volgende opmerkingen geworden.

De door U beschreven procedure waarbij de patiënten, die hebben toegestemd tot deelname aan een researchproject, door hun arts worden doorverwezen naar een getraind researchteam voor verdere begeleiding tijdens de duur van het onderzoek en waarbij aan de verwijzende arts een financiële vergoeding wordt toegekend voor zijn bijdrage aan het onderzoek en ter compensatie voor het verlies aan inkomen voortvloeiend uit de verwijzing, kan door de Nationale Raad niet worden goedgekeurd.

Daarenboven vindt de Nationale Raad de naamgeving "Good Clinical Practice" sterk misleidend en tendentieus, zowel naar artsen als naar patiënten toe, waardoor deze naamgeving voor de Nationale Raad onaanvaardbaar is.

Farmaceutische industrie24/03/1990 Documentcode: a048016
Preventieve geneeskunde - Farmaceutische firma's

Preventieve geneeskunde-Farmaceutische firma's

Een farmaceutische firma stelt voor een campagne op touw te zetten ter voorkoming van glaucoma. Zij vraagt aan de Provinciale Raden van de Orde of zij enig bezwaar hebben tegen dit voornemen.

De Raad had de discussie over dit voornemen op gang gebracht tijdens zijn zitting van februari (zie hierboven pag. 22) en hij had beslist te wachten op de adviezen van de door de firma geraadpleegde Provinciale Raden.

Het voorgestelde ontwerp-antwoord is herwerkt en de Raad brengt het hierna vermelde advies uit, dat gezonden wordt naar de betrokken farmaceutische firma, naar de Belgische beroepsvereniging van de geneesheren specialisten in medische biologie en naar de voorzitters van de Provinciale Raden van de Orde.

De Nationale Raad heeft in zijn vergaderingen van 17 februari en 24 maart 1990 kennis genomen van een brief van de firma..., gericht aan de verschillende Provinciale Raden.

Deze brief handelt over een initiatief aangaande de preventie van glaucoma.

Hoewel de Nationale Raad in principe niet afkerig staat tegenover ieder initiatief voor preventieve geneeskunde is hij toch van mening dat breedschalige preventieve onderzoeken slechts op gezamenlijk initiatief van wetenschappelijke verenigingen enerzijds van huisartsen en anderzijds van geneesheren-specialisten kunnen uitgevoerd worden.

Deze wetenschappelijke verenigingen dienen garant te zijn voor de wetenschappelijke relevantie van zulk onderzoek. Zij dienen bovendien na te gaan of alle modaliteiten van zulk onderzoek in overeenstemming zijn met de deontologische regels en moeten hieromtrent advies vragen aan de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren.
Farmaceutische industrie15/06/1985 Documentcode: a034027
Artsen en farmaceutische laboratoria (PR Brabant/F)

Artsen en farmaceutische laboratoria

De Provinciale raad van de Orde der geneesheren van Brabant (F) heeft aan de Nationale Raad een rapport voorgelegd betreffende de deontologische regels voor artsen werkzaam in farmaceutische laboratoria.

De Nationale Raad heeft na grondig onderzoek van het rapport, op zijn vergadering van 15 juni 1985 besloten de tekst van de besluiten aan alle provinciale raden over te maken.

***

1.1. Elke arts betrokken bij medische voorlichting moet op de lijst van de Orde zijn ingeschreven en onderworpen aan de regels van medische plichtenleer.

1.2. Elke arts betrokken bij experimenten met mensen moet op de lijst van de Orde zijn ingeschreven en onderworpen aan de regels van medische plichtenleer.

2.1. Voor de sub 1.1. en 1.2. vermelde activiteiten moet een doctor in de geneeskunde in dienst van een houder van één van de vergunningen waarvan sprake in Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 6 juni 1960 betreffende de fabricage, de bereiding en de distributie in het groot en de terhandstelling van geneesmiddelen, op de lijst van de Orde zijn ingeschreven.

2.2. Bij verlening van bovenvermelde diensten in het kader van een bediendenovereenkomst, moet contractueel worden vastgelegd dat de werknemer verplicht op de lijst van de Orde der geneesheren is ingeschreven en dat de werkgever het recht en de plicht van de arts erkent om activiteiten of handelingen te weigeren die indruisen tegen de door de Orde uitgevaardigde medische deontologie.

2.3. Het contract met eventuele bijlagen of aanhangsels moet voor ondertekening aan de Orde worden voorgelegd zodat kan worden nagegaan of aan beide verplichtingen wordt voldaan.

2.4. Betwistingen inzake medische deontologie ressorteren uitsluitend onder de bevoegdheid van de Raad van de Orde der geneesheren.

3.1. De betrokken clinicus heeft de deontologische plicht de verbintenissen aangegaan t.o.v. de onderzoeksleider in het kader van een overeenkomst houdende de vaststelling van hun samenwerkingsvoorwaarden na te komen: deze moeten stroken met de vigerende wetgeving en de specifieke ethische regels (Helsinki).

De Orde kan eisen dat dergelijke overeenkomsten voorafgaandelijk worden voorgelegd.

3.2. In bedoelde overeenkomst kan een normale vergoeding voor het geleverde werk worden vastgelegd. De vergoeding gebeurt forfaitair of per geval, onderzocht conform het overeengekomen onderzoeksprotocol.

Clausules houdende vaststelling van de vergoeding naar rata van de gunstige resultaten van het onderzoek of elke vergoedingswijze die de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van de clinicus in het gedrang kunnen brengen, zijn verboden.

3.3. De betrokken clinicus verbindt er zich toe in geval van ernstige en onvoorziene incidenten, de onderzoeksleider hiervan steeds onverwijld schriftelijk in kennis te stellen.
In geval van medische moeilijkheden die het belang van de patiënten kunnen schaden, beslist de arts autonoom of het onderzoek al dan niet wordt voortgezet.

3.4. De onderzoeksleider verbindt er zich toe de resultaten van het onderzoek integraal aan de medische medewerkers mede te delen zodat zij er in hun publicaties kunnen aan refereren.

Vorige pagina

2

pagina