keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Aids15/04/2000 Documentcode: a089001
Potentieel besmettingsrisico - Ambulanciers en brandweermannen

Een provinciale raad legt een nieuwe brief voor van de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (DBDMH). Dit schrijven sluit aan bij de correspondentie die deze Dienst voordien met de provinciale raad voerde en naar aanleiding waarvan de Nationale Raad reeds advies verleende op 19 februari 2000 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 88 , juni 2000, p. 21).
De korpsgeneesheer van de DBDMH citeert de punten 6
(1) en 7 (2) van het advies van de Nationale Raad inzake aids van 16 oktober 1993 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 63, maart 1994, p. 25) en legt de volgende vragen voor :

  1. kan een brandweerman, zowel in zijn hoedanigheid van 100-ambulancier als van redder in het kader van bevrijdingsoperaties of van een brand, inzake bescherming tegen besmettelijke ziekten, gelijkgesteld worden met het personeel verbonden aan een ziekenhuis (punt 6);
  2. kan, mits de striktste waarborgen betreffende het medisch geheim en zonder er een geschiktheidsvoorwaarde van te maken, bij de aanwerving van een brandweerman, het resultaat van een opsporingstest voor aids worden gevraagd (punt 7) ?

Antwoord van de Nationale Raad :

De Nationale Raad bevestigt zijn brief van 24 februari 2000. Als bijlage sturen wij u verscheidene adviezen uitgebracht door de Nationale Raad inzake de accidentele besmetting door een infectieuze drager van een besmettelijke ziekte.

Het is de taak van de ziekenhuisarts, verantwoordelijk voor de behandeling van de betrokken patiënt, indien hij dit nodig acht, de arts van de DBDMH te waarschuwen voor een potentieel besmettingsrisico.

Bij de aanwerving van ambulanciers moeten de condities vastgelegd door de administratieve overheid, meer bepaald qua hygiëne en preventie, geëerbiedigd worden.

Advies van de Nationale Raad van 16 oktober 1993 – Tijdschrift nr. 63, p. 25 :

Zoals in 1987 heeft de Nationale Raad zich gebogen over de door de AIDS-ziekte opgeworpen problemen en hij staat erop enkele punten nader te preciseren.

De ethische principes van de geneeskunde, in het bijzonder in verband met deze infectieziekte, moeten in herinnering gebracht worden :

  • wat de rechten op verzorging door een geneesheer betreft, zijn alle patiënten gelijk en elke vorm van discriminatie is verboden;

  • elk individu heeft recht op eerbied voor zijn persoonlijke levenssfeer en een absoluut respect voor zijn vertrouwelijke mededelingen;

  • in een maatschappij en a fortiori op het vlak van de gezondheid is een inmenging in de persoonlijke levenssfeer of een beperking van de individuele vrijheid slechts denkbaar met het oog op de bescherming van een of meerdere individuen tegen een reëel gevaar. Om die reden is de geneesheer eveneens verplicht ieder risico verbonden aan de uitoefening van zijn beroep zo veel mogelijk te beperken, zowel voor zichzelf als voor zijn medewerker;

  • elke arts heeft een preventieve, informatieve en educatieve opdracht; de bevoorrechte arts patiënt relatie is meer dan ooit van essentieel belang in deze.

Rekening houdende met de medische ethiek en de problemen van de samenleving worden volgende richtlijnen uitgevaardigd:

  1. De arts heeft de plicht zich op de hoogte te houden van de vooruitgang van de wetenschappelijke kennis in verband met deze ziekte.

  2. Artsen, verpleegkundigen en paramedici zijn beroepshalve blootgesteld aan accidentele besmetting via contact met bloedsecreties en excrementen van patiënten. Zij moeten bovendien vermijden via hun medische handelingen het virus van de ene op de andere persoon over te brengen. De artsen moeten zelf de vereiste hygiëne en steriliteitsvoorschriften naleven en deze ook doen naleven door hun paramedische medewerkers en verpleegkundigen. Bedoelde voorschriften moeten steunen op de door de wetenschappelijke autoriteiten uitgevaardigde aanbevelingen.

  3. Bij correcte naleving van de voorschriften inzake hygiëne zijn risico's op besmetting en overdracht gering. De arts mag om deze reden in geen enkel geval de nodige verzorging weigeren aan een HIV seropositieve patiënt of een patiënt behorende tot een HIV risicogroep. Onder de waarborg van het medisch beroepsgeheim moet de arts zijn patiënt ertoe aanzetten hem toe te vertrouwen of hij tot een risicogroep behoort of seropositief is.

  4. In het ziekenhuismilieu moet de arts ervoor waken dat de HIV seropositiviteit voor de patiënt geen discriminatie in verzorging of comfort meebrengt; bij iedereen dienen dezelfde hygiëneregels nageleefd te worden. De manier waarop informatie omtrent de HIV seropositiviteit van een patiënt wordt doorgegeven, moet strikt confidentieel zijn met inachtneming van het medisch beroepsgeheim.

  5. Het is wenselijk dat bedoelde tests slechts gebeuren met de toestemming van de betrokken persoon zoals overigens gebruikelijk is voor tal van andere diagnostische onderzoekingen. De test zal niet gebeuren als de patiënt er zich expliciet tegen verzet: in zulk geval staat het de arts vrij behoudens in dringende gevallen om deze persoon als patiënt te weigeren.
    Het resultaat van een positieve HIV test zal uitsluitend aan de patiënt zelf worden medegedeeld en wel met de nodige omzichtigheid, uitleg en aanbevelingen.

  6. Wanneer dringend een invasieve ingreep uitgevoerd moet worden, mag de HIV seropositiviteit opgespoord worden ter bescherming van het medisch en verpleegkundig personeel.

  7. Ter bescherming van de patiënt, vermijde elke arts en verplegende die HIV seropositief is, invasieve ingrepen te verrichten of er aan deel te nemen.

  8. Bij seropositieve personen moet er worden op aangedrongen dat zij hun mogelijke bronnen van infectie alsmede de door hen mogelijks besmette personen verwittigen. Zij moeten worden voorgelicht over de geëigende middelen om besmetting van andere personen te voorkomen.

  9. Epidemiologisch onderzoek naar HIV antilichamen mag slechts voor wetenschappelijke doeleinden gebeuren. Een dergelijke enquête is deontologisch maar aanvaardbaar indien de betrokkene daarmee vooraf heeft ingestemd.

  10. Artsen werkzaam in laboratoria voor klinische biologie moeten ervoor waken dat de resultaten van serologische testen voor HIV slechts aan de geneesheer aanvrager worden meegedeeld.

  11. Artsen hebben de plicht hun patiënten die tot risicogroepen behoren ervan te overtuigen in geen geval bloed, sperma of organen af te staan.

  12. De arts heeft de plicht het gebruik van steriel wegwerp materiaal aan te bevelen voor injecties door zowel artsen, verpleegkundigen als anderen.

  13. Het HIV virus wordt meestal overgedragen via seksuele weg (hetero of homoseksuele). Rekening houdend met de jongste wetenschappelijke bevindingen, en buiten zeldzame situaties waarin een evident risico op verwonding bestaat, houden de normale fysieke contacten die eigen zijn aan een gezins , beroeps , school en sociaal leven geen risico in op besmetting. De HIV seropositiviteit vormt derhalve geen rechtvaardiging voor discriminerende maatregelen op grond van medische argumenten.

  14. Indien een verzekeringsmaatschappij met het oog op de afsluiting van een overeenkomst een HIV test voorziet, kan de keurende arts die test slechts laten uitvoeren mits het informed consent van de betrokkene. De keurende arts zal de betrokkene ervan inlichten dat hij in functie van zijn opdracht zowel diens eventuele weigering van de test als de uitslag van de test dient te melden aan de adviserend arts van de verzekeringsmaatschappij .
    Deze adviserend arts dient de resultaten van een keuringsonderzoek aan de betrokkene en/of aan de door deze laatste aangeduide behandelende arts te melden. De kandidaat verzekerde moet immers de mogelijkheid hebben van zijn verzoek om een verzekeringsovereenkomst af te zien vooraleer enige medische inlichting door de adviserend arts aan de verzekeraar wordt overgemaakt.

  15. Arbeidsgeneesheren mogen de werkgever nooit informeren over de medische redenen van hun advies over een werknemer, ook niet over de uitslag van een HIV test met informed consent van de werknemer uitgevoerd noch over weigering van zulke test door de werknemer.
    Hetzelfde geldt voor de geneesheer die door een werkgever gelast is hem een deskundig advies te verlenen over de geschiktheid van een kandidaat werknemer.

Advies van de Nationale Raad van 24 oktober 1998 – Tijdschrift nr. 83, p. 11 :

De Nationale Raad stelt voor dat de provinciale raad onderstaande brief zou sturen aan de adviesvragende arts:

"Betreft : houding die aangenomen dient te worden ten aanzien van een gekende HIV-positieve patiënt die door onoplettendheid derden besmet kan hebben.

Wat betreft de derden die per ongeluk in contact kwamen met biologische producten van een gekende HIV-patiënt of met technisch materiaal dat gebruikt werd voor de verzorging van deze patiënt, moet hun serologie herhaaldelijk onderzocht worden, volgens de meest recente aanbevolen schema's, om het bestaan van een besmetting te bevestigen of te ontkrachten.

Wat betreft de gekende HIV-patiënt, is het belangrijk te weten in welk stadium zijn aandoening zich bevindt en in het bijzonder zijn viremie. Hiertoe kan men hem dringend verzoeken in te stemmen met een serologisch onderzoek, zonder hem ertoe te kunnen verplichten. De regels van het beroepsgeheim moeten strict geëerbiedigd worden door de interveniënten in de verzorging, zowel ten aanzien van de donor als van de potentiële ontvanger(s).

