keyboard_arrow_right
Deontologie

Spoedgevallendienst

In het Tijdschrift nr. 63, blz 24, vindt de lezer een antwoord van de Nationale Raad op de vragen die hem voorgelegd werden betreffende de in de dienst 100 ingeschakelde spoedgevallendienst.
Na kennis genomen te hebben van de op dat vlak bepaalde wetgeving, vult de Raad zijn vroegere antwoord aan.

Antwoord van de Nationale Raad:

Op 22 september 1993 heeft de Nationale Raad aan Mevrouw DE GALAN, Minister van Maatschappelijke Integratie, Volksgezondheid en Leefmilieu, een brief gezonden met de volgende vragen:

  1. Welke zijn de actuele wettelijke en reglementaire normen betreffende de medische bestaffing en aanwezigheid in de spoedgevallendienst van een ziekenhuis, ingeschakeld in de dienst 100 ?
  2. Meer in het bijzonder, aan welke kwalificatienormen dienen de artsen te voldoen om conform de wettelijke en reglementaire beschikkingen actief te zijn in zulke spoedgevallendienst ?

Als bijlage vindt U fotocopie van het antwoord van Mevrouw de Minister.

Uit dat antwoord blijkt dat tot dusver geen enkele wettelijke beschikking de normen met betrekking tot de kwalificatie van artsen in een spoedgevallendienst van een ziekenhuis, ingeschakeld in de dienst 100, als rechtstreeks voorwerp heeft.

Volgende wetteksten vermelden nochtans toch normen in verband met de kwalificatie van artsen in zulke spoedgevallendienst:

  1. Artikel 25 van de bijlage van het K.B. van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte en invaliditeits-verzekering voorziet thans een forfaitair beschikbaarheids honorarium per opneming in een acute dienst van een algemeen ziekenhuis dat bovenop de wettelijke wachtdienst (N.B. dit is de permanente aanwezigheid van een geneesheer, volgens artikel 4 van het K.B. van 30 januari 1989) verbonden is met een dienst 100, met een intra murale wachtdienst door ten minste één geneesheer specialist of geneesheer-stagiair met ten minste één jaar opleiding. Het desbetreffend nomenclatuurnummer is 590122.

    Artikel 6 van het K.B. van 5 maart 1992 tot wijziging van het K.B. van 14 september 1984 preciseert dat door geneesheren-stagiairs verrichte verstrekkingen 590122 (n 590144) mogen worden aangerekend:

    1. als ze een gespecialiseerde opleiding volgen in één van de volgende disciplines: inwendige geneeskunde, cardiologie, pneumologie, gastroenterologie, reumatologie, pediatrie, anesthesiologie, heelkunde, neurochirurgie, orthopedie, plastische heelkunde, urologie;
    2. als de wachtdienst wordt verzekerd in één van de algemene ziekenhuizen waar de opleiding tot specialist wordt gevolgd.

    Aldus worden bepaalde kwalificatievoorwaarden betreffende de geneesheren stagiairs in opleiding opgelegd in het kader van hun optreden in een spoedgevallendienst type 100, althans toch op een onrechtstreekse wijze, met name via de terugbetalingsvoorwaarden van het RIZIV met betrekking tot het honorarium voor de verstrekking 590122. Hierbij wordt geen gewag gemaakt van de kwalificatievoorwaarden van de geneesheer specialist. Alleen zou men kunnen extrapoleren in die zin dat de vermelde specialismen met betrekking tot de geneesheer-stagiair ook van toepassing zijn voor de geneesheer specialist.

  2. K.B. van 28 november 1986 houdende vaststelling van de normen waaraan een dienst voor medische beeldvorming, waarin een transversale axiale tomograaf wordt opgesteld, moet voldoen om te worden erkend als medisch technische dienst zoals bedoeld in artikel 6 bis, par. 2, 6° bis, van de wet op de ziekenhuizen:

    Dit K.B. bepaalt dat om aan die voorwaarden te voldoen het algemeen ziekenhuis moet beschikken over een of meerdere diensten geciteerd in artikel 4: één van die diensten is een spoedgevallendienst, waarvan de normen omschreven worden in de bijlage 1 van dit K.B.

    Het is echter zo dat, ingevolge het K.B. van 12 augustus 1991, het K.B. van 28 november 1986 niet meer van toepassing is voor de installatie van een transversale axiale tomograaf, althans toch voor de ziekenhuizen die over minimum 150 erkende bedden beschikken.

  3. Het M.B. van 12 november 1993 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de urgentiegeneeskunde, alsook van de stagemeesters en stagediensten in de urgentiegeneeskunde:

    Artikel 1 van dit besluit bepaalt: "Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder spoedgevallendienst: een ziekenhuisdienst die beantwoordt aan de omschrijving bepaald in bijlage 1 van het K.B. van 28 november 1986 houdende vaststelling..." (cfr punt 2. supra).

    Het weze opgemerkt dat dit M.B. alleen normen bevat met betrekking tot de erkenning van een spoedgevallendienst als stagedienst in het kader van die opleiding. Dit M.B. bevat echter geen normen met betrekking tot de erkenning van een spoedgevallendienst ingeschakeld in een dienst 100 doch niet functionerend als stagedienst.

In de huidige stand van zaken meent de Nationale Raad dat er aldus geen wettekst voorhanden is die de normen voor de erkenning van een spoedgevallendienst bepaalt.
Hoe dan ook dient de hoofdgeneesheer van een ziekenhuis de nodige initiatieven te nemen om de toepassing van de wettelijke en reglementaire voorschriften te waarborgen, althans voor zover deze de medische activiteiten betreffen, alsook om de continuiteit van de medische zorgen in (o.m.) de urgentiedienst te verzekeren, ondermeer door de organisatie van de medische permanentie en van de medewerking van de geneesheren aan de wachtdiensten zoals bedoeld door artikel 9 van het K.B. nr. 78 van 10 november 1967 (cfr artikel 5, 1° en 9°, van het K.B. van 15 december 1987 houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen zoals gecoördineerd door het K.B. van 7 augustus 1987).

Op deontologisch vlak heeft de Nationale Raad het volgend standpunt. De Nationale Raad acht zich in deze aangelegenheid enkel bevoegd om te herinneren aan de algemene principes ter zake, zoals vastgelegd in de Code van geneeskundige Plichtenleer, te weten de verplichting voor een arts om te vermijden zijn bevoegdheid te overschrijden, de verplichting om de kwaliteit en de continuiteit van de verzorging te garanderen en de plicht tot deelname aan de wachtdienst.
Bij ontstentenis van wettelijke voorschriften inzake de vereiste bevoegdheid van de artsen ter erkenning van een spoedgevallen dienst van een ziekenhuis, ingeschakeld in de dienst 100, is de Nationale Raad van mening dat de hoofdgeneesheer in samenwerking met de medische raad moet nagaan of de wachthebbende arts wel degelijk over de kunde beschikt om urgenties op een verantwoorde wijze op te vangen. Bij deze beoordeling zal uiteraard rekening gehouden worden met alle elementen betreffende de genoten opleiding van de betrokken arts.
Meningsverschillen of conflicten omtrent de deelname van een arts aan de wachtdienst kunnen voorgelegd worden aan de bevoegde Provinciale Raad.