keyboard_arrow_right
Deontologie

Dringende medische hulpverlening

De Nationale Raad wordt om advies verzocht betreffende de organisatie van de Medische Urgentiegroepen, de kwaliteit van het personeel dat hiervoor instaat en de eventuele publiciteit voor bepaalde ziekenhuizen die deze diensten organiseren.

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren heeft tijdens zijn vergadering van 16 oktober 1993 kennis genomen van uw brief in verband met de organisatie van de Medische Urgentiegroepen (MUG).

1. U wijst op de variabiliteit van de kwalificaties van de bemanning van de MUG, eraan toevoegend dat er geen enkele wettelijke reglementering bestaat met betrekking tot die urgentiegroepen.

De Nationale Raad van de Orde der geneesheren acht zich in deze materie enkel bevoegd om te herinneren aan de algemene deontologische principes ter zake, zoals vervat in de Code van geneeskundige Plichtenleer, te weten de verplichting voor een arts om te vermijden zijn bevoegdheid te overschrijden evenals de verplichting om de kwaliteit en de continuïteit van de verzorging te garanderen.

Aangezien de Orde der geneesheren niet beschikt over enige bevoegdheid inzake beleid en organisatie van de gezond- heidszorg, verwijst de Nationale Raad u voor de wenselijke initiatieven ter zake naar de instanties die wettelijk bevoegd zijn voor de bepaling van dat beleid of voor adviesverlening bij het tot stand brengen ervan. De Nationale Raad wenst u bovendien te wijzen op de taak van de professionele artsenorganisaties met betrekking tot het gezondheidsbeleid.

2. Uw tweede vraag betreft de keuze van het ziekenhuis waarnaar de patiënt door de MUG gevoerd wordt.

De Nationale Raad is van oordeel dat de MUG-arts de deontologische plicht heeft bij die keuze van het ziekenhuis uitsluitend rekening te houden met het belang van de patiënt. De provinciale raden van de Orde der geneesheren zijn bevoegd om tuchtrechtelijk op te treden ingeval van schending van die deontologische plicht.

3. Uw derde vraag betreft de eventuele publiciteit voor het ziekenhuis door kentekens op de MUG-wagen.

De Nationale Raad wenst er u aan te herinneren dat de R.I.Z.I.V.-reglementering de ziekenhuizen het verbod van reclame oplegt en in dat verband strafmaatregelen voorziet.

4. In verband met uw vierde vraag wijst de Nationale Raad er u op dat de deontologie de bevoegdheidsplicht poneert. De Nationale Raad benadrukt nogmaals dat hij niet bevoegd is inzake wettelijke beschikkingen, welke aan die bevoegdheidsplicht concrete normen binden, en verwijst u naar de bevoegde instanties vermeld in punt 1.

Dat een arts zich zou lenen tot de wettelijke realisatie van de kwaliteitsbevordering in een bepaald domein van de zorgverlening kan hem op deontologisch vlak uiteraard niet ten kwade geduid worden.

Voor de artsen die ten gevolge van een nog uit te vaardigen wettelijke kwalificatieregeling niet langer in aanmerking zouden komen als MUG-artsen, zou een overgangsregeling kunnen uitgewerkt worden.

5. Voor het antwoord op uw vijfde vraag wordt verwezen naar bovenstaand antwoord op de vierde vraag.