keyboard_arrow_right
Deontologie

Ontwerp van wet op de ziekenhuizen

De Nationale Raad heeft het ontwerp van wet houdende organieke bepalingen in aanvulling op de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen betreffende het beheer van de ziekenhuizen en het statuut van de ziekenhuisgeneesheren, uitgebreid bestudeerd.

Na de commissie belast met het onderzoek van bedoeld ontwerp van wet te hebben gehoord in haar verslag, heeft de Nationale Raad in zijn vergadering van 14 april 1984, de volgende tekst aangenomen en overgemaakt aan de Minister van Volksgezondheid en aan de Leden van de bevoegde Senaatscommissie:

In zijn vergaderingen van 17 maart en 14 april 1984 heeft de Nationale Raad het ontwerp van wet houdende organieke bepalingen in aanvulling op de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen betreffende het beheer van de ziekenhuizen en het statuut van de ziekenhuisgeneesheren, onderzocht.

Op grond van artikel 15, § 2, 2°, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967, heeft de Nationale Raad van de Orde der geneesheren de eer U hierbij volgend advies uit te brengen.

De Nationale Raad is van oordeel dat het ook om deontologische redenen noodzakelijk was het statuut van de ziekenhuisgeneesheren wettelijk vast te leggen. Duidelijke afspraken tussen de ziekenhuisbeheerder en de ziekenhuisgeneesheren kunnen enkel bijdragen tot een kwaliteitsverbetering van de medische dienstverlening.

Het ontwerp van wet beoogt een betere integratie van de ziekenhuisgeneesheer in de ziekenhuiswerking. Het ontwerp van wet gaat hierbij uit van de grote verscheidenheid van de bestaande toestanden in de ziekenhuizen. De Nationale Raad kan deze pragmatische benadering bijtreden. Een wetgeving die enkel uitgaat van een doctrine en geen rekening houdt met de realiteit zou goed functionerende ziekenhuizen en diensten kunnen desorganiseren.

De Nationale Raad stelt vast dat het ontwerp van wet niet voorbijgaat aan de noodzakelijke coördinatie van de medische dienstverlening, maar toch overwegend het accent legt op de integratie van de individuele geneesheer in het ziekenhuis. Wanneer het ziekenhuis zijn complexe taak van gespecialiseerd zorgverleningscentrum wil waar maken, moet de medische activiteit niet alleen een integrerend deel uitmaken van de ziekenhuisactiviteiten, maar moet er voorafgaandelijk naar gestreefd worden dat de medische activiteit een geheel vormt.

In de ziekenhuizen zien wij een toenemende diversificatie van specialismen en deelspecialismen ontstaan. Bovendien zijn er een groeiend aantal geneesheren met identieke functies. In deze situaties is er bijgevolg een zeer goede verstandhouding en samenwerking tussen de verschillende ziekenhuisgeneesheren vereist, wil men voorkomen dat de kwaliteit van de zorgverlening onder deze versnippering lijdt. De Nationale Raad meent dat alle kansen om het teamwerk en de samenspraak tussen de geneesheren te bevorderen moeten worden benut.

De Nationale Raad heeft er bij de geneesheren altijd op aangedrongen in elke verzorgingsinstelling een medische raad op te richten. Voor de Nationale Raad is de medische raad niet alleen het orgaan waardoor de geneesheren bij de besluitvorming in het ziekenhuis worden betrokken, maar tevens het orgaan waarin de geneesheren hun interne problemen bespreken en oplossen in functie van de kwaliteitszorg en de taak van het ziekenhuis naar de gemeenschap. De Nationale Raad neemt aan dat de medische raad ook initiatiefrecht heeft aangaande de onder artikel 6 van het wetsontwerp vermelde materies.

De Nationale Raad hecht het grootste belang aan de samenstelling van de medische raad en vraagt zich af of het niet wenselijk is in de wet zelf te bepalen dat de verkiezing, voor alle mandaten, bij verplichte, algemene en geheime stemming dient te gebeuren. De Nationale Raad stelt in de eerste paragraaf van artikel 5, een contradictie vast tussen enerzijds, een kiescollege gevormd door de aan het ziekenhuis verbonden geneesheren en anderzijds, het minimumactiviteitsniveau van de stemgerechtigden. De Nationale Raad kan er volledig mee akkoord gaan dat een geneesheer slechts stemrecht heeft wanneer hij voldoende geïntegreerd is in een ziekenhuis.

De Nationale Raad vindt het ongezond dat een geneesheer aan verkiezingen in verschillende ziekenhuizen zou deelnemen. De term "verbonden geneesheer" zou nader moeten worden bepaald. Het lijkt de Nationale Raad bijvoorbeeld weinig logisch dat een geneesheer‑specialist in opleiding ‑ hoe positief zijn bijdrage tot de dienstverlening in het ziekenhuis ook moge zijn ‑ zou deelnemen aan de verkiezingen voor de medische raad omdat hij er slechts tijdelijk werkzaam is. De noodzakelijke inspraak van deze geneesheren‑assistenten in de besluitvorming, dient via andere kanalen te worden ingebouwd.

De Nationale Raad is van mening dat een centrale inning van de medische honoraria wenselijk is vermits dit bevorderlijk is voor de solidariteit onder de geneesheren en hun functioneren als groep. Uit de lijst van de posten die met de medische honoraria moeten worden betaald, blijkt volgens artikel 14, § 4, dat een reeks werkingskosten gemeenschappelijk door de geneesheren als groep moeten worden gedragen. Het ligt dan ook voor de hand dat de geneesheren kennis kunnen nemen van de juiste bedragen van de geïnde honoraria. De centrale inning is daartoe het meest aangewezen instrument.

De Nationale Raad meent derhalve dat het niet opgaat de geneesheren in twee groepen op te splitsen volgens hun anciënniteit, zoals dat in artikel 15 van het ontwerp van wet gebeurt. De groepsgeest onder de geneesheren en de samenwerking binnen de ziekenhuizen, tussen jongere en oudere collega's, worden zeker niet gebaat door het accentueren van het leeftijdsverschil en het toekennen van privileges.

Het wetsontwerp verder vanuit de invalshoek van het medische teamwerk onderzoekend, is de Nationale Raad van mening dat een conform advies van de medische raad voor de benoeming, de aanwerving, de toelating en de bevordering van de geneesheren noodzakelijk is (artikel 6, § 2, 5°). Wanneer een geneesheer in een ziekenhuis aan het werk gaat, moet hij aanvaard en geïntegreerd worden in de groep, die verplicht wordt met hem de medische verantwoordelijkheid te delen. Beide partijen, zowel de arts als de groep, moeten inzage hebben in de gemeenschappelijke dossiers van patiënten en samen zullen zij aan kwalitatieve toetsing doen: zeer zinnige maar soms pijnlijke evaluatie van elkaars werk. Tenslotte zullen zij samen financiële verantwoordelijkheid dragen en formules moeten uitwerken om verantwoorde verdeelsleutels te vinden voor de door hen gemaakte kosten.

Op grond van hogervermelde overwegingen is het niet aanvaardbaar dat de beheerder, tegen het advies in van de medische raad, een geneesheer zou benoemen, aanwerven, toelaten of bevorderen. Bij conform advies voorziet het wetsontwerp een ongewone bijzondere meerderheid, waardoor het nog minder aanvaardbaar wordt dat de beheerder het geneesherenteam een nieuwe geneesheer zou opdringen. De Nationale Raad meent evenmin dat de medische raad eigenmachtig moet kunnen beslissen over de benoeming, de aanwerving, de toelating of de bevordering, maar is van oordeel dat, in de geest van een concertatie‑ en overtuigingsmodel, beheerder en medische raad akkoord moeten gaan over de te benoemen geneesheer.

De Nationale Raad kan de intentie van het ontwerp van wet om de geneesheren beter te integreren in het ziekenhuis slechts bijtreden, maar meent dat eveneens aandacht dient te worden geschonken aan de integratie van de geneesheer in het medisch team. De ziekenhuisgeneesheer heeft als eerste taak bij te dragen tot de gespecialiseerde zorgverlening en deze is ondenkbaar geworden zonder een continue samenwerking onder collega's. Vervolgens dient hij als geneesheer mee te werken met de andere zorgverleners in het ziekenhuis en vanuit hun patiënt‑gericht betrokken zijn, met de directie en het beheer, om samen de sociale taak van het ziekenhuis waar te maken.

De Nationale Raad hoopt dat U met dit advies rekening zal houden bij de behandeling van het ontwerp van wet door het Parlement. De Nationale Raad zal zich veroorloven eerstdaags dit advies over te maken aan de leden van de bevoegde Commissie van de Senaat.