keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Gedetineerden16/03/2002 Documentcode: a096006
Afnemen van urinemonsters in het kader van het penitentiair drugsbeleid

Op het niveau van de centrale administratie van het ministerie van Justitie, Directoraat-generaal Strafinrichtingen, werd een centrale stuurgroep drugs opgericht. De adviseur-generaal bij het Directoraat-generaal Strafinrichtingen legt voor advies volgende vragen voor aan de Nationale Raad :

  1. Is de afname van een urinemonster een medische handeling, nl. dient deze handeling te worden verricht door medisch geschoold personeel ? Is er sprake van onwettige uitoefening van de geneeskunde indien de afname van een urinemonster zou worden toevertrouwd aan niet-medisch geschoold personeel ?
  2. [...] Is de mededeling van resultaten voorbehouden aan een geneesheer of kan dit bv. ook meegedeeld worden aan de directeur van de strafinrichting ?
  3. Op welke wijze kunnen de resultaten gebruikt worden ? Is de interpretatie en het gebruik van de analyse van de urinetesten een medische handeling ?
  4. Dient de afname van een urinemonster op een vrijwillige basis te gebeuren of kan dit verplicht worden ?"

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad besprak in zijn vergaderingen van 19 januari en 16 maart 2002 uw brief met vragen betreffende het penitentiair drugsbeleid.
Uit uw toelichting blijkt dat het medisch behandelend personeel van de strafinrichtingen zijn medewerking weigert te verlenen bij het afnemen van urinecontroles wanneer deze niet noodzakelijk zijn wegens medische redenen.

Het KB van 18 juni 1990 houdende vaststelling van de lijst van de technische verpleegkundige prestaties en de lijst van de handelingen die door een geneesheer aan beoefenaars van de verpleegkunde kunnen worden toevertrouwd, alsmede de wijze van uitvoering van die prestaties en handelingen en de kwalificatievereisten waaraan de beoefenaars van de verpleegkunde moeten voldoen heeft drie bijlagen. Bijlage I geeft de lijst van de technische verpleegkundige prestaties die door beoefenaars van de verpleegkunde mogen worden verricht. Punt 6 van deze lijst geeft de verpleegkundige activiteiten die verband houden met het stellen van de diagnose. Onder B2 van deze lijst, zijnde prestaties waarvoor een voorschrift van de arts nodig is, staat o.m. vermeld staalafneming en collectie van secreties en excreties waaronder staalafneming van urine valt.

Het vermelde KB en de bijlagen vinden hun rechtsgrond in het KB nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen waarvan artikel 21 quinquies, §1, b) zegt dat onder de uitoefening van de verpleegkunde o.m. wordt verstaan de uitvoering van technische verpleegkundige prestaties die verband houden met het stellen van de diagnose door de geneesheer of met het uitvoeren van een behandeling voorgeschreven door de geneesheer of het nemen van maatregelen van preventieve geneeskunde. Artikel 21 quater, §1, van het KB nr. 78 bepaalt dat niemand de verpleegkunde zoals zij is bepaald in artikel 21 quinquies mag uitoefenen wanneer hij niet voldoet aan de nodige kwalificatievereisten en de voorwaarden opgelegd in artikel 21 sexies betreffende het viseren van de titel door de bevoegde provinciale geneeskundige commissie.

Uit het KB nr. 78 en het uitvoeringsbesluit met bijlagen blijkt dat het afnemen van een urinemonster een technische verpleegkundige prestatie is die in opdracht van de arts met het oog op het stellen van een diagnose kan uitgevoerd worden door verpleegkundigen die aan de nodige kwalificatievereisten voldoen en de verpleegkunde mogen uitoefenen. Het afnemen van urinemonsters kan volgens het KB nr. 78 niet als daartoe geen medische (diagnostische) redenen zijn. In het kader van een medische expertise kan om diagnostische redenen natuurlijk wel een urinemonster afgenomen en onderzocht worden. Maar onder medische expertise dient zoals bedoeld in het advies van de Nationale Raad over het eindverslag van de commissie internering (1) waarnaar in uw schrijven verwezen wordt, een door een gerechtelijke instantie aangestelde geneesheer te worden verstaan die met een specifieke opdracht een bepaalde persoon aan de nodige onderzoeken onderwerpt. Het lijkt de Nationale Raad uitgesloten dat een reeks medische expertises het door de stuurgroep te behandelen probleem kunnen oplossen.

De Nationale Raad is van mening dat de centrale stuurgroep dient na te gaan of er geen mogelijkheden zijn of kunnen gecreëerd worden tot urinecontroles die buiten de toepassing van het KB nr. 78 vallen. Zo kan bv. de politie overgaan tot het afnemen van urinecontroles en dit zowel op verplichte als vrijwillige basis. Verplicht bv. wanneer de voorwaarden als bepaald in de Wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer vervuld zijn; vrijwillig bv. wanneer een veroordeelde drugsgebruiker dit als een probatievoorwaarde aanvaardde. De resultaten van dergelijke analyses worden door het laboratorium overgemaakt aan de meestal niet-medische opdrachtgever, die zich in dit geval voor de interpretatie zal baseren op de door het laboratorium gegeven referentiewaarden. Wanneer de stuurgroep tot een soortgelijk systeem van urinecontroles mocht komen spreekt het voor zich dat niemand van het behandelend medisch personeel, in de ruime betekenis van het woord, enige taak in de uitvoering ervan kan hebben.

(1) Advies van 30 oktober 1999 "Ministerie van Justitie – Eindverslag van de werkzaamheden van de Commissie Internering" (Tijdschrift Nationale Raad nr. 87, maart 2000, p. 17-19)
Geneesmiddelen20/01/2001 Documentcode: a092003
Verpleegkundige prestaties - Staande orders

Een provinciale raad legt een brief voor van een diensthoofd spoedgevallen, dat verwijzend naar het gunstig advies dat de Nationale Raad op 17 november 1990 gaf betreffende het gebruik van semi-automatische defibrillatoren door ambulanciers, vraagt of de Nationale Raad ermee akkoord kan gaan dat een arts, verantwoordelijk voor de spoedgevallendienst, een staand order uitvaardigt voor het uitvoeren van bepaalde handelingen door verpleegkundigen (toedienen van bepaalde medicatie, defibrillatie, ... ) in de dringende medische hulpverlening.

Advies van de Nationale Raad :

Op uw aanvraag heeft de Nationale Raad in zijn vergaderingen van 16 december 2000 en 20 januari 2001 de adviesaanvraag onderzocht van professor X aangaande staande orders Advanced Life Support.

Wanneer het gaat om spoedsituaties tegenover een patiënt in nood en wanneer er geen arts aanwezig is - omstandigheid die een uitzondering moet blijven -, meent hij dat het advies van 17 november 1990, bevestigd door dat van 30 oktober 1999, hier van toepassing kan zijn, zowel wat betreft het gebruik van hoog technische uitrustingen als wat betreft het toedienen van geneesmiddelen.

De drie grondbeginselen uiteengezet in de twee adviezen moeten dan ook nauwgezet geëerbiedigd worden.

Advies van de Nationale Raad van 17 november 1990, TNR nr. 51, maart 1991, p. 33 :

Wij bevestigen U de goede ontvangst van uw brief van 26 juni 1990 alsmede van de bijlagen, met betrekking tot de semi automatische hartdefibrillatie die toevertrouwd wordt aan ambulanciers.

Uit uw brief blijkt in de eerste plaats dat de bewuste behandeling zich beroept op medische en wetenschappelijke argumenten die zowel op nationaal als op internationaal vlak duidelijk geformuleerd worden door bevoegde medische teams. Bovendien is het experimenteel aspect ervan goedgekeurd door de Commissie voor medische ethiek van het Hôpital Universitaire St Pierre te Brussel.

Het toevertrouwen van de reanimatieapparatuur en technieken aan ambulanciers doet op deontologisch vlak het algemeen probleem rijzen van het toevertrouwen van medische handelingen aan medewerkers. Het toevertrouwen van medische handelingen vindt overigens meer en meer plaats en heeft soms betrekking op handelingen die zeer technisch zijn en risico's inhouden voor de patiënt.

Wij menen dat de volgende beginselen nageleefd dienen te worden:

- Het toevertrouwen van de medische handelingen dient plaats te vinden op beslissing van een bevoegd geneesheer of medisch team, die zich zorgvuldig gebogen hebben over het wetenschappelijk belang ervan alsmede over de eventuele risico's en voor en nadelen voor de patiënt. De geneesheer of het team moeten op ieder ogenblik in staat zijn hun standpunt hieromtrent, en bijgevolg ook het toevertrouwen van de medische handelingen, te herzien.
- De verantwoordelijke geneesheren moeten het onderricht en de opleiding die de medewerkers nodig hebben voor de medische handelingen uitwerken. Het onderricht en de opleiding moeten gegeven worden door geneesheren of ten minste onder het reëel en efficiënt toezicht van geneesheren.
- De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de medische handelingen die gesteld worden door de medewerkers, ligt bij een welbepaalde geneesheer die over het nodige gezag en de nodige middelen beschikt om regelmatig controles uit te oefenen. Die controle kan waargenomen worden door een medische instantie waaraan de verantwoordelijke geneesheer verbonden is of waarin hij opgenomen is.

Indien deze voorwaarden vervuld worden, zien wij geen enkel bezwaar op deontologisch vlak.

Advies van de Nationale Raad van 30 oktober 1999, TNR nr. 87, maart 2000, p. 19 :

De Nationale Raad besprak in zijn vergadering van 25 september 1999 uw vraag van 27 mei 1999 in verband met de aanwending op de werkplaats van een semi-automatische defibrillator door personeel dat geen expliciet geneeskundige opleiding genoot.

Het feit dat dit toestel en de aanwending ervan met reanimatiedoeleinden toevertrouwd worden aan niet-medisch personeel doet op deontologisch gebied het algemene probleem rijzen van de delegatie van medische handelingen.

De Nationale Raad bevestigt dat de beginselen die hij uitvaardigde in zijn advies van 17 november 1990, gepubliceerd in het Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 51, blz. 33, geëerbiedigd dienen te worden.

Anesthesie30/10/1999 Documentcode: a087011
Geneesheren-anesthesisten - Aangepaste SAFETY-FIRST-normen

Geneesheren-anesthesisten - Aangepaste SAFETY FIRST- normen

De Belgische Beroepsvereniging van de geneesheren specialisten in de anesthesie-reanimatie (BSAR-APSAR) legt de Nationale Raad onderstaande vragen voor:

  1. kan de Nationale Raad instemmen met de vaststelling dat het mogelijk is dat een anesthesist-reanimator wegens een noodtoestand zijn patiënt onder narcose dient te verlaten;
  2. kan de Nationale Raad aanvaarden dat de anesthesioloog die zijn patiënt dient te verlaten wegens een noodtoestand, de patiënt achterlaat onder bewaking van een voldoende opgeleide en ervaren verpleegkundige die enkel en alleen de supervisie van de narcose tot taak heeft in afwachting van de terugkomst van de anesthesioloog;
  3. acht de Nationale Raad de guideline in haar gewijzigde vorm, goedgekeurd door de Nationale Algemene Vergadering van de BSAR-APSAR, al dan niet strijdig met de Code van geneeskundige Plichtenleer:
    "Behoudens vitale noodtoestand zijn simultane anesthesieën verboden, (d.w.z. het gelijktijdig onder narcose brengen van twee patiënten door één anesthesist-reanimator).
    De anesthesist-reanimator blijft continu aanwezig bij zijn patiënt.
    Indien de anesthesist-reanimator, als uitzondering op de hogervermelde algemene regel, toch verplicht is zijn patiënt tijdelijk te verlaten, duidt hij een bevoegde persoon aan, die de bewakingsplicht exclusief overneemt, met uitsluiting van elke andere activiteit. Deze bewaking valt onder de volledige verantwoordelijkheid van de behandelende anesthesist-reanimator." ?

Antwoord van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn zitting van 30 oktober 1999 de problematiek, vervat in uw brief van 21 september 1999, uitvoerig besproken.
Als antwoord op de door u gestelde vragen wil de Nationale Raad vooreerst terug verwijzen naar zijn advies daaromtrent van 8 mei 1982 dat steeds in zijn totaliteit van kracht blijft.

Dit advies houdt rekening met de noodtoestand waarvoor de anesthesist-reanimator zich kan geplaatst zien om zijn patiënt in veilige toestand achter te laten onder de bewaking van een hiertoe opgeleide en ervaren verpleegkundige. Strikte voorwaarden hiertoe zijn echter dat de geneesheer-anesthesist zich slechts kortstondig verwijdert en in de werkzame nabijheid van zijn patiënt blijft.

De Nationale Raad wil er niettemin de nadruk op leggen dat het tot de taak behoort van de daartoe bevoegde ziekenhuisgeneesheren om in samenspraak met het beheer de organisatie van de betrokken diensten dermate op te zetten opdat hogervermelde noodtoestand maximaal zou kunnen worden voorkomen.

Tenslotte kan de Nationale Raad u bevestigen dat hij artikel 2.09 van de door uw beroepsvereniging opgestelde Safety First-normen niet strijdig acht met de Code van medische Plichtenleer.

Vaccinatie18/10/1997 Documentcode: a079034
Toediening van vaccins door verpleegkundigen

In het Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1997 werd het Koninklijk Besluit van 6 juni 1997 gepubliceerd "tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juni 1990 houdende de vaststelling van de technische verpleegkundige prestaties en de lijst van de handelingen die door een geneesheer aan beoefenaars van de verpleegkunde kunnen worden toevertrouwd, alsmede de wijze van uitvoering van die prestaties en handelingen en de kwalificatievereisten waaraan de beoefenaars van de verpleegkunde moeten voldoen". Uit dit besluit volgt dat het verpleegkundigen toegelaten is vaccins te bereiden en toe te dienen in aanwezigheid van een arts. Aangezien in het advies van de Nationale Raad van 20 januari 1996 aanvaard wordt dat de toediening van een vaccin door een verpleegkundige ook toegelaten is in de nabijheid van een arts, beslist de Nationale Raad dit advies aan te passen aan de wettelijke bepalingen terzake.

Omzendbrief van de Nationale Raad aan de voorzitters van de provinciale raden en de raden van beroep:

Op 20 januari 1996 (Tijdschrift Nationale Raad juni 1996, Vol. V, nr. 72, p. 28) adviseerde de Nationale Raad dat een verpleegkundige een vaccin mag toedienen op voorwaarde dat :

  • het vaccin voorgeschreven is door een arts;
  • het vaccin toegediend wordt volgens een nauwkeurig beschreven procedure;
  • het vaccin toegediend wordt in aanwezigheid of in de nabijheid van een arts.

Bij koninklijk besluit van 6 juni 1997 (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1997, p. 21542) wordt (artikel 2, 2°) in de bijlage II van het koninklijk besluit van 18 juni 1990 houdende vaststelling van de lijst van de technische verpleegkundige prestaties en de lijst van de handelingen die door een geneesheer aan beoefenaars van de verpleegkunde kunnen worden toevertrouwd, alsmede de wijze van uitvoering van die prestaties en handelingen en de kwalificatievereisten waaraan de beoefenaars van de verpleegkunde moeten voldoen, toegevoegd o.m. : "voorbereiding en toediening van vaccins in aanwezigheid van een arts".

De Nationale Raad heeft dientengevolge in zijn vergadering van 18 oktober 1997 in de laatste alinea, derde streepje, van zijn vermeld advies de woorden "in aanwezigheid of in de nabijheid van een arts" door "in aanwezigheid van een arts" vervangen.

Vaccinatie22/03/1997 Documentcode: a078003
Toediening van vaccins

Toediening van vaccins*

Een provinciale raad verzoekt de Nationale Raad om toelichting van zijn advies van 20 januari 1996 betreffende de toediening van vaccins door een verpleegkundige.

Antwoord van de Nationale Raad :

In antwoord op uw brief van 26 augustus 1996, ref. : JF/BP/96/936, betreffende het advies van de Nationale Raad inzake de toediening van vaccins door een verpleegkundige, bevestigt de Nationale Raad zijn advies van 20 januari 1996, verschenen in het Tijdschrift nr. 72 van de maand juni 1996.

Meer bepaald wat betreft de aanwezigheid of de nabijheid van een geneesheer bij het toedienen van een vaccin door een verpleegkundige, herinnert de Nationale Raad eraan dat het eenvoudige feit een behandelend geneesheer te kunnen contacteren in geval van ongeluk, niet kan geassimileerd worden met de notie van nabijheid zoals beschreven in het advies.

Advies van de Nationale Raad van 20 januari 1996 :

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 20 januari 1996 kennis genomen van uw brief van 12 oktober 1995 betreffende de toediening van vaccins.

De Nationale Raad heeft in zijn vergadering van 20 januari 1996 kennis genomen van uw brief van 12 oktober 1995 betreffende de toediening van vaccins.

De toediening van een vaccin door een verpleegkundige is evenwel mogelijk op grond van het koninklijk besluit houdende vaststelling van de toevertrouwde handelingen en op voorwaarde dat:

  • het vaccin voorgeschreven is door een arts
  • het vaccin toegediend wordt volgens een nauwkeurig beschreven procedure
  • het vaccin toegediend wordt in aanwezigheid of in de nabijheid van een arts*.

* Sedertdien stelde het koninklijk besluit van 6 juni 1997 de aanwezigheid van een arts bij de toediening van een vaccin verplicht.

Arts (Adviserend-)07/09/1996 Documentcode: a075006
Rusthuizen - Controle van de afhankelijkheidsgraad van verzekerden die in rusthuizen verblijven

Rusthuizen - Controle van de afhankelijkheidsgraad van verzekerden die in een rusthuis verblijven.

Een provinciale raad kreeg een vraag voorgelegd over de deontologische problemen die zouden kunnen rijzen bij de controle door verpleegkundigen van een verzekeringsinstelling van de afhankelijkheidsgraad die de toekenning rechtvaardigt van een forfait voor bepaalde personen die in een rusthuis verblijven.

Advies van de Nationale Raad:

In zijn vergadering van 7 september heeft de Nationale Raad kennis genomen van uw brief van 8 januari 1996 waarin de Nationale Raad om advies gevraagd wordt aangaande het antwoord dat u gegeven hebt op de adviesaanvraag van dokter X. met betrekking tot de deontologische problemen die zouden kunnen ontstaan bij de controle door verpleegkundigen van de afhankelijkheidsgraad die de toekenning rechtvaardigt van een forfait voor bepaalde personen die in een rusthuis verblijven.

Het is juist dat de adviserend arts van het ziekenfonds de eindverantwoordelijkheid behoudt voor de beslissing over de afhankelijkheidscategorie die overeenstemt met de toestand van de bejaarde. Het is eveneens juist dat de adviserend arts de genoemde controles zelf mag uitvoeren. Voorts staat het hem vrij bijkomende onderzoeken te (laten) verrichten, bijvoorbeeld door het hem door het ziekenfonds ter beschikking gestelde verpleegkundig of paramedisch personeel, en de behandelend arts te verzoeken hem alle medische inlichtingen te verstrekken die hij noodzakelijk acht.

Dit betekent echter niet, in tegenstelling tot wat u aan dokter X. liet weten, dat de adviserend arts krachtens artikel 126, §4, van de Code van geneeskundige Plichtenleer contact dient op te nemen met de behandelend arts indien hij het nodig acht de quotering op de Katz-schaal te wijzigen.
Het is immers de adviserend arts, en niet de behandelend arts, die de afhankelijkheidscategorie vaststelt die overeenstemt met de toestand van de bejaarde, alsmede de periode tijdens welke de tegemoetkoming voor verzorging en bijstand in de handelingen van het dagelijks leven wordt toegekend (art. 153, §2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet met betrekking tot de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994). Het gaat dus niet over een wijziging door de adviserend arts van een beslissing die door de behandelend geneesheer genomen werd in verband met de behandeling van een patiënt. De adviserend arts is bijgevolg niet verplicht contact op te nemen met de behandelend arts alvorens een beslissing te nemen, doch niets weerhoudt hem dit toch te doen indien hij het nuttig acht.

Arts (Adviserend-)07/09/1996 Documentcode: a075007
Rusthuizen - Forfaits inzake de verpleegkundige verzorging in rusthuizen

De Federatie van Onafhankelijke Seniorenzorg legt aan een provinciale raad de volgende vraag voor :
"is het stellen van een diagnose van zorgbehoevendheid een medische handeling en kan deze toevertrouwd worden aan een verpleegkundige, meer bepaald een sociaal verpleegkundige?"
Vele rusthuisdirecties stellen zich ook vragen bij de diagnosestelling zelf (bijvoorbeeld diagnose verwardheid in tijd en ruimte). De Federatie vraagt een duidelijk standpunt in verband met de plaats en het tijdstip van de diagnose. Kan een medische diagnose gesteld worden in het bijzijn van andere bewoners ?

Advies van de Nationale Raad:

De Nationale Raad heeft in zijn zitting van 7 september 1996 kennis genomen van uw vraag om advies d.d. 17 juli 1996 en verstrekt u daaromtrent volgende antwoorden:

1. In het kader van het toezicht op de forfaits inzake de verpleegkundige verzorging is het de taak van de adviserend geneesheer de toestand van zorgbehoevendheid van de patiënten te beoordelen aan de hand van de hem daartoe overhandigde evaluatieschaal.
Volgens art. 153 sedecies van het koninklijk besluit van 4 november 1963 staat het hem vrij om de rechthebbende een lichamelijk onderzoek te laten ondergaan of tot een bijkomend onderzoek over te gaan dat hij kan laten verrichten door het paramedisch personeel dat door het ziekenfonds te zijner beschikking is gesteld.

2. De diagnose van verwardheid in tijd en ruimte kan volgens wetenschappelijk aanvaarde criteria worden gesteld aan de hand van daartoe specifiek opgestelde evaluatieschalen die ter beschikking staan van de geneesheren.

3. Het stellen van een medische diagnose door de geneesheer kan geschieden zowel bij middel van een lichamelijk onderzoek, een bevraging als een observatie. In iedere omstandigheid dient uiteraard de privacy van de patiënt daarbij te worden geëerbiedigd.

Beroepsgeheim18/02/1989 Documentcode: a044012
Minimale verpleegkundige gegevens - Minimale klinische gegevens

Minimale verpleegkundige gegevens
Minimale klinische gegevens

Op de vergadering van 14 januari 1989 besteedde de Nationale Raad reeds uitgebreid aandacht aan de moeilijkheden waarmee sommige ziekenhuisgeneesheren worden geconfronteerd bij het naleven of doen naleven van de richtlijnen van de Nationale Raad met betrekking tot de minimale verpleegkundige en minimale geneeskundige gegevens. (cf. Tijdschrift nr 37)

In tal van ziekenhuizen worden de ziekenhuisgeneesheren onder druk gezet door directie of beheer, die zelf vanwege het ministerieel departement druk ondervinden, om het Koninklijk Besluit van 14 augustus 1987 houdende "bepaling van de regels volgens dewelke bepaalde statistische gegevens moeten worden medegedeeld aan de Minister die bevoegd is voor de Volksgezondheid", strikt na te leven.

De Nationale Raad had het Bureau ermee gelast het standpunt van de Orde onder de aandacht te brengen van de Minister van Sociale Zaken.

Brief aan Minister Busquin:

De Nationale Raad heeft de eer uw aandacht te vestigen op het standpunt dat de Orde der geneesheren heeft ingenomen met betrekking tot de minimale verpleegkundige gegevens en de minimale klinische gegevens. De adviezen ter zake uitgevaardigd, werden gepubliceerd in het Tijdschrift van de Nationale Raad, nrs 37 (sept. 1987) en 39 (maart 1988) waarvan U ingesloten een exemplaar wordt overgemaakt.

Het standpunt van de Nationale Raad staat de correcte naleving van de wet geenszins in de weg en vormt geen belemmering voor het opstellen van geldige statistieken. Gebleken is evenwel dat in talrijke instellingen door de directie druk wordt uitgeoefend opdat de diagnose en de exacte data zouden worden medegedeeld. Sommige ziekenhuisgeneesheren ondervinden bijgevolg moeilijkheden om de beslissingen van de Nationale Raad te doen respecteren.

De Nationale Raad zou het ten zeerste op prijs stellen dat uw administratie van het standpunt van de Orde der geneesheren in kennis wordt gesteld.