keyboard_arrow_right
Deontologie

Invullen van het model III C wanneer de identiteit van de overleden persoon niet gekend is

De Nationale Raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht m.b.t. de door de FOD Volksgezondheid voorgestelde procedure inzake het invullen van het model III C wanneer de identiteit van de overleden persoon niet gekend is.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde der artsen heeft tijdens zijn vergadering van 19 september 2015 uw brief van 26 november 2014 besproken waarin u om advies verzocht m.b.t. de door de FOD Volksgezondheid voorgestelde procedure inzake het invullen van het model III C wanneer de identiteit van de overleden persoon niet gekend is.

1/ Het feit zelf van een onbekende identiteit en/of de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de vondst van een onbekende overledene is te beschouwen als een uitzonderlijke en/of ongewone toestand die niet zelden nader onderzoek vergt naar een mogelijk strafrechtelijk vervolgbaar feit.

Een van bij aanvang overtuigend natuurlijk overlijden waarbij de identiteit onbekend is, behoort tot de uitzonderingen.

In geval van het overlijden van een onbekend persoon, moet er met de grootste zorg overgegaan worden tot identificatie.

De identificatie van een onbekende overledene stoelt op een proces van vergelijking tussen ante mortem en post mortem gegevens inzake persoonsbeschrijving, persoonlijke voorwerpen en medische bevindingen, waaronder eventueel ook tandheelkundige en forensisch pathologische vaststellingen.

Voor een zorgvuldige identificatie volstaat het evenwel niet zich louter te beperken tot het vaststellen van materiële elementen, zoals kleding, sierraden, persoonlijke voorwerpen, documenten, e.d. Tevens is volledige persoonsbeschrijving nodig en moet het lichaam onderzocht worden o.m. op lichamelijke kenmerken, littekens, tatoeages, eventuele aandoeningen, heelkundige ingrepen enz. Dit onderzoek van het menselijk lichaam van een overledene is te beschouwen als een medisch onderzoek dat tot de exclusieve bevoegdheid van de arts behoort.

Wanneer voor de identificatie bovendien medische gegevens nodig zijn, komt het enkel aan een arts toe de nuttige medische informatie in te winnen en desgevallend het patiëntendossier te raadplegen. Het medische beroepsgeheim blijft immers ook na het overlijden van een persoon onverkort gelden (art 65 van de Code van geneeskundige plichtenleer).

2/ Overeenkomstig de wet van 4 juli 1962 op de statistiek der doodsoorzaken is de arts die het overlijden van een persoon ouder dan 1 jaar vaststelt, verplicht om het model III C in te vullen. Op strook A dient onder meer de identiteit van de persoon te worden vermeld. Volgens het artikel 77 van het Burgerlijk Wetboek verlaat de ambtenaar van de burgerlijke stand zich op de op het model III C ingevulde gegevens om de overlijdensakte op te stellen.

De arts die het overlijden vaststelt, en bijgevolg het model III C moet invullen, draagt dus een grote verantwoordelijkheid en moet de grootst mogelijke zorgvuldigheid aan de dag leggen.

Daartoe dient de arts die het overlijden vaststelt van een onbekend persoon op strook A van model III C bij de vraag ‘gerechtelijk-geneeskundig bezwaar tegen begrafenis of crematie' ‘ja' aan te kruisen.

Door gerechtelijk-geneeskundig bezwaar aan te tekenen is er verplichte tussenkomst van politie (art. 81 van het Burgerlijk Wetboek) en procureur des Konings, die over de wettelijke mogelijkheid (art. 44 van het Wetboek van Strafvordering) beschikt om een wetsarts aan te stellen(1).

De Nationale Raad benadrukt bovendien dat, zodra er met betrekking tot het overlijden mogelijk een strafrechtelijk vervolgbaar feit (juridisch ‘verdacht' overlijden) heeft plaatsgevonden of de arts twijfelt over het bestaan van een dergelijk feit, men op het model III C eveneens bij de vraag ‘gerechtelijk-geneeskundig bezwaar' ‘ja' moet aankruisen.

3/ Volledigheidshalve wordt ook verwezen naar de aanbeveling van de Europese Raad, Recommendation No. R(99) 3 of the Committee of Ministers to member states on the harmonisation of medico-legal autopsy rules, bekrachtigd op hun 658ste vergadering van 2 februari 1999. Daarin wordt gesteld dat een medicolegale autopsie moet worden uitgevoerd onder meer op ongeïdentificeerde lichamen.

4/ De Nationale Raad besluit dat de arts die het overlijden van een persoon ouder dan 1 jaar vaststelt, verantwoordelijk is voor het correct invullen van de stroken A, B & C van het model III C waarbij deontologisch de grootst mogelijke zorgvuldigheid is vereist. Deze zorgvuldigheid kan enkel in acht worden genomen door ‘ja' aan te kruisen bij de vraag ‘gerechtelijk-geneeskundig bezwaar'.

Hierdoor wordt de procureur des Konings verplicht in kennis gesteld en de mogelijkheid geboden een onderzoek in te stellen met aanstelling van een daartoe opgeleid wetsarts.

De door FOD Volksgezondheid voorgestelde procedure heeft de facto geen wettelijke basis, zonder daarom onwettelijk te zijn. Het is een procedure die van toepassing is bij rampen, maar die de arts niet vrijstelt van het correct en volledig invullen van het model III C. Dit temeer daar er, in geval van identificatie van een onbekend individu buiten de setting van een ramp voor de arts die het model III C heeft ingevuld, geen zekerheid bestaat dat deze persoon op correcte wijze zal geïdentificeerd worden.

Bovendien is het de ambtenaar van de burgerlijke stand die zeggenschap heeft over al dan niet aannemen van het ingevulde model III C.

Alleen een wet kan bepalen wat aanvaardbaar is en wat niet. Momenteel is enkel het naar behoren ingevuld model III C wettelijk en aanvaardbaar.

1.De Nationale Raad wijst er op dat er een erkend medisch specialisme bestaat, met name de arts-specialist in de gerechtelijke geneeskunde, met specifieke kennis en opleiding ter zake (Ministerieel besluit van 27 februari 2002 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten voor de specialiteit van gerechtelijke geneeskunde).