Wanneer men de toestemming verkreeg van de potentiële donor, moet hem het resultaat van het onderzoek meegedeeld worden en moet zijn akkoord gevraagd worden om de potentieel besmette persoon (personen) op anonieme manier in te lichten teneinde aan deze laatste(n) enerzijds elementen te bezorgen in verband met een mogelijke infestatie en, anderzijds, indien nodig een prognose te formuleren.
Overredingskracht is dus geboden, gezien de gewaarborgde vertrouwelijkheid!

De weigering van de potentiële donor kan niet bestempeld worden als niet-hulpverlening aan een persoon in gevaar. De diagnostische stappen ten aanzien van potentieel besmette derden, de eventuele therapeutische beslissingen die hen betreffen en de preventieve maatregelen om de verspreiding te vermijden, zijn inderdaad niet afhankelijk van de toestemming door de potentiële donor om zijn serologie te laten onderzoeken."

(1) "Wanneer dringend een invasieve ingreep uitgevoerd moet worden, mag de HIV seropositiviteit opgespoord worden ter bescherming van het medisch en verpleegkundig personeel."
(2) "Ter bescherming van de patiënt, vermijde elke arts en verplegende die HIV seropositief is, invasieve ingrepen te verrichten of er aan deel te nemen."

Aids19/02/2000 Documentcode: a088015
Blootstelling van het ambulancepersoneel aan infectierisico's

Een provinciale raad maakt zijn correspondentie over met de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (DBDMH) die advies vraagt over een brief die hij reeds meermaals stuurde naar de erkende "100"-spoedgevallendiensten van de regio betreffende de volgende problemen :

  1. de profylaxe tegenover zijn ambulancepersoneel in geval van contact, en a fortiori van potentieel verdacht of besmettelijk contact, met een door een infectieziekte getroffen patiënt (bv. tuberculose, meningitis, hepatitis B en C, aids, ...);
  2. de bescherming van de patiënten die later in dezelfde ziekenwagen vervoerd worden.

Wanneer de korpsgeneesheer van de DBDMH vraagt om ingelicht te worden over de potentiële besmettelijkheid van de vervoerde patiënten, wordt hem dit geweigerd door de ziekenhuisartsen. De vraag is nu of zij hier terecht het medisch geheim inroepen want het is niet de bedoeling de identiteit van de patiënten te achterhalen maar alleen te weten te komen welke ambulanciers hen hebben vervoerd.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad is van oordeel dat de gevraagde inlichtingen de identificatie van de patiënt toelaten en de eerbiediging van het medisch geheim bijgevolg onmogelijk maken.

Hij vestigt de aandacht op de preventieve maatregelen die in alle omstandigheden genomen moeten worden en die onder de bevoegdheid vallen van de “preventieadviseur-arbeidsgeneesheer”, waarnaar verwezen wordt in artikel 7 van het koninklijk besluit van 29 april 1999 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s bij blootstelling aan biologische agentia op het werk.

Ambulance05/07/1997 Documentcode: a079011
Enquête door het ministerie van Volksgezondheid - Persoonlijke levenssfeer

Een provinciale raad bezorgt de Nationale Raad documenten in verband met een door het ministerie van Volksgezondheid georganiseerd onderzoek inzake transport per ambulance. Daar in deze enquête gegevens voorkomen die de persoonlijke levenssfeer van de patiënt kunnen schenden, verzoekt de provinciale raad de Nationale Raad om advies.

Brief van de Nationale Raad aan de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling :

Betreft : door het Ministerie van Volksgezondheid georganiseerd onderzoek inzake transport per ambulance (evaluatie van de hulpcentra 100 - enquête te Gent, Antwerpen en Hasselt).

In het kader van hogervermelde studie werd de Nationale Raad in kennis gesteld van de daarbij te gebruiken enquêteformulieren die dienen in-gevuld te worden door de verantwoordelijke van de betrokken spoedgevallendiensten.

Ofschoon de Nationale Raad zich wel degelijk bewust is van het wetenschappelijk belang van precieze informatie over de prehospitaalfase van verkeersslachtoffers komt het hem niettemin voor, bij de studie van de enquêteformulieren, dat bij totaliseren van de te vermelden persoonsgegevens, een identificatie van de slachtoffers niet kan worden uitgesloten.

De Nationale Raad drukt dan ook zijn bezorgdheid uit over mogelijke schending van het medisch beroepsgeheim en van de privacy van de patiënten, en wil er bij U op aandringen opdat bedoelde enquêteformieren in gunstige zin zouden worden aangepast.

Antwoord aan de provinciale raad :

Betreft : onderzoek door het bevoegde Ministerie inzake het transport per ambulance.
Uw brieven van 19.04.95, 23.08.95, 13.12.95, 31.05.96 en 14.01.97.

Het onderzoek van deze reeds in 1995 door U aangebrachte zaak kende vele moeilijkheden en heeft zelfs tot op heden door de quasi-onmogelijkheid daar waar nodig duidelijke inlichtingen te verkrijgen nog geen klaar inzicht opgeleverd.

U vindt hierbij kopie van de brief die het Bureau van de Nationale Raad op 9 juli 1997 namens de Nationale Raad, die deze aangelegenheid in zijn vergadering van 5 juli 1997 andermaal besprak, aan de heer Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, heeft gezonden.