Resultaten
Resultaten
Nieuw statuut van de "bekwame helper"
Een schooldirecteur in het lager onderwijs vraagt via de ouders een medisch attest van de behandelend arts voor de toediening van medicatie op school aan een leerling door een leerkracht.
De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht in zijn vergadering van 20 januari 2024 de vraag of het afleveren van een attest door een arts om een leerkracht toe te staan op school medicatie toe te dienen aan een leerling deontologisch gerechtvaardigd en nuttig is.
In het verleden heeft de nationale raad meermaals positief geantwoord op vragen in verband met het uitoefenen van eenvoudige zorgtaken binnen de context van de kinderopvang of het onderwijs.[1] Ondanks het ontbreken van een wettelijk kader, is de nationale raad van mening dat het in sommige situaties gerechtvaardigd is dat begeleiders of leerkrachten bij kinderen bepaalde verpleegkundige handelingen stellen, op vraag van de ouders en in overleg met de behandelend arts en de medische dienst die toezicht houdt op de kinderopvang of de school.
Ondertussen heeft de wetgever op 11 juni 2023 een nieuwe wet[2] afgekondigd die deze problematiek via het statuut van de “bekwame helper” tegemoetkomt.
De bekwame helper is een persoon die, in het kader van een beroep (bv. leerkracht lager onderwijs) of een vrijwilligersactiviteit, uitgeoefend buiten een zorgvoorziening, gehouden is een patiënt te verzorgen en die, volgens een door een arts of een verpleegkundige[3] opgestelde procedure of zorgplan, van deze laatste de toelating krijgt om, in het kader van hulp bij het dagelijks leven, bij deze welbepaalde patiënt één of meer technisch-verpleegkundige verstrekkingen[4] uit te oefenen[5].
Bij koninklijk besluit dient een lijst te worden opgesteld van de betreffende technische verstrekkingen, de voorwaarden voor de uitoefening en de instructie- of opleidingsvoorwaarden die voor deze toelating vereist.[6]
Voornoemde wet treedt in werking op een nog later te bepalen datum bij koninklijk besluit.[7]
De regeling van de bekwame helper dreigt evenwel voor administratieve overlast te zorgen bij artsen en verpleegkundigen. Voor relatief eenvoudige handelingen zou immers telkens een schriftelijke toelating nodig zijn van een arts of een verpleegkundige. Daarom heeft de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid een ontwerp van koninklijk besluit voorgesteld met betrekking tot “activiteiten die behoren tot het dagelijks leven” waarvoor geen voorafgaande instructie nodig is, mits respect van de voorwaarden die zijn opgenomen in het ontwerpbesluit.[8]
In afwachting houdt de nationale raad vast aan zijn eerder standpunt. Hieruit volgt dat een medisch attest met de nodige instructie aan de leerkracht lager onderwijs betreffende het gebruik van de medicatie afgeleverd door de behandelend arts van het kind nuttig en noodzakelijk kan zijn en een waarborg voor adequaat handelen.
Wat betreft de kinderopvang, heeft het Agentschap Opgroeien van de Vlaamse overheid in overleg met de pediaters en de huisartsen een aanbeveling gedaan voor het toedienen van specifieke medicatie. Een attest met instructie van een arts wordt niet vereist indien er duidelijke afspraken worden gemaakt met de ouders en op de verpakking van de medicatie een etiket kleeft van de apotheker met de naam van het kind, de naam van de behandelend arts en de nodige instructies voor toediening.[9]
[1] Advies nationale raad van de Orde der artsen van 9 februari 2013, Verantwoordelijkheid van kribbepersoneel wanneer bij een kind een allergische shock zou optreden; Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 19 november 2016, Bediening van insulinepompen door leerkrachten.
[2] Wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
[3] Verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of een basisverpleegkundige.
[4] Zoals bedoeld in artikel 46, §1, 2°, gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen: het betreft de technisch-verpleegkundige verstrekkingen waarvoor geen medisch voorschrift nodig is, alsook deze waarvoor wel een medisch voorschrift nodig is. Die verstrekkingen kunnen verband houden met de diagnosestelling door de arts of door de tandarts, de uitvoering van een door de arts of door de tandarts voorgeschreven behandeling of met het nemen van maatregelen inzake preventieve geneeskunde.
[5] Art. 3, lid 2, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
[6] Art. 3, lid 3 en verder, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
[7] Art. 4, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
[8]https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/duiding_bij_kb_bekwame_helper_kb1990_en_kb_adl_evenredigheidsbeoordeling_signed.pdf.
[9]https://www.kindengezin.be/sites/default/files/2022-12/website_Flowchart-geneesmiddelen-in-opvang.pdf
Het off-label gebruik van medische hulpmiddelen
De nationale raad wordt door het Federale Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) om advies verzocht over de grenzen van de therapeutische vrijheid van de arts bij het gebruik van een medisch hulpmiddel voor andere doeleinden dan deze die opgenomen zijn in de vergunning voor het in de handel brengen of zelfs van materiaal dat geen enkele vergunning verkregen heeft voor het in de handel brengen als medisch hulpmiddel.
1.De therapeutische vrijheid van de arts stoelt op de wet[1] en de medische déontologie[2] : de arts schrijft de behandeling voor die hij het meest geschikt acht voor de patiënt en kiest de middelen die hij toepast om gezondheidszorg te verlenen[3].
De therapeutische vrijheid van de arts is niet absoluut . De arts houdt rekening met de grenzen van zijn eigen bekwaamheden[4] en eerbiedigt de bevoegdheden van de andere gezondheidszorgberoepsbeoefenaars alsook die van de verschillende organen binnen het ziekenhuis. In ziekenhuisverband wordt de therapeutische vrijheid in het kader van het gebruik van medische hulpmiddelen met name uitgeoefend met eerbied voor de bevoegdheden van het comité voor medisch materiaal.
De therapeutische vrijheid kan niet los gezien worden van de kwestie van verantwoordelijkheid. De arts hoort zijn beslissingen op verantwoorde wijze te nemen, met als maatstaf de normaal gesproken voorzichtige, bekwame en zorgvuldige arts in dezelfde omstandigheden.
De arts laat zich bij zijn keuzes leiden door relevante wetenschappelijke gegevens en zijn ervaring, rekening houdend met de specifieke situatie van de patiënt. Indien hij afwijkt van de zorgrichtlijnen moet hij dit kunnen rechtvaardigen.
Meer nog dan een recht is de therapeutische vrijheid een verantwoordelijkheid. Veiligheid, het belang van de patiënt en respect voor het ethische beginsel van non-maleficence[5] moeten de arts leiden bij zijn medische behandeling en therapeutische keuzes. Anders misbruikt hij zijn therapeutische vrijheid.
Tot slot oefent de arts de therapeutische vrijheid uit met inachtneming van de rechten van de patiënt[6].
2. Een éénvormig ziekenhuisbreed gebruik van merken en modellen van medische hulpmiddelen biedt voordelen op gebied van kwaliteit en veiligheid.
Dat stelt de ziekenhuisapotheker, die verantwoordelijk is voor de beschikbaarheid en de kwaliteit van de medische hulpmiddelen, in staat om grotere voorraden van het geselecteerde materiaal aan te leggen. Daardoor is het minder noodzakelijk om materiaal te gebruiken dat uitgeleend wordt door de bedrijven die het op de markt brengen en dat buiten de gebruikelijke procedures om gesteriliseerd wordt omdat er problemen zijn met de leveringstermijnen.
Vanuit technisch oogpunt heeft dergelijke rationalisatie het voordeel dat de aan de instelling verbonden artsen en andere beroepsbeoefenaars opgeleid kunnen worden in het gebruik van gekend materiaal. Zo is niet alleen de arts maar zijn ook zijn ziekenhuismedewerkers bij het leerproces betrokken.
Ze zorgt ook voor meer transparantie over de beweegredenen achter de keuze van het materiaal.
Maar dit mag niet ten koste gaan van kwaliteit, beschikbaarheid of innovatie. Rationalisatie van de keuzes kan een kwaliteitsfactor zijn op voorwaarde dat de keuzes goed gemaakt worden. Kwaliteit moet de doelstelling zijn van het ganse zorgteam, inclusief het leidinggevende en logistieke team. Bij de keuze van de medische hulpmiddelen moet rekening gehouden worden met de mening van de betrokken beroepsbeoefenaars, wat een voldoende en evenwichtige vertegenwoordiging in het comité voor medische hulpmiddelen vereist.
Speciale situaties moeten de toegang tot specifiek materiaal mogelijk kunnen maken (bijvoorbeeld voor uitzonderlijke of innovatieve technieken).
3. Het begrip medisch hulpmiddel bestrijkt een zeer breed spectrum (elk instrument, apparaat, uitrusting, software, implantaat, reagens, stof of ander artikel dat alleen of in combinatie gebruikt wordt en bestemd is om bij de mens voor specifieke medische doeleinden aangewend te worden)[7].
De wetgeving voor medische hulpmiddelen regelt niet het gebruik ervan voor andere doeleinden dan datgene waarvoor het hulpmiddel een handelsvergunning verkregen heeft (off-label)[8].
Het gebruik van een hulpmiddel buiten de goedgekeurde indicaties kan betrekking hebben op verschillende situaties, zoals :
- buiten de specifieke pathologieën of patiëntengroepen waarvoor het bestemd was,
- voor een ander stadium binnen het ziekteverloop,
- bij een vergelijkbare maar niet-identieke klinische aandoening,
- om langs andere wegen in het lichaam ingebracht te worden[9].
Het gebruik van een hulpmiddel in overeenstemming met het beoogde doel en de vastgelegde indicaties is in overeenstemming met de beginselen van evidence-based medicine. Vanuit deontologisch oogpunt kan het gebruik van een hulpmiddel met CE-markering buiten deze indicaties echter worden toegestaan indien aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:
- het wordt uitsluitend gerechtvaardigd door de behoeften en belangen van de patiënt in termen van zijn gezondheid,
- het verwachte voordeel rechtvaardigt het risico dat inherent is aan het gebruik ervan,
- het risico is medisch en ethisch aanvaardbaar,
- de toegevoegde waarde en werkzaamheid van dit gebruik steunen op een wetenschappelijk ondersteunde aanpak (bijvoorbeeld een wetenschappelijke documentatie),
- alternatieven zijn overwogen en verworpen op objectieve wetenschappelijke gronden,
- de patiënt heeft zijn vrije en geïnformeerde toestemming voor dit gebruik gegeven,
- dergelijk gebruik is niet in strijd met de wet.
Rekening houdend met deze criteria moet off-label gebruik van een medisch hulpmiddel met een hoog risico, zoals implantaten die permanent in het lichaam aangebracht worden of die in contact komen met het hart of de hersenen, uitgesloten worden.
Het feit dat er geen geschikt materiaal op de markt verkrijgbaar is, volstaat niet als rechtvaardiging voor off-label gebruik, in het bijzonder in voorspelbare en niet-dringende situaties.
Binnen een ziekenhuis handelt de arts die er gebruik van maakt op een zeer nauwgezette en transparante wijze ten overstaan van zijn oversten en het comité voor medisch materiaal[10]. Op het gebied van sterilisatie eerbiedigt hij de bevoegdheden en de expertise van de ziekenhuisapotheker[11] en werkt hij met hem samen.
Bij gebruik buiten de indicaties dienen de rechten van de patiënt[12] geëerbiedigd te worden, met name het recht van de patiënt om geïnformeerd te worden (in het bijzonder over de alternatieven voor de zorg die hem voorgesteld wordt) en om toe te stemmen in de hem voorgestelde zorg[13]. Dit gebruik dient gemotiveerd te worden in het medisch dossier van de patiënt.
De herverwerking van medische hulpmiddelen voor eenmalig gebruik is onderworpen aan de wet[14][15] .
Tot slot moeten alle bijwerkingen die zouden optreden tijdens off-label gebruik gemeld worden bij het FAGG.
4. Het FAGG wijst op het bijzondere probleem van bepaalde chirurgische instrumenten die afgeleid zijn van doe-het-zelf-gereedschap.
De CE-gemarkeerde chirurgische instrumenten die door gespecialiseerde firma’s verdeeld worden, bieden kwaliteitswaarborgen op het gebied van corrosie en sterilisatie.
Dit gaat gepaard met een aanzienlijk hogere aankoopprijs ervan ten opzichte van de prijs van het doe-het-zelf-gereedschap waarvan ze soms afgeleid zijn.
Het is onaanvaardbaar dat het noodzakelijke, gelabelde en vergunde materiaal ontzegd wordt aan de patiënt om te besparen of dat om dezelfde redenen gereedschap gebruikt wordt dat niet ontworpen is voor medisch gebruik.
Indien de prijs van het materiaal duidelijk een belemmering vormt voor de aanschaf ervan, is het aan de overheid of de ziekenhuisautoriteiten om de fabrikanten te sensibiliseren voor dit probleem en duidelijke instructies te geven over een optimaal gebruik van de beschikbare middelen om ervoor te zorgen dat de patiënten toegang hebben tot de best mogelijke zorg.
De arts kan het advies van de medisch-farmaceutische commissie of van de ziekenhuisapotheker niet omzeilen bij het aanschaffen van specifieke instrumenten.
5. De nationale raad is tot besluit van oordeel dat het wenselijk zou zijn het gebruik van een CE-gemarkeerd medisch hulpmiddel buiten de toegestane indicaties voor het in de handel brengen ervan te reglementeren, teneinde de rechtszekerheid van de artsen te waarborgen, in plaats van een repressief beleid te voeren in de wetenschap dat bepaalde medische situaties een dergelijk gebruik kunnen rechtvaardigen.
[1] Art. 4 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 144, § 1, van de wet van 10 juli 2008 betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen; art. 73, §1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen
[2] Art. 7 van de Code van medische deontologie en de commentaar erbij
[3] In de medische literatuur, zie m.n. T. Goffin, De professionele autonomie van de arts, Die Keure, 2011, nr. 276 en volgende; G. Genicot, Droit médical et biomédical, Larcier, 2010, p. 380 en volgende, m.n. p. 385; H. Nys en T. Goffin, « Recente ontwikkelingen met betrekking tot de autonomie van arts en patiënt », in Medisch recht, H. Nys en S. Callens (uitg.), Die Keure, Themis, 2011, vol. 63, p. 41 en volgende.
[4] Art. 6 van de Code van medische deontologie en art. 8 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg. De wet kan de arts ertoe verplichten een bijzondere bekwaamheid te bezitten om bepaalde handelingen te verrichten (cfr. Wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren).
[5] [5]cf. Principles of Biomedical Ethics, Tom L. Beauchamp and James F. Childress (medisch-ethische reflectie die een universeel analysekader biedt dat gebaseerd is op de confrontatie van vier beginselen : autonomie, beneficence, non-maleficence en rechtvaardigheid).
[6] Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
[7] Art. 2, 1) en 2), van de Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen
[8]https://www.fagg.be/nl/MENSELIJK_gebruik/gezondheidsproducten/medische_hulpmiddelen_hulpstukken
[9] The European Association of Medical devices Notified Bodies (Team-NB), Position paper, Data generated from ‘Off-Label’ Use of a device under the EU Medical Device Regulation 2017/745, 5 oktober 2022.
[10] Artt. 26 tot 28 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 houdende vaststelling van de normen waaraan een ziekenhuisapotheek moet voldoen om te worden erkend.
[11] Art. 12 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 houdende vaststelling van de normen waaraan een ziekenhuisapotheek moet voldoen om te worden erkend.
[12] Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
[13] Advies NR van 06/05/2017, Informeren van de patiënt over zijn gezondheidstoestand en de verstrekte zorg, a157006
[14] Art. 12 van de wet van 22 december 2020 betreffende de medische hulpmiddelen
[15]https://www.fagg.be/nl/MENSELIJK_gebruik/gezondheidsproducten/medische_hulpmiddelen_hulpstukken
Zorgovereenkomst tussen arts-patiënt over het gebruik van opioïden bij chronische pijn
ZORGOVEREENKOMST TUSSEN ARTS-PATIENT
OVER HET GEBRUIK VAN OPIOÏDEN BIJ CHRONISCHE PIJN
Deze zorgovereenkomst richt zich op het veilige en correcte gebruik van opioïden door chronische pijnpatiënten. Ze legt bindende afspraken vast tussen de patiënt en de arts(en). Artsen die opioïden voorschrijven kunnen deze zorgovereenkomst aan hun patiënten aanbieden.
Abstract
Deze Zorgovereenkomst richt zich op het veilige en correcte gebruik van opioïden door chronische pijnpatiënten. Ze legt bindende afspraken vast tussen de patiënt en de arts(en).
Een behandeling met opioïden kan enkel voor een noodzakelijke beperkte duur, nadat andere behandelingsalternatieven werden afgewogen. Opioïden kunnen talrijke ongewenste effecten teweegbrengen waaronder afhankelijkheid, tolerantie, slaperigheid, ... Deze vereisen een zorgvuldige begeleiding. Elk van de partijen dient zijn verantwoordelijkheid op te nemen en de nodige gegevens te delen.
De patiënt verbindt zich wat deze pijnbehandeling betreft tot de zorg van de in de overeenkomst betrokken arts(en). Hij koopt zelf enkel voor zichzelf de voorgeschreven medicatie en neemt deze in de voorgeschreven dosis en frequentie.
Bij het niet-naleven van de overeenkomst wordt de behandeling stopgezet, met respect voor de zorgcontinuïteit.
Deze overeenkomst heeft tot doel:
De patiënt te informeren over de voordelen, nadelen en risico's van het gebruik van opioïden[1];
- Een veilig gebruik van opioïden te garanderen met het oog op de bestrijding van chronische pijn[2] bij de patiënt;
Afspraken te maken tussen de patiënt en de hierna vermelde zorgverleners;
- De patiënt duidelijk te maken dat het niet-naleven van een afspraak zonder geldige reden leidt tot het stopzetten van de zorgovereenkomst.
Deze overeenkomst wordt gesloten tussen:
De patiënt
Voornaam en familienaam ...............................................................................................................................
INSZ-nummer .........................................................................................................................................................
Adres ....................................................................................................................................................................
E-mailadres....................................................................................................................................................
Tel. ..................................................................................................................................................................
De behandelende arts / de arts die de behandeling met opioïden start
Voornaam en familienaam ................................................................................................................................
RIZIV-nummer ................................................................................................................................................
Adres ..........................................................................................................................................................................
E-mailadres ...................................................................................................................................................
Tel. ..................................................................................................................................................................
De huisarts (enkel invullen als de huisarts niet de behandelend arts is)
Voornaam en familienaam ............................................................................................................................
RIZIV-nummer .................................................................................................................................................
Adres ...........................................................................................................................................................................
E-mailadres ............................................................................................................................................
Tel. ..............................................................................................................................................................................
De contractanten zijn op de hoogte van volgende informatie en komen overeen:
1.- Pijn en pijnbehandeling verschillen van persoon tot persoon. De patiënt lijdt aan chronische pijn. Dit is pijn die langer dan drie maanden aanhoudt. Chronische pijn kan gepaard gaan met slaapstoornissen, gemoedsstoornissen (angst, depressie), duistere gedachten, vermoeidheid, concentratiestoornissen, enz.
Als pijnbehandeling wordt door de arts een behandeling met opioïden voorgesteld. Opioïden zijn een soort pijnstillers met een vergelijkbaar effect van morfine. Zij kunnen soms bepaalde vormen van pijn verlichten, maar niet alle soorten pijn.
Het opvolgen en begeleiden van de patiënt is noodzakelijk voor het welslagen van de behandeling. De voorschrijvende arts zal regelmatig nagaan of de voordelen (nog altijd) opwegen tegen de nadelen van de behandeling met opioïden.
De behandelende arts, de huisarts garanderen een correcte en op wetenschappelijke evidentie gebaseerde begeleiding van de patiënt bij het gebruik en de evaluatie van het gebruik van opioïden.
De betrokken ondertekenende artsen verbinden zich ertoe regelmatig overleg te plegen over de behandeling, in het bijzonder bij de aanpassing van de dosering en het schema van toediening van de medicatie. Zij zorgen ervoor dat deze gegevens ook correct vermeld staan op de medicatievoorschriften.
Bij hun eventuele afwezigheid (bijvoorbeeld door vakantie) voorzien de hierboven genoemde artsen in een collega-vervanger die beschikt over het medisch dossier van de patiënt en over de nodige kennis omtrent het voorschrijven van opioïden.
De patiënt beseft dat de behandeling met opioïden voor een beperkte duur is en enkel zolang als nodig.
2.- Er bestaan mogelijk ook behandelingsalternatieven[3] voor een behandeling met opioïden. De behandelende arts/huisarts heeft deze met de patiënt besproken, evenals de voor- en nadelen ervan.
3.- De behandeling met opioïden kan ongewenste effecten met zich meebrengen, zoals afhankelijkheid en verslaving[4] waardoor het moeilijk kan worden met dit geneesmiddel te stoppen, tolerantie[5] waardoor de patiënt een hogere dosis nodig heeft om hetzelfde resultaat te bereiken, misselijkheid, braken, depressie, slapeloosheid, maar ook slaperigheid, constipatie, verminderde vruchtbaarheid en impotentie, jeuk, zweten, vermoeidheid, ...
Nu een behandeling met opioïden ook slaperigheid kan veroorzaken, beseft de patiënt dat zijn reactievermogen kan worden aangetast. Bijgevolg moet hij de nodige maatregelen nemen wanneer hij overweegt een vervoermiddel te besturen (auto, moto, fiets,...), machines te gebruiken of een activiteit uit te oefenen die een alertheid vereist.
De arts gaat bij het voorschrijven van geneesmiddelen na welke de invloed is op het rijgedrag van elk geneesmiddel afzonderlijk, in combinatie met andere geneesmiddelen of in combinatie met alcohol. De arts licht zijn patiënt in over de mogelijke gevolgen voor het rijgedrag.[6]
De arts die vaststelt dat zijn patiënt, houder van een rijbewijs, niet meer beantwoordt aan de geneeskundige normen van rijgeschiktheid, moet zijn patiënt op de hoogte stellen van de verplichting om zijn rijbewijs binnen de vier werkdagen in te leveren op de dienst rijbewijzen van zijn stad of gemeente.[7] De arts dient hiervan melding te maken in het medisch dossier van de patiënt.
4.- De patiënt beseft dat de kans op ongewenste effecten verhoogt wanneer hij opioïden inneemt en tegelijk alcohol drinkt, of slaapmiddelen of andere kalmerende middelen neemt. Maar ook andere geneesmiddelen met een werking ter hoogte van de hersenen kunnen dergelijk effect hebben.
5.- Met het oog op een optimale behandeling met opioïden en het beperken van de kans op ongewenste effecten, gaat de patiënt volledig akkoord met volgende, bindende afspraken:
- De patiënt zal zijn behandelende arts en zijn huisarts volledig inlichten over alle geneesmiddelen die hij neemt. Indien hij in de toekomst overweegt andere geneesmiddelen te nemen, zal hij dit vooraf met zijn arts overleggen.
- De patiënte zal haar behandelende arts en haar huisarts inlichten over een zwangerschap of plannen om zwanger te geraken.
- De patiënt zal zich tijdens deze behandeling enkel opioïden laten voorschrijven door de arts(en) die deze overeenkomst mee ondertekent(en).
- Het voorschrijven van de opioïden gebeurt telkens bij een fysiek contact tussen de patiënten één van de partijen van deze overeenkomst. Voorschriften kunnen niet telefonisch worden aangevraagd.
- Deze medische voorschriften dienen steeds elektronisch opgesteld te worden.
- De patiënt zal de opioïden altijd bij dezelfde apotheek ophalen.
- De patiënt zal geen opioïden aankopen via een andere weg, bijvoorbeeld het internet.
- De patiënt zal de opioïden enkel voor persoonlijk gebruik aanwenden. Hij zal de opioïden aan niemand anders geven of verkopen, nu dit ernstige schade kan veroorzaken om opioïden zonder medische begeleiding in te nemen.
- De patiënt zal de opioïden gebruiken in de door de arts voorgeschreven dosis en frequentie en gedurende de door de arts voorgestelde periode.
- Op verzoek van de arts zal de patiënt naar de raadplegingen komen om de evolutie in zijn gezondheidstoestand op te volgen.
- Indien de behandelende arts en/of de huisarts de mening is toegedaan dat een psychosociale begeleiding wenselijk is omwille van de langdurigheid van de pijn en/of het gebruik van opioïden zal de patiënt daarvoor openstaan en dit bij voorkeur opvolgen.
- De patiënt zal zijn behandelende arts en zijn huisarts onmiddellijk inlichten zodra hij meer pijn of ernstige ongewenste effecten ervaart.
- De patiënt beseft dat er een risico is op verslaving aan opioïden. Daarom gaat hij akkoord om zich, in zijn belang, regelmatig te laten testen op alcohol- en/of drugsverslaving. De patiënt gaat ermee akkoord dat de behandelende arts of de huisarts het tijdstip bepaalt voor deze testen. Indien deze testen het overmatige gebruik van alcohol en/of geestverruimende stoffen aantonen, kunnen de betrokken arts(en) de overeenkomst beëindigen.
- Met het oog op een zorgvuldige behandeling met beperking van de risico's gaat de patiënt akkoord dat zijn gezondheidsgegevens gedeeld worden tussen de zorgverleners met wie hij een therapeutische relatie heeft. Dit heeft tot gevolg dat de behandelende arts/huisarts en de apotheker medische gezondheidsgegevens over de patiënt verwerken en met elkaar uitwisselen en delen. Met het oog op de behandeling van de patiënt, stemt de patiënt ermee in dat andere artsen en de apothekers waarmee hij een therapeutische relatie aangaat, binnen de grenzen van de finaliteit en de proportionaliteit, kennis kunnen nemen van de zorgovereenkomst.
- Met het oog op een kwaliteitsvolle zorgverlening stemt de patiënt toe in het aanmaken van een Globaal Medisch Dossier en een SUMEHR door zijn (huis)arts. Hij weet dat deze SUMEHR ingezien kan worden door elke arts met wie hij een therapeutische relatie heeft, zoals een huisarts met wacht of een spoedarts. De patiënt stemt eveneens toe in het aanmaken van een Gedeeld Farmaceutisch Dossier door de apotheker.
- De patiënt beseft en aanvaardt dat indien hij één van bovenstaande afspraken niet naleeft of herroept, de arts het recht heeft de behandeling met opioïden, zelfs met onmiddellijke ingang, stop te zetten. De arts zal evenwel voorzien in de continuïteit van de zorg.
- Deze overeenkomst vervalt niet bij vermindering van de dosis en/of afbouw van de behandeling met het opioïden en/of de overschakeling naar een ander opioïde (rotatie).
Deze zorgovereenkomst wordt opgemaakt in zoveel exemplaren als er partijen zijn en elke partij erkent een exemplaar te hebben ontvangen.
Deze zorgovereenkomst gaat in op: …/…/….
De patiënt (handtekening)
Schrijf «gelezen en goedgekeurd»
Datum: ………/………./20….
De behandelende arts (stempel en handtekening) De huisarts (stempel en handtekening)
Schrijf «gelezen en goedgekeurd» Schrijf «gelezen en goedgekeurd»
(indien van toepassing)
Datum: ………/………./20…. Datum: ………/………./20….
[1]Opioïden: een groep van krachtige pijnstillers, die ofwel afgeleid zijn van morfine ofwel (semi)synthetisch vervaardigd zijn. Deze bestaan uit commercieel beschikbare pijnstillers die enkel op voorschrift van de arts en enkel bij de apotheker verkrijgbaar zijn.
[2]Chronische pijn: pijn die langer dan drie maanden aanhoudt.
[3]Behandelingsalternatieven: andere behandelingen die mogelijk zijn om de chronische pijn te stillen.
[4]Verslaving: een voortdurende, dwangmatige drang om een psychoactief middel te gebruiken, met de onmogelijkheid om deze drang onder controle te houden, ondanks de (toekomstige) negatieve gevolgen die het gebruik van deze middelen met zich meebrengt (O’Brien CP e.a., What is in a word? Addiction versus dependence in DSM-V. American Journal of Psychiatry, 163, 764-765).
[5]Tolerantie: de gewenning die in het lichaam ontstaat bij het langdurige gebruik van deze opioïden.
[6] Art. N6, IV, 1.4, bijlagen van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.
[7] Art. 46, koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs.