Resultaten
Resultaten
Sponsoring van een sportteam door een arts.
De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de mogelijkheid voor een arts om een sportteam te sponsoren.
De reden voor dit advies is niet de financiële steun die de arts biedt, maar de tegenprestatie die eruit voortvloeit in zijn voordeel, in dit geval het promoten van zijn beroepsactiviteit.
Volgens de Kwaliteitswet is praktijkinformatie iedere vorm van mededeling die rechtstreeks en specifiek, ongeacht de daartoe aangewende plaats, drager of aangewende technieken, tot doel heeft een gezondheidszorgbeoefenaar te laten kennen of informatie te verstrekken over de aard van zijn beroepspraktijk.
Indien de financiële steun die de arts biedt, bijvoorbeeld aan een sportteam, gepaard gaat met een communicatie die als doel heeft zich kenbaar te maken of informatie te verstrekken over zijn praktijk, moet deze gebeuren in overeenstemming met de deontologische en wettelijke vereisten in verband met de praktijkinformatie (artikel 31, §1, van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; artikel 37 van de Code van medische deontologie).
Het feit dat het promoten van zijn beroepsactiviteit niet de hoofdreden voor zijn financiële steun is, speelt geen rol in de toepassing van deze regels.
De praktijkinformatie moet, ongeacht de vorm ervan, waarheidsgetrouw, objectief, relevant, verifieerbaar, discreet en duidelijk zijn en ze moet wetenschappelijk onderbouwd zijn.
De verstrekte informatie mag niet misleidend zijn noch aanzetten tot overbodige geneeskundige verstrekkingen.
De arts verzet zich tegen elke vorm van publiciteit over zijn medische activiteit door de gesponsorde persoon of groep die de voornoemde regels niet respecteert.
Niet alleen dient de wet[1] nageleefd te worden, ook de eer en de waardigheid van het beroep mogen niet in het gedrang komen.
De beoordeling of de praktijkinformatie in overeenstemming is met de regels van medische deontologie gebeurt geval per geval (artikel 6, 2°, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen).
Bij moeilijkheden staat de Orde klaar voor haar leden om hun vragen te beantwoorden.
[1] De publiciteit wordt eveneens geregeld door het Wetboek van economisch recht (art. I.8., VI.94, VI. 95 en VI. 97 à VI. 100) ; de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (art. 31) ; de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen ( art. 2, 8°, en 20/1) ; de wet van 25 maart 1964 betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (art. 9, § 1) ; de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (art. 127, § 2).
Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg – Deontologische knelpunten en bekommernissen
De nationale raad bestudeerde uitvoerig de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet).
Op 11 december 2021 deelde hij aan de minister van Volksgezondheid enkele belangrijke deontologische bekommernissen mee betreffende de artikelen van de Kwaliteitswet die op 1 januari 2022 vervroegd in werking zouden treden.
De integrale analyse van de Kwaliteitswet werd afgerond. De nationale raad stelt deze studie ter beschikking als toelichtend werkdocument voor alle betrokkenen in de gezondheidszorg (cf. document als bijlage).
Advies van de nationale raad :
De nationale raad van de Orde der artsen vernam de goedkeuring door de ministerraad van het ontwerp van koninklijk besluit houdende vaststelling van een datum van inwerkingtreding voor een aantal artikelen van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg.
Binnen de nationale raad is een commissie opgericht die een grondige studie uitvoert van de kwaliteitswet vanuit deontologisch, juridisch[1] en medisch oogpunt. Deze analysetekst zal in de komende weken worden afgerond en verspreid als informatiedocument voor de artsen. Daarnaast is de nationale raad ervan overtuigd dat deze uitgebreide studie ook een bijdrage kan leveren als werkdocument bij het opstellen van de vele koninklijke besluiten ter uitvoering van de Kwaliteitswet en als werkdocument voor overleg tussen verschillende gezondheidszorgberoepen.
De Kwaliteitswet vertrouwt de Orde der artsen enkele nieuwe bevoegdheden toe en biedt ook voor de Orde der artsen een bijkomend instrument ter beoordeling van het handelen van de artsen.
De nationale raad betreurt dat de Kwaliteitswet wordt beschouwd als een lex specialis. Rekening houdend met de algemene formulering van de kwaliteitsvereisten, van toepassing op alle gezondheidszorgbeoefenaars, is het volgens de nationale raad meer aangewezen de wet te beschouwen als een lex generalis, die in latere wetgeving en voor specifieke aspecten kan worden gedetailleerd in bijzondere regelgeving.
In afwachting van de gehele inwerkingtreding en uitvoering van de Kwaliteitswet wenst de nationale raad u reeds in kennis te stellen van enkele belangrijke deontologische bekommernissen betreffende de artikelen van de Kwaliteitswet die mogelijk op 1 januari 2022 vervroegd in werking treden.
U vindt hieronder de knelpunten met toelichting wat betreft het hoofdstuk 2 Definities en toepassingsgebied (artt. 2-3) en wat betreft het hoofdstuk 3 Vereisten inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, afdeling 1 - Diagnostische en therapeutische vrijheid (artt. 4-7), afdeling 2 - Bekwaamheid en visum (artt. 8-11), afdeling 3 - Karakterisatie (artt. 12-13), afdeling 4 - Omkadering (art. 14), afdeling 5 - Anxiolyse en anesthesie (artt. 15-16), afdeling 6 - Continuïteit (artt. 17-20), afdeling 8 - Voorschrift (artt. 27-30) en afdeling 11 - Patiëntendossier (artt. 33-35).
De nationale raad is bereid tot verder overleg met het oog op de inwerkingtreding en uitvoering van de Kwaliteitswet en stelt zijn expertise ter beschikking, in het belang van de kwaliteitsvolle zorg voor de patiënt.
Knelpunten en deontologische bekommernissen van de Orde der artsen
Betreft : wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet), artikelen die mogelijk vervroegd in werking treden op 1 januari 2022.
Hoofdstuk 2 Definities en toepassingsgebied (artt. 2-3)
De nationale raad van de Orde der artsen is algemeen van oordeel dat de begripsomschrijving en de definities in de Kwaliteitswet voor verwarring kunnen zorgen bij het artsenkorps.
De definiëring van het begrip “risicovolle verstrekking” wordt onvoldoende uitgewerkt en is te beperkend. Er bestaan tal van andere verstrekkingen die vanuit medisch oogpunt als “risicovol” worden beschouwd, maar evenwel niet zullen worden gekwalificeerd als een “risicovolle verstrekking” overeenkomstig de definiëring van de Kwaliteitswet.
Een duidelijke definiëring van de verschillende vormen van anesthesie, in overleg met de bevoegde beroepsinstanties van artsen-specialisten in de anesthesie en reanimatie, is sterk aangewezen.
Ten slotte kan worden opgemerkt dat de Kwaliteitswet in grote mate aandacht heeft voor gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie. Deze bijzondere aandacht mag evenwel niet leiden tot de stigmatisering van deze groep. Het is vreemd dat een Kwaliteitswet met een heel ruim toepassingsgebied en vele algemene kwaliteitsvereisten, een volledig hoofdstuk wijdt aan gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie. De nationale raad is daarom van oordeel dat afdeling – Anesthesie en anxiolyse veeleer thuishoort in een nader uit te werken koninklijk besluit, in overleg met de bevoegde beroepsinstanties van artsen-specialisten in de anesthesie en de reanimatie.
Hoofdstuk 3 Vereisten inzake kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, afdeling 1 - Diagnostische en therapeutische vrijheid (artt. 4-7)
Het is positief dat bepaalde deontologische grenzen aan de diagnostische en therapeutische vrijheid via de Kwaliteitswet wettelijk worden verankerd. Zoals blijkt uit de reeds bestaande wetgeving en artikel 7 van de Code van medische deontologie, is de diagnostische en therapeutische vrijheid een gebonden, geconditioneerde vrijheid.
Voor de nationale raad zijn echter de in artikel 4 van de Kwaliteitswet genoemde criteria waardoor de gezondheidszorgbeoefenaar zich moet laten leiden, nl. relevante wetenschappelijke gegevens, zijn expertise en de voorkeuren van de patiënt niet geheel duidelijk.
De Code van medische deontologie bepaalt in de commentaar van artikel 7 dat niet de voorkeuren van de patiënt maar eerder het belang van de patiënt primeert. Vanuit deontologisch oogpunt houdt de arts rekening met de autonomie van de patiënt en wordt niet enkel de gezondheidstoestand van de patiënt in acht genomen, maar ook diens persoonlijke situatie, behoeften en voorkeuren. De Code van medische deontologie is in dit opzicht ruimer dan de Kwaliteitswet.
Hoofdstuk 3, afdeling 2 - Bekwaamheid en visum (artt. 8-11)
De nationale raad merkt in de eerste plaats op dat een duidelijk afgelijnde definitie van het begrip ‘bekwaamheid’ ontbreekt. Deze lacune kan een enorme weerslag hebben op de beroepsuitoefening van de gezondheidszorgbeoefenaars en tevens zware gevolgen teweegbrengen, bijvoorbeeld het intrekken of schorsen van hun visum.
De nationale raad vreest dat deze maatstaf aanleiding dreigt te geven tot arbitraire beoordelingen wat betreft de zorgkwaliteit. De nationale raad pleit voor een beoordeling door ‘peers’. Deze is slechts beperkt voorzien in artikel 41 van de Kwaliteitswet wat betreft de risicovolle verstrekkingen. Het is daarenboven nog geheel onduidelijk hoe deze bepaling in de praktijk zal worden ingevuld.
De memorie van toelichting bij de Kwaliteitswet koppelt dit begrip aan het criterium van de ‘goede huisvader’ maar de nationale raad merkt op dat dit gegeven reeds vroeger bestond en geen wettelijke verankering in de Kwaliteitswet behoefde.
Het begrip ‘bekwaamheid’ mag niet worden verward met het begrip ‘bevoegdheid’. De bevoegdheid is de wettelijk afgebakende machtiging om bepaalde handelingen te mogen stellen. De arts kan wettelijk bevoegd zijn om een bepaalde medische handeling te stellen, zonder hiervoor bekwaam te zijn. Ook omgekeerd kan het zijn dat een gezondheidszorgbeoefenaar de bekwaamheid bezit om een handeling uit te voeren zonder hiervoor bevoegd te zijn.
In het bijzonder dient ook aandacht te worden besteed aan het onderscheid tussen “bekwaamheid’ en ‘bevoegdheid’ in de Franstalige teksten, waar ‘compétence’ voor beide begrippen wordt gebruikt.
Verder is de nationale raad van mening dat het begrip ‘bekwaamheid’ nauw samenhangt met de continue professionele ontwikkeling en de permanente bijscholing waartoe de arts verplicht is (fitness to practise). In de artikelen 3 en 4 van de Code van medische deontologie en de commentaar op deze artikelen hamert de nationale raad op deze verplichting die essentieel is voor de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid. De nationale raad dringt erop aan deze kwaliteitsvereiste expliciet voor alle gezondheidszorgbeoefenaars op te nemen bij de uitvoering van de Kwaliteitswet.
Ten slotte blijkt uit de memorie van toelichting dat het portfolio een bijkomende verplichting is voor de gezondheidszorgbeoefenaar, naast het reeds bestaande systeem van accreditering. De nationale raad vraagt de concrete inhoud van deze bijkomende verplichting uit te klaren.
Met het oog op de rechtszekerheid van de gezondheidszorgbeoefenaar is het van belang dat algemene, vage begrippen worden vermeden of duidelijker worden uitgelegd. De Orde der artsen is bereid mee te werken aan duidelijke begripsomschrijvingen.
Hoofdstuk 3, afdeling 3 - Karakterisatie (artt. 12-13)
De nationale raad onderstreept dat een grondige anamnese van de patiënt voor de arts de hoeksteen uitmaakt van de deontologische houding voor een kwaliteitsvolle geneeskunde.
De nationale raad van de Orde der artsen is van mening dat de karakterisatie op zich altijd pertinent zal zijn, zelfs indien de arts gezondheidszorg verstrekt waaraan weinig risico’s zijn verbonden. Een weinig risicovolle gezondheidszorgverstrekking kan in bepaalde gevallen toch risicovol worden, omwille van de gezondheidstoestand van de patiënt. Weinig of veel risico’s kan niet het criterium zijn. Daarnaast is het niet evident voor artsen om vooraf altijd de risico’s precies te kunnen inschatten.
De nationale raad is dan ook van oordeel dat het begrip ‘pertinente’ karakterisatie beter dient te worden omschreven, ook met het oog op een beoordeling van deze verplichting die niet arbitrair kan worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 3, afdeling 4 - Omkadering (art. 14)
De nationale is verheugd dat dit deontologische principe, bepaald in artikel 8 van de Code van medische deontologie, nu ook wettelijk is verankerd. Toch blijven er onduidelijkheden en juridische onzekerheden. Zo interfereert de omkadering waartoe de gezondheidszorgbeoefenaar, bijvoorbeeld een ziekenhuisarts, gehouden is en waarvoor hij verantwoordelijk is met deze die door de instellingen wordt georganiseerd. In hoeverre geldt deze verregaande verplichting voor een ziekenhuisarts? De nationale raad pleit voor een interpretatie die strookt met de algemene zorgvuldigheidsnorm. Dit zou betekenen dat hij niet alle voorschriften zoals vastgelegd door de erkenningsnormen dient te controleren, maar enkel dient te handelen als een zorgvuldig arts die nagaat of de zorg veilig en kwalitatief kan worden verstrekt. De arts met een privépraktijk draagt echter wel alle verantwoordelijkheden inzake omkadering zoals toegelicht door de memorie van toelichting.
Verder merkt de nationale raad opnieuw op dat ook hier een heel ruim en vaag begrip wordt gehanteerd. Uit de memorie van toelichting zou kunnen worden afgeleid dat administratief personeel niet onder het toepassingsgebied valt van het begrip ‘omkadering’. De commentaar bij artikel 8 van de Code van medische deontologie stelt evenwel dat ‘de arts zich omringt met bekwame medewerkers die aandacht besteden aan hun continue opleiding en op de hoogte zijn van hun beroepsverplichtingen, onder meer op het vlak van de eerbiediging van het beroepsgeheim’. In die zin is de medische deontologie ruimer, omdat zij betrekking heeft op zowel administratief als medisch personeel.
Hoofdstuk 3, afdeling 5 - Anxiolyse en anesthesie (artt. 15-16)
De nationale raad verwijst naar zijn hoger bij de artikelen 2 en 3 van de Kwaliteitswet aangehaalde aanbevelingen. Naast de stigmatisering die kan ontstaan door de gedetailleerde kwaliteitsvereisten specifiek voor gezondheidszorgbeoefenaars die verstrekkingen uitvoeren onder anesthesie, zorgt dit hoofdstuk voor verwarring bij het artsenkorps.
De commissie ‘Kwaliteitswet’ van de nationale raad raadpleegde specialisten in de materie en kwam tot de bevinding dat ook in deze afdeling van de Kwaliteitswet nog begrippen ontbreken of dienen te worden gedefinieerd, bijvoorbeeld ‘diepe sedatie’.
Algemeen is de nationale raad de mening toegedaan dat de inwerkingtreding van deze bepalingen betreffende anxiolyse en anesthesie voorafgaand grondig dient te worden overlegd met de betrokken organisaties, onder meer de Belgische beroepsvereniging van artsen specialisten in de anesthesie en de reanimatie, de Society for anesthesia and resuscitation of Belgium en de Belgian Society of Intensive Care Medicine. Deze verenigingen hebben reeds een aanzienlijk aantal richtlijnen opgesteld, waaronder de Belgian standards for patient safety in anesthesia om de veiligheid en de kwaliteit bij de toepassing van anesthesie te optimaliseren en te garanderen.
Hoofdstuk 3, afdeling 6 - Continuïteit (artt. 17-20)
De nationale raad wijst erop dat het vage begrip ‘bekwaamheid’ ook binnen de verplichting tot het garanderen van de zorgcontinuïteit een essentiële rol speelt.
De Kwaliteitswet, in tegenstelling tot de WUG, vermeldt niet dat de zorgcontinuïteit moet worden gegarandeerd door ‘een beoefenaar met dezelfde bijzondere beroepstitel’, maar door ‘een beoefenaar die behoort tot hetzelfde gezondheidszorgberoep en beschikt over dezelfde bekwaamheid’. De opstellers bevestigen in de memorie van toelichting dat ‘de gezondheidszorgbeoefenaar niet noodzakelijk over dezelfde beroepstitel moet beschikken maar wel over dezelfde bekwaamheid’. Enerzijds maakt deze verruiming of versoepeling het eenvoudiger voor de arts om te voorzien in de continuïteit van de zorg, voornamelijk binnen de weinig voorkomende specialismen. Anderzijds brengt dit een grotere verantwoordelijkheid met zich mee voor de arts. De arts moet zich ervan vergewissen dat de arts die hij aanduidt om de zorgcontinuïteit te verzekeren ‘bekwaam’ is.
Hoewel het artikel 20 van de Kwaliteitswet niet behoort tot deze artikelen die mogelijk vervroegd in werking treden op 1 januari 2022, licht de nationale raad u erover in dat hij de nieuwe bevoegdheid met betrekking tot het bewaren van de patiëntendossiers van de artsen die niet meer bij machte zijn de continuïteit van de zorg te verzekeren, voorbereidt.
De nationale raad denkt na over een haalbaar cascadesysteem voor het doorgeven van de patiëntendossiers, met de focus op een regeling voor een dossieroverdracht naar een arts met dezelfde beroepstitel en zoniet zal de nationale raad instaan voor de bewaring.
Recent ontwikkelde de Orde der artsen, op verzoek van vele artsen, een beveiligde en AVG-conforme wachtwoordkluis waardoor de toegang tot de patiëntendossiers gegarandeerd blijft zelfs wanneer een arts daar niet meer toe in staat is.
Hoofdstuk 3, afdeling 8 - Voorschrift (artt. 27-30)
De nationale raad staat achter het nieuwe concept van het groepsvoorschrift, dat de kwaliteit van de zorg ten goede kan komen.
De praktische toepassing van dit begrip dient echter nog te worden geconcretiseerd in het kader van de samenwerkingsverbanden. En ook de verantwoordelijkheden van de erin betrokken beroepsbeoefenaars dienen te worden afgelijnd.
Ten slotte mag het groepsvoorschrift geen afbreuk doen aan de vrije keuze van de patiënt.
Hoofdstuk 3, afdeling 11 - Patiëntendossier (artt. 33-35)
De nationale raad betreurt dat de Kwaliteitswet niet de verdienste heeft om de gefragmenteerde regelgeving met betrekking tot het patiëntendossier te uniformiseren. Ook dient te worden nagegaan of mogelijke lacunes, zoals bijvoorbeeld de vaccinatiestatus van de patiënt, in de opsomming in artikel 33 nog kunnen worden opgevuld.
Verder is de nationale raad van mening dat het artikel 33, 15°, van de Kwaliteitswet dat enkel geneesmiddelen met betrekking tot een operatie vermeldt, onvolledig is. Wat met andere medicatie, in het bijzonder met verslavingsgevoelige medicatie? De nationale raad onderstreept het belang en de aandacht voor de problematiek van de toxicomanie.
Verder is het volgens de nationale raad raadzaam alle ‘verwikkelingen’ (artikel 33, 16°, Kwaliteitswet) in het patiëntendossier op te nemen, ook deze die geen aanleiding hebben gegeven tot een bijkomende behandeling. De nationale raad pleit voor een transparante communicatie betreffende alle relevante incidenten die de patiënt overkomen en verwijst in dit verband naar zijn recent advies ‘Ondersteuning van het “raamwerk open disclosure” van het Vlaams Patiëntenplatform’ (a168023) van 20 november 2021.
De nationale raad onderstreept het belang van de beveiligde bewaring van elektronisch verwerkte gegevens die door het beroepsgeheim worden gedekt. Het risico op lekken of oneigenlijke toegang tot de gegevens dient te worden vermeden. Bij de vernietiging van het dossier dient de vertrouwelijkheid van de dossierinhoud te worden gewaarborgd.
Ten slotte, moedigt de nationale raad alle betrokkenen aan om na te denken over het ideaalbeeld bestaande uit één elektronisch dossier in de cloud, goed beveiligd en opgesteld in één uniforme software voor alle lijnen.
[1] De nationale raad onderschrijft in grote mate de studie gepubliceerd in Vansweevelt, T., et al., De Kwaliteitswet, Reeks Gezondheidsrecht 23, Brussel, Intersentia, 2020.
Vergelijkende publiciteit
Art. 37
De arts mag zijn medische activiteit kenbaar maken aan het publiek.
De informatie, onder welke vorm ook, is waarheidsgetrouw, objectief, relevant, verifieerbaar, discreet en duidelijk. Zij is niet misleidend en zet niet aan tot overbodige medische prestaties.
De arts verzet zich tegen publiciteit die derden over zijn medische activiteit verstrekken en die de bepalingen van het vorige lid niet respecteert.
1. Algemeen
1.1 Juridische restricties
Het recht van de arts om reclame te maken voor zijn medische activiteit volgt uit de Europese en nationale regelgeving. Dit recht is niet absoluut. Het kent beperkingen gemotiveerd door dwingende redenen van algemeen belang, voornamelijk de bescherming van de volksgezondheid.
De wettelijke restricties kunnen betrekking hebben op het onderwerp en de vorm van de reclame. Het Wetboek van economisch recht verbiedt misleidende reclame en legt een strikt wettelijk kader vast voor vergelijkende reclame. De recente wet inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg stelt regels op omtrent de praktijkinformatie die de gezondheidszorgbeoefenaar kenbaar mag maken aan het publiek. Tot slot regelt een bijzondere wet de reclame en informatie betreffende ingrepen van esthetische geneeskunde.
Er is een evolutie in de termen die gebruikt worden door de wetgever. In de wet inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg spreekt de wetgever van "praktijkinformatie" en niet langer van "reclame". De nieuwe term "praktijkinformatie" wordt gedefinieerd als "iedere vorm van mededeling die rechtstreeks en specifiek, ongeacht de daartoe aangewende plaats, drager of aangewende technieken, tot doel heeft een gezondheidsbeoefenaar te laten kennen of informatie te verstrekken over de aard van zijn beroepspraktijk".
1.2 Deontologische restricties
De arts heeft als taak het bevorderen van de gezondheid van de individuele patiënt en de volksgezondheid. Het is van belang dat hij relevante praktijkinformatie kan meedelen aan het publiek.
De gedeelde praktijkinformatie moet evenwel overeenstemmen met de regels van medische deontologie, in het bijzonder de onafhankelijkheid, waardigheid en integriteit van het beroep, evenals het beroepsgeheim.
De arts ziet er op toe dat de verstrekte informatie waarheidsgetrouw, objectief, relevant, verifieerbaar, wetenschappelijk onderbouwd, discreet en duidelijk is.
Is onder meer niet toegelaten:
- iedere vorm van misleidende publiciteit;
- vergelijkende honorariatarieven (het toetredingsstatuut tot de nationale overeenkomst is echter een verplichte informatie, krachtens artikel 73, §1, lid 4 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen)
- het aanzetten tot overbodige onderzoeken of behandelingen;
- publicaties, conferenties en andere mededelingen zonder wetenschappelijk nut of die een commercieel oogmerk hebben;
- publicatie van getuigenissen van patiënten;
- communicatie van gegevens gedekt door het medisch geheim;
- gebruik van een instrument om de bezoekers van een website buiten hun medeweten te identificeren of te profileren;
- commerciële promotie van geneesmiddelen of andere gezondheidszorgproducten.
Het staat de arts vrij het advies van de provinciale raad te vragen over een project van professionele praktijkinformatie.
1.3 Verzet tegen publiciteit die derden over zijn medische activiteit verstrekken
De arts dient zich te verzetten tegen publiciteit over zijn medische activiteit die de medische deontologie niet respecteert, ongeacht of hij al dan niet zelf de initiatiefnemer is.
1.4. Respect voor de fysieke en psychische integriteit van de patiënt
Wanneer de arts patiënten betrekt bij informatieverschaffing in de media, eerbiedigt hij hun persoonlijke levenssfeer en waardigheid. De arts moet zich ervan vergewissen dat de patiënten volledig geïnformeerd worden en vrij toestemmen tot medewerking. De fysieke en psychische integriteit van de patiënt moet te allen tijde worden gerespecteerd.
2. Adviezen van de nationale raad
- Reclame voor het maken van 3D/4D-echografieën van de foetus in de baarmoeder met niet-medische doeleinden (Advies NR 16 juli 2016, a154004)
- Artsen en digitale media (Advies NR 7 februari 2015, a148006)
- Samenwerking van artsen met schoonheids-, wellness- en verzorgingscentra (Advies NR 17 januari 2015, a148002)
- Televisie-uitzending - Reclame (Advies NR 22 februari 2014, a145009-R)
- Publiciteit van artsen via de website www.vlazoem.be (Advies NR 29 oktober 2011, a135012)
- Het internetplatform www.verbeterjezorg.be (Advies NR 29 oktober 2011, a135009)
- Medewerking van artsen aan een reality-tv/docusoap (Advies NR 16 juni 2005, a109015)
- Aanpassing van de aanbevelingen van de nationale raad van 21 september 2002 en van 17 januari 2004 betreffende het beheer van internetsites door artsen (Advies NR 1 oktober 2005, a110008)
- Video-installatie door een farmaceutische firma in de wachtkamer van artsen - Publiciteit (Advies NR 19 juni 2004, a105002)
- Internetsites van artsen (Advies NR 17 januari 2004, a104001)
- Publiciteit - Lichtreclame voor artsen (Advies NR 15 februari 2003, a100004)
3. Wettelijke bepalingen
- Artt. 49 en 56, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
- Richtlijn (EU) 2018/958 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan een nieuwe reglementering van beroepen
- Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame
- Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
- Artt. IV.1 en VI.17. §1, Wetboek Economisch Recht
- Art. 31, Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, BS 14 mei 2019. Deze bepaling treedt in werking op 1 juli 2021
- Art. 64, Wet van 30 oktober 2018 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, BS 28 december 2018
- Art. 86, Gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, BS 18 juni 2015
- Art. 20/1, Wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren [en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen, BS 2 juli 2013
- Art. 73, §1, lid 4 en 168, Gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, BS 27 augustus 1994
4. Informatie - Documentatie - Links
- Deontological Guidelines - Information and Advertising - Conseil européen des Ordres des médecins (CEOM)
- H.J.E.U., 4 mei 2017, Luc Vanderborght, C-339/15
5. Trefwoorden
beroepsactiviteiten van de arts - publiciteit door arts - publiciteit door derden - reclame
e-Reputatie - Evaluatie van artsen op onlineplatforms
De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de beoordeling van artsen op onlineplatforms.
1. De beoordeling van de kwaliteit van de zorg moet rekening houden met het oordeel van de patiënt: de methodes die gebruikt worden om te beoordelen en te analyseren hoe de patiënt de zorg beleefd heeft (PREM(1)) en hoe hij zijn gezondheidstoestand ervaart, (PROM(2)) moeten worden aangemoedigd(3).
Bovendien moet de patiënt de mogelijkheid krijgen klachten in verband met zijn behandeling te formuleren(4).
De patiënt het woord geven, verbetert de communicatie tussen hem en de verzorger en draagt bij tot de kwaliteit van de zorg. Tevens vormt het de basis van een zorgrelatie die gericht is op een partnerschap tussen verzorger en patiënt waarbij de patiënt centraal staat in de gezondheidszorg.
2. Naast beoordelingen die beogen de zorg te verbeteren, hebben onlineplatforms (websites, sociale media) de mogelijkheid een gezondheidsbeoefenaar in het openbaar te beoordelen.
De doelstellingen van deze platforms variëren. Sommige zijn verbonden aan een beroepengids, andere hebben publicitaire doeleinden, nog andere wensen louter informatief te zijn. Niet allemaal bieden ze waarborgen inzake transparantie, echtheid, bescherming van de persoonlijke levenssfeer, recht op antwoord, recht op actualisering, enz.
De nationale raad bracht reeds een advies uit over dit soort van platform(5).
De arts moedigt zijn patiënten niet aan om hem op dergelijke platforms te beoordelen.(6) Hij vermijdt actief te zijn op dergelijke platforms.
3. Soms gebeurt het dat kritiek weliswaar op een ongepaste manier is geformuleerd, maar toch pertinent is. In dit geval moet dit de arts aanzetten tot reflectie en eventueel tot verontschuldigingen.
Openbare kritiek, die vaak anoniem is, kan de persoon op wie ze gericht is, frustreren.
Indien de arts wenst te reageren op commentaar over hem en hij hiertoe de mogelijkheid krijgt, moet hij dit echter op een professionele wijze doen. Zijn antwoord dient respectvol te zijn en te getuigen van empathie tegenover datgene wat de patiënt verwoordt. De vertrouwelijkheid waarop de zorgrelatie stoelt, mag in geen geval geschonden worden. Een openbaar antwoord beperkt zich tot een vredelievend, algemeen en indien nodig uitleg verstrekkend antwoord. Voor het overige dient de arts een privégesprek voor te stellen.
Een ongepast antwoord schaadt soms meer iemands reputatie dan een anonieme commentaar. Bovendien leert de ervaring dat het ontkennen van een in de media verspreid gerucht vaak het tegenovergestelde effect heeft van wat men tracht te bereiken en soms is het dan ook beter te zwijgen.
4. Het publiceren van negatieve commentaar op een bij naam genoemde persoon is op zich niet onwettig. Het valt onder de vrijheid van meningsuiting, dat een fundamenteel recht is(7). Volgens het Europees Hof is de vrijheid van meningsuiting "een van de wezenlijke grondslagen van een democratische maatschappij en een van de fundamentele voorwaarden voor de vooruitgang ervan en voor de ontwikkeling van elkeen".
Wanneer een arts te maken krijgt met commentaar die hij ongepast acht, verzoekt hij de auteur ervan of de beheerder van de site deze commentaar te verwijderen. In geval van weigering, hangen de middelen die ingezet kunnen worden af van een juridische studie die dient na te gaan of de commentaar in strijd is met de regels betreffende de verwerking van persoonsgegevens dan wel of ze een fout uitmaakt in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk wetboek of zelfs een strafbaar feit zoals laster of eerroof.
(1) 1Patient-Reported Experience Measures
(2) Patient-Reported Outcome Measures
(3) https://kce.fgov.be/nl/het-gebruik-van-pati%C3%ABntuitkomsten-en-ervaringen-promsprems-voor-klinische-en-beleidsdoeleinden KCE Reports 303 A (2018)
(4) De patiënt kan worden doorverwezen naar de federale ombudsdienst "rechten van de patiënt" (ambulante sector) en de ombudsfunctie "rechten van de patiënt" (ziekenhuissector) (art. 11, § 1 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt)
(5) Advies van 19 november 2016, ‘platform www.wisdoc.com', TNR nr. 155, a155001
(6) Advies van 7 februari 2015, Artsen en digitale media", TNR nr. 148
(7) Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
cf. ook advies NR 17 september 2022, a169016.