keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Biologie (Klinische-)14/10/2023 Documentcode: a170018
Bewaartermijnen coupes en paraffineblokken

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 14 oktober 2023 opnieuw de vraag onderzocht welke bewaartermijn van toepassing is voor coupes en paraffineblokken.

In het verleden heeft de nationale raad zich reeds uitvoerig gebogen over de problematiek, hetgeen heeft geleid tot het advies van 17 september 2016, « Bewaartermijn van de coupes en paraffineblokken voor de anatoompathologie » (a154010), waarin wordt gesteld dat zowel het protocol, de coupes als de paraffineblokken deel uitmaken van het patiëntendossier waarvoor de wettelijke bewaartermijn van minstens 30 jaar van toepassing is. Deze termijn neemt aanvang vanaf het laatste contact met de patiënt.

Een nieuwe praktijkrichtlijn voor het opzetten van een kwaliteitssysteem in de erkende laboratoria voor pathologische anatomie werkzaam binnen het kader van het Erkenningsbesluit (in toepassing van het koninklijk besluit van 5 december 2011 betreffende de erkenning van de laboratoria voor pathologische anatomie door de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort), opgesteld door de Commissie voor Pathologische Anatomie (publicatie 12/10/2022)[1], legt voor paraffineblokken een bewaartermijn op van 10 jaar te rekenen vanaf de datum van afname en voor coupes een bewaartermijn van 20 jaar te rekenen vanaf de datum van afname.

De discrepantie tussen het advies van de nationale raad en de praktijkrichtlijn doet opnieuw de vraag rijzen welke bewaartermijn door de arts in acht moet worden genomen.

De praktische problematiek betreft grotendeels het capaciteitsprobleem inzake de bewaring van de paraffineblokken en de coupes die veel opslagruimte vereisen.

Als achtergrondinformatie kan met het volgende rekening worden gehouden:

1/ De voor dit advies relevante restproducten van een anatoom-pathologisch diagnostisch proces zijn de volgende:

- paraffineblokken: in paraffine ingesloten weefselstukjes (biopten);

- coupes: flinterdunne (4 µ) weefselsneden op draagglaasjes gemonteerd en histochemisch (minimum H.E.-kleuring) en immuunhistochemisch gekleurd voor microscopisch onderzoek ten behoeve van patholoog-anatomische diagnostiek; naar gelang het aantal voor diagnose verrichte kleuringen (minimum 1) zijn er navenant meerdere coupes voor 1 paraffineblok.

Paraffineblokken en coupes betreffen dus menselijk materiaal voor diagnostische doeleinden.

2/ De resultaten van het patholoog-diagnostisch proces (verricht op coupes) worden schriftelijk neergelegd in een medisch verslag/rapport/protocol dat de diagnose en de morfologische elementen -wat is er te zien op de coupe onder de microscoop- waarop de diagnose stoelt, vermeldt.

3/ De bewaring van coupes en paraffineblokken is zowel gebaseerd op juridische als medische (kwaliteits-) gronden volgens het principe van handelen als een «voorzichtig en redelijk persoon».

In het belang van de patiënt kan het nodig zijn in de loop van het ziekteproces of bij optreden van een nieuw ziekteproces bijkomend onderzoek te verrichten zoals revisie van de coupes (bv. ook voor second opinion) en (nieuwe) bijkomende kleuringen, in het kader van goede zorgverlening en continuïteit van de zorg (waarvoor vooral het schriftelijk verslag/rapport dient); voor deze doelstelling is een bewaring van respectievelijk 10 jaar (paraffineblokken) en 20 jaar (coupes) zeer redelijk.

Inzake medische aansprakelijkheid waarbij de patholoog-anatomische diagnose wordt betwist (bv. omwille van klacht inzake niet gestelde of foutieve diagnose) kan revisie van de originele coupes (waarop de oorspronkelijke diagnose is gesteld) door de arts-gerechtsdeskundige(n) aangewezen zijn. In die zin is de wettelijk aangewezen bewaartermijn 20 jaar (zie artikel 2262bis, Burgerlijk Wetboek).

Voor paraffineblokken is dit niet noodzakelijk vermits de beoordeling van de oorspronkelijke diagnose zoals vermeld in het verslag/rapport gebaseerd is op de originele coupes en deze als dusdanig moeten worden her-beoordeeld, bijgevolg niet op nieuwe coupes van de paraffineblokken[2].

Voor het bewaren van coupes en paraffineblokken (houders van menselijk materiaal) voor (toekomstig) wetenschappelijk onderzoek dient te worden voldaan aan de voorwaarden zoals geformuleerd door de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek.

Overeenkomstig de artikelen 33, 6° en 35 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, moeten de resultaten van onderzoeken zoals klinische, radiologische, biologische, functionele en histopathologische onderzoeken gedurende minimum 30 jaar worden bewaard te rekenen vanaf het laatste patiëntencontact;

Onder resultaten wordt in het geval van histopathologische onderzoeken wel degelijk de uitslagen bedoeld, dat wil zeggen het schriftelijk verslag/rapport/protocol dat de resultaten bevat.

Volledigheidshalve wordt er nog op gewezen dat voor patholoog-anatomische diagnostiek er meer en meer gebruik wordt gemaakt van digitale beeldvorming en beeldanalyse met toenemende inbreng van artificiële intelligentie.

Bijkomend dient er gereflecteerd over een in de toekomst betrouwbare digitalisering van bestaand materiaal.

***

Besluit:

Omwille van bovenstaande argumenten kan besloten worden dat het schriftelijk verslag/rapport/protocol deel uitmaakt van het patiëntdossier en derhalve onderhevig is aan de wettelijke bewaarplicht van 30 jaar.

In afwachting van specifieke regelgeving, kunnen de bewaartermijnen voor coupes (20 jaar) en paraffineblokken (10 jaar) zoals vastgelegd overeenkomstig de praktijkrichtlijn voor het opzetten van een kwaliteitssysteem in de erkende laboratoria voor pathologische anatomie werkzaam binnen het kader van het Erkenningsbesluit (in toepassing van het koninklijk besluit van 5 december 2011) als zeer redelijk en overeenkomstig het handelen als een voorzichtig en redelijk persoon worden beschouwd.

De voorgaande adviezen van de nationale raad (a036004, a069003 en a154010) worden in die zin aangepast.

De Belgische beroepsvereniging der geneesheren-specialisten in Pathologische Anatomie wordt aanbevolen de mogelijkheden van bewaring van digitale beelden en de rol van de inbreng van artificiële intelligentie met betrekking tot de medische aansprakelijkheid van de patholoog-anatoom te onderzoeken.


[1]https://www.sciensano.be/nl/biblio/praktijkrichtlijn-voor-het-opzetten-van-een-kwaliteitssysteem-de-erkende-laboratoria-voor-0

[2] tenzij bv. een bepaalde histo- of immuunhistochemische kleuring, op het moment van het origineel onderzoek beschikbaar, niet werd uitgevoerd en tot een andere (correcte) diagnose had kunnen leiden. Deze situatie is uitermate zeldzaam.

Geneesmiddelen14/10/2023 Documentcode: a170017
Het off-label gebruik van medische hulpmiddelen

De nationale raad wordt door het Federale Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) om advies verzocht over de grenzen van de therapeutische vrijheid van de arts bij het gebruik van een medisch hulpmiddel voor andere doeleinden dan deze die opgenomen zijn in de vergunning voor het in de handel brengen of zelfs van materiaal dat geen enkele vergunning verkregen heeft voor het in de handel brengen als medisch hulpmiddel.

1.De therapeutische vrijheid van de arts stoelt op de wet[1] en de medische déontologie[2] : de arts schrijft de behandeling voor die hij het meest geschikt acht voor de patiënt en kiest de middelen die hij toepast om gezondheidszorg te verlenen[3].

De therapeutische vrijheid van de arts is niet absoluut . De arts houdt rekening met de grenzen van zijn eigen bekwaamheden[4] en eerbiedigt de bevoegdheden van de andere gezondheidszorgberoepsbeoefenaars alsook die van de verschillende organen binnen het ziekenhuis. In ziekenhuisverband wordt de therapeutische vrijheid in het kader van het gebruik van medische hulpmiddelen met name uitgeoefend met eerbied voor de bevoegdheden van het comité voor medisch materiaal.

De therapeutische vrijheid kan niet los gezien worden van de kwestie van verantwoordelijkheid. De arts hoort zijn beslissingen op verantwoorde wijze te nemen, met als maatstaf de normaal gesproken voorzichtige, bekwame en zorgvuldige arts in dezelfde omstandigheden.

De arts laat zich bij zijn keuzes leiden door relevante wetenschappelijke gegevens en zijn ervaring, rekening houdend met de specifieke situatie van de patiënt. Indien hij afwijkt van de zorgrichtlijnen moet hij dit kunnen rechtvaardigen.

Meer nog dan een recht is de therapeutische vrijheid een verantwoordelijkheid. Veiligheid, het belang van de patiënt en respect voor het ethische beginsel van non-maleficence[5] moeten de arts leiden bij zijn medische behandeling en therapeutische keuzes. Anders misbruikt hij zijn therapeutische vrijheid.

Tot slot oefent de arts de therapeutische vrijheid uit met inachtneming van de rechten van de patiënt[6].

2. Een éénvormig ziekenhuisbreed gebruik van merken en modellen van medische hulpmiddelen biedt voordelen op gebied van kwaliteit en veiligheid.

Dat stelt de ziekenhuisapotheker, die verantwoordelijk is voor de beschikbaarheid en de kwaliteit van de medische hulpmiddelen, in staat om grotere voorraden van het geselecteerde materiaal aan te leggen. Daardoor is het minder noodzakelijk om materiaal te gebruiken dat uitgeleend wordt door de bedrijven die het op de markt brengen en dat buiten de gebruikelijke procedures om gesteriliseerd wordt omdat er problemen zijn met de leveringstermijnen.

Vanuit technisch oogpunt heeft dergelijke rationalisatie het voordeel dat de aan de instelling verbonden artsen en andere beroepsbeoefenaars opgeleid kunnen worden in het gebruik van gekend materiaal. Zo is niet alleen de arts maar zijn ook zijn ziekenhuismedewerkers bij het leerproces betrokken.

Ze zorgt ook voor meer transparantie over de beweegredenen achter de keuze van het materiaal.

Maar dit mag niet ten koste gaan van kwaliteit, beschikbaarheid of innovatie. Rationalisatie van de keuzes kan een kwaliteitsfactor zijn op voorwaarde dat de keuzes goed gemaakt worden. Kwaliteit moet de doelstelling zijn van het ganse zorgteam, inclusief het leidinggevende en logistieke team. Bij de keuze van de medische hulpmiddelen moet rekening gehouden worden met de mening van de betrokken beroepsbeoefenaars, wat een voldoende en evenwichtige vertegenwoordiging in het comité voor medische hulpmiddelen vereist.

Speciale situaties moeten de toegang tot specifiek materiaal mogelijk kunnen maken (bijvoorbeeld voor uitzonderlijke of innovatieve technieken).

3. Het begrip medisch hulpmiddel bestrijkt een zeer breed spectrum (elk instrument, apparaat, uitrusting, software, implantaat, reagens, stof of ander artikel dat alleen of in combinatie gebruikt wordt en bestemd is om bij de mens voor specifieke medische doeleinden aangewend te worden)[7].

De wetgeving voor medische hulpmiddelen regelt niet het gebruik ervan voor andere doeleinden dan datgene waarvoor het hulpmiddel een handelsvergunning verkregen heeft (off-label)[8].

Het gebruik van een hulpmiddel buiten de goedgekeurde indicaties kan betrekking hebben op verschillende situaties, zoals :

- buiten de specifieke pathologieën of patiëntengroepen waarvoor het bestemd was,

- voor een ander stadium binnen het ziekteverloop,

- bij een vergelijkbare maar niet-identieke klinische aandoening,

- om langs andere wegen in het lichaam ingebracht te worden[9].

Het gebruik van een hulpmiddel in overeenstemming met het beoogde doel en de vastgelegde indicaties is in overeenstemming met de beginselen van evidence-based medicine. Vanuit deontologisch oogpunt kan het gebruik van een hulpmiddel met CE-markering buiten deze indicaties echter worden toegestaan indien aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:

- het wordt uitsluitend gerechtvaardigd door de behoeften en belangen van de patiënt in termen van zijn gezondheid,

- het verwachte voordeel rechtvaardigt het risico dat inherent is aan het gebruik ervan,

- het risico is medisch en ethisch aanvaardbaar,

- de toegevoegde waarde en werkzaamheid van dit gebruik steunen op een wetenschappelijk ondersteunde aanpak (bijvoorbeeld een wetenschappelijke documentatie),

- alternatieven zijn overwogen en verworpen op objectieve wetenschappelijke gronden,

- de patiënt heeft zijn vrije en geïnformeerde toestemming voor dit gebruik gegeven,

- dergelijk gebruik is niet in strijd met de wet.

Rekening houdend met deze criteria moet off-label gebruik van een medisch hulpmiddel met een hoog risico, zoals implantaten die permanent in het lichaam aangebracht worden of die in contact komen met het hart of de hersenen, uitgesloten worden.

Het feit dat er geen geschikt materiaal op de markt verkrijgbaar is, volstaat niet als rechtvaardiging voor off-label gebruik, in het bijzonder in voorspelbare en niet-dringende situaties.

Binnen een ziekenhuis handelt de arts die er gebruik van maakt op een zeer nauwgezette en transparante wijze ten overstaan van zijn oversten en het comité voor medisch materiaal[10]. Op het gebied van sterilisatie eerbiedigt hij de bevoegdheden en de expertise van de ziekenhuisapotheker[11] en werkt hij met hem samen.

Bij gebruik buiten de indicaties dienen de rechten van de patiënt[12] geëerbiedigd te worden, met name het recht van de patiënt om geïnformeerd te worden (in het bijzonder over de alternatieven voor de zorg die hem voorgesteld wordt) en om toe te stemmen in de hem voorgestelde zorg[13]. Dit gebruik dient gemotiveerd te worden in het medisch dossier van de patiënt.

De herverwerking van medische hulpmiddelen voor eenmalig gebruik is onderworpen aan de wet[14][15] .

Tot slot moeten alle bijwerkingen die zouden optreden tijdens off-label gebruik gemeld worden bij het FAGG.

4. Het FAGG wijst op het bijzondere probleem van bepaalde chirurgische instrumenten die afgeleid zijn van doe-het-zelf-gereedschap.

De CE-gemarkeerde chirurgische instrumenten die door gespecialiseerde firma’s verdeeld worden, bieden kwaliteitswaarborgen op het gebied van corrosie en sterilisatie.

Dit gaat gepaard met een aanzienlijk hogere aankoopprijs ervan ten opzichte van de prijs van het doe-het-zelf-gereedschap waarvan ze soms afgeleid zijn.

Het is onaanvaardbaar dat het noodzakelijke, gelabelde en vergunde materiaal ontzegd wordt aan de patiënt om te besparen of dat om dezelfde redenen gereedschap gebruikt wordt dat niet ontworpen is voor medisch gebruik.

Indien de prijs van het materiaal duidelijk een belemmering vormt voor de aanschaf ervan, is het aan de overheid of de ziekenhuisautoriteiten om de fabrikanten te sensibiliseren voor dit probleem en duidelijke instructies te geven over een optimaal gebruik van de beschikbare middelen om ervoor te zorgen dat de patiënten toegang hebben tot de best mogelijke zorg.

De arts kan het advies van de medisch-farmaceutische commissie of van de ziekenhuisapotheker niet omzeilen bij het aanschaffen van specifieke instrumenten.

5. De nationale raad is tot besluit van oordeel dat het wenselijk zou zijn het gebruik van een CE-gemarkeerd medisch hulpmiddel buiten de toegestane indicaties voor het in de handel brengen ervan te reglementeren, teneinde de rechtszekerheid van de artsen te waarborgen, in plaats van een repressief beleid te voeren in de wetenschap dat bepaalde medische situaties een dergelijk gebruik kunnen rechtvaardigen.


[1] Art. 4 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 144, § 1, van de wet van 10 juli 2008 betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen; art. 73, §1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

[2] Art. 7 van de Code van medische deontologie en de commentaar erbij

[3] In de medische literatuur, zie m.n. T. Goffin, De professionele autonomie van de arts, Die Keure, 2011, nr. 276 en volgende; G. Genicot, Droit médical et biomédical, Larcier, 2010, p. 380 en volgende, m.n. p. 385; H. Nys en T. Goffin, « Recente ontwikkelingen met betrekking tot de autonomie van arts en patiënt », in Medisch recht, H. Nys en S. Callens (uitg.), Die Keure, Themis, 2011, vol. 63, p. 41 en volgende.

[4] Art. 6 van de Code van medische deontologie en art. 8 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg. De wet kan de arts ertoe verplichten een bijzondere bekwaamheid te bezitten om bepaalde handelingen te verrichten (cfr. Wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren).

[5] [5]cf. Principles of Biomedical Ethics, Tom L. Beauchamp and James F. Childress (medisch-ethische reflectie die een universeel analysekader biedt dat gebaseerd is op de confrontatie van vier beginