Media
De leden van de Nationale Raad die in de vergadering van 17 januari belast werden met de redactie van een advies in verband met het gebruik van de media door particuliere en ziekenhuisgeneesheren, leggen hun tekst aan de Raad voor.
Na een uitgebreide gedachtenwisseling wordt onderstaande tekst goedgekeurd.
Het door U naar voren gebrachte probleem wordt geregeld bij artikel 16 van de Code van geneeskundige Plichtenleer. Dit belangrijk vraagstuk werd reeds tot drie maal toe voor advies aan de Nationale Raad voorgelegd. De ter zake uitgebrachte adviezen werden gepubliceerd in het Officieel Tijdschrift van de Orde van geneesheren (O.T. nr 26, p. 23‑24, O.T. nr 28, p. 43‑44 en O.T. nr 29, p. 37‑38).
Volgens de interpretatie van artikel 16 moet in de huidige context ook rekening worden gehouden met de vooruitgang van de medische wetenschap en vooral, met de informatie via de mass media. Het publiek heeft recht op informatie en het is onze plicht daaraan te voldoen.
Het is evident dat deze voorlichting van het brede publiek aan bepaalde regels is onderworpen.
Een eerste punt betreft de modaliteiten.
In artikel 16 wordt in fine bepaald: "de geneesheer zal de provinciale raad waartoe hij behoort inlichten over zijn medewerking aan radio‑ of televisie‑uitzendingen"(*). In het laatste advies dat in 1980-1981 werd uitgebracht staat te lezen: "de geneesheer moet de provinciale raad waartoe hij behoort, vooraf inlichten over zijn medewerking aan een radio‑ of TV‑programma".
De arts wordt verzocht zijn provinciale raad voorafgaandelijk van zijn medewerking te verwittigen teneinde de leden van zijn raad de kans te geven hd programma in kwestie te volgen. Dit betekent evenwel niet dat hij de toestemming van zijn provinciale raad moet vragen. De provinciale raad die van dergelijke medewerking wordt ingelicht, zou er echter goed aan doen aan de berokken arts eventueel een reeks aanbevelingen te formuleren waarvan hieronder een beeld wordt geschetst. Indien bedoelde aanbevelingen niet worden nageleefd, kan de raad naderhand maatregelen treffen.
Ingeval de arts zijn provinciale raad niet voorafgaandelijk heeft ingelicht, kan deze hem op die tekortkoming wijzen en opmerkingen formuleren aangaande de eventuele niet‑naleving van deontologische regels tijdens de uitzending.
Een tweede punt betreft het anonimaat.
Met de informatiemogelijkheden die wij nu kennen kan de geïnterviewde moeilijk anoniem blijven.
Een derde punt betreft de aard van de informatie.
De geïnterviewde moet van een grote bescheidenheid getuigen. Voorts komt hierbij in aanmerking, de oorspronkelijkheid van de informatie en het belang ervan voor een breed publiek.
Drie mogelijkheden kunnen zich voordoen:
Het gaat om informatie over het oorspronkelijk werk van de geïnterviewde. In dat geval mogen de naam van de auteur en van de instelling worden vermeld. Onder werkzaamheden wordt verstaan: onderzoek, technieken, behandelingen.
Ingeval bedoelde werkzaamheden ook door anderen worden verricht, moet de betrokkene dat vermelden.
In geval van niet‑oorspronkelijke werkzaamheden of vulgarisatie mag enkel de naam van de geïnterviewde voorkomen met de uitdrukkelijke vermelding dat het gangbare praktijken betreft.
De provinciale raad zal nagaan of al dan niet deontologische fouten werden begaan. De Raad moet daarbij rekening houden met de kwaliteit van de informatie en het uitzonderlijk karakter ervan en oordelen, of het publiek met deze informatie gediend is. Zodoende zal de provinciale raad ten volle zijn rol kunnen vervullen en gebeurlijk tuchtmaatregelen opleggen.
(*) Art. 16 De geneesheren mogen deelnemen aan medische voorlichtingscampagnes, aan radio‑ of televisie‑uitzendingen bestemd voor de volksopleiding en spreekbeurten houden, op voorwaarde dat ze de regels van bescheidenheid, waardigheid, kiesheid en omzichtigheid die eigen zijn aan het medisch b«oep eerbiedigen, dat zij, in het algemeen, naamloos optreden en dat zij geen enkele reclame maken voor hun privé‑prakijk of voor bepaalde instellingen.
De geneesheer zal de provinciale raad waartoe hij behoort inlichten over zijn medewerking aan radio‑ of televisie‑uitzendingen.