keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Verantwoordelijkheid van de arts13/12/2003 Documentcode: a103011
Piercing en de uitoefening van de geneeskunde

De voorzitter van het Verbond der Vlaamse Tandartsen maakt zich zorgen over de blijvende infectierisico's van orale piercings die steeds meer onder lokale anesthesie worden geplaatst. Hij vraagt het advies van de Nationale Raad betreffende de medewerking van geneesheren aan het fenomeen van piercing en de daarmee gepaard gaande aansprakelijkheid.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad besteedde in zijn vergaderingen van 26 juli en 13 december 2003 aandacht aan de vragen in uw brief betreffende de recente “piercing”mode.

Terwijl piercing tot de laatste jaren beperkt bleef tot het doorboren van de oorlel heeft het zich, onder invloed van de mode, uitgebreid naar andere plaatsen op het lichaam zoals andere segmenten van de oorschelp, de tong, de lippen, de navel, de wenkbrauwen, de neusvleugels en zelfs de uitwendige geslachtsorganen. Piercing bestaat in het aanbrengen van briljantjes of ringen in chirurgisch titaan, niobium of goud.
Een Europese richtlijn verbiedt het gebruik van nikkel.

De medische literatuur en in het bijzonder tijdschriften voor tandheelkunde wijzen op de frequentie van verwikkelingen waarvan sommige dodelijk kunnen zijn. Naast traumatische en hemorragische verwikkelingen stelt men een groot aantal nieuwe besmettingen vast, in het bijzonder door staphylococcus pyogenes, gaande van 10 tot 20%. Tevens bestaat er een kans op virale besmetting (hepatitis, HIV) wanneer de sierringen aangebracht worden met behulp van onvoldoende gesteriliseerd materiaal.

“Piercing” mag dan in onze streken niet hoofdzakelijk het werk van de arts blijken te zijn, toch wordt regelmatig de hulp ingeroepen van beoefenaren (artsen, tandartsen, paramedici). Feit is dat sommige aspecten van “piercing” onder de geneeskundige bevoegdheden vallen : het verzamelen van de anamnestische gegevens voor het opsporen van contra-indicaties (aantasting hartklep, diabetes, hemorragische toestand, enz.), kennis van de anatomische punten, plaatselijke verdoving, toepassen van asepsie enz…

Het gaat echter altijd over een louter esthetische handeling waar de persoon geen enkel gezondheidsvoordeel uit haalt.

De recente piercingmode is een maatschappelijk verschijnsel met complexe oorzaken. De media dragen in ruime mate bij tot de verspreiding en de instandhouding ervan.

De Nationale Raad kan niet aanvaarden dat artsen meewerken aan piercingpraktijken, voor zover het gaat over een nieuw ritueel binnen maatschappelijke gedragingen waarin de arts geen specifieke plaats inneemt. Een dergelijke medewerking zou alleen maar de tendens aanwakkeren om de arts te betrekken bij maatschappelijke verschijnselen waarvan de band met de voornaamste doelstellingen van de geneeskunde - met name verzorgen en het welzijn van de patiënt verbeteren - niet altijd even duidelijk is. Niettemin heeft de arts een taak te vervullen bij de voorlichting van de aanvrager alsook bij de voorkoming en de behandeling van verwikkelingen, waarbij hij zowel op het niveau van de aanvragers als van de beoefenaren van deze praktijk dient op te treden.

Beroepsgeheim20/03/1999 Documentcode: a084022
Accreditering van tandartsen - Dataregistratie

Na het advies van de Nationale Raad van 21 maart 1998 (Tijdschrift Nationale Raad, nr. 80, p. 28) waarin de Riziv-campagne van gegevensregistratie in het kader van de accreditering van tandartsen als strijdig met de medisch-deontologische verplichtingen en met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt werd bevonden, wordt door de directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Riziv een nieuwe tekst overgemaakt die deze vervangt die als basis diende voor het advies van de Nationale Raad van 21 maart 1998.

De directeur-generaal vraagt het advies van de Nationale Raad over deze nieuwe tekst en over het verzoek van de tandartsen om de geregistreerde gegevens niet noodzakelijk aan een arts maar aan een tandarts te mogen meedelen.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 20 maart 1999 de bespreking verdergezet van uw adviesaanvraag van 1 december 1998 betreffende de dataregistratie in het kader van de accreditering van de tandheelkundigen.

Op voorwaarde dat hij van uw diensten de bevestiging en de waarborg krijgt dat de privégegevens van de patiënt en diens sociaal-demografische gegevens geanonimiseerd worden door de tandarts of door de behandelend arts-tandarts VOORDAT ze verzameld worden, heeft de Nationale Raad geen deontologisch bezwaar tegen de tekst die u hem voor advies voorlegde en die, zoals gesteld, bestemd is om paragraaf 5 te vervangen in bijlage 2/2 van het document betreffende de accreditering van de tandheelkundigen in het kader van het akkoord tandheelkundigen-ziekenfondsen.

In verband met de vraag van de tandartsen om de geregistreerde gegevens niet noodzakelijk aan een arts van het Riziv te hoeven bezorgen, is de Nationale Raad van mening dat de gegevens die geregistreerd worden door een arts die de tandheelkunde beoefent, bezorgd dienen te worden aan een bij naam aangeduide arts van het Riziv.

Beroepsgeheim21/03/1998 Documentcode: a080016
Accreditering van tandartsen - Dataregistratie

Een provinciale raad doet de Nationale Raad een adviesaanvraag geworden van een arts, licentiaat tandheelkunde, die accrediteringsaanvragen indient bij de RIZIV-instanties en die erover ingelicht wordt dat één van de voorwaarden om in 1998 de accreditering te verkrijgen erin bestaat, op uitdrukkelijke en schriftelijke vraag van de stuurgroep "Kwaliteitspromotie", mee te werken aan de inzameling van gegevens over het in het kader van het RIZIV gevoerde beleid inzake mondverzorging.
De methodologie die voor de dataregistratie voorgeschreven wordt doet bij de betrokken arts de vraag rijzen of deelname aan de voorgestelde enquête geen schending van het beroepsgeheim zou betekenen.

Antwoord van de Nationale Raad:

Tijdens zijn vergadering van 21 maart 1998 heeft de Nationale Raad het formulier onderzocht met ref. 98/1 extracties, betreffende de campagne van gegevensregistratie in het kader van de accreditering van taalheelkundigen en in het bijzonder de deontologische gevolgen ervan voor de artsen die deze tak van wetenschap beoefenen.
Hij formuleert de volgende opmerkingen:

  1. De mededeling van de identiteit van de patiënt schendt het medisch geheim. Het geboortejaar en het geslacht van de patiënt zijn voldoende voor de uitvoering van het gepland onderzoek.
  2. De vertrouwelijkheid van het lidmaatschap van een bepaalde verzekeringsinstelling is een persoonlijk gegeven en moet beschermd worden. Er kan slechts van afgeweken worden na de absolute toestemming van de verzekerde ontvangen te hebben op basis van een volledige en gedetailleerde voorlichting over de bedoelingen en gevolgen van de enquête.

De Nationale Raad is bijgevolg van mening dat deze campagne van gegevensregistratie de deontologische verplichtingen van de artsen niet eerbiedigt.

Vennootschappen tussen artsen en met niet-artsen18/06/1994 Documentcode: a065014
Associatie tussen een geneesheer-stomatoloog en een licentiaat in de tandheelkunde

Associatie tussen een geneesheer-stomatoloog en een licentiaat in de tandheelkunde.

Een provinciale raad verzoekt de Nationale Raad zich nogmaals te buigen over het probleem van de associaties tussen geneesheren stomatologen en licentiaten in de tandheelkunde.
In 1988 (Tijdschrift nr.39) was de Nationale Raad van oordeel dat de oprichting van dergelijke associaties deontologisch onaanvaardbaar is.
De provinciale raad vraagt of dergelijke associaties nu wél toegestaan zouden kunnen worden naar analogie van de associaties tussen klinische biologen en apothekersbiologen.

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad bevestigt het reeds ingenomen standpunt dat overeenkomstig artikel 159 van de Code van geneeskundige Plichtenleer professionele vennootschappen enkel toelaatbaar zijn tussen geneesheren.

Overeenkomsten tussen geneesheren en niet geneesheren worden beheerst door de bepalingen van de artikelen 173 tot en met 176 van de Code van geneeskundige Plichtenleer, zoals die door de Nationale Raad in zijn vergadering van 16 april 1994 werden herzien.

Wat de door U aangewezen analogie met associaties tussen klinische biologen en apothekers biologen betreft, vestig ik er uw aandacht op dat dit een door de wet geregelde materie betreft (cf. K.B. nr. 143 van 30 december 1982, art. 3 zie bijlage) die vreemd is aan de deontologische imperatieven inzake vennootschappen zoals de vennootschap die het voorwerp is van uw schrijven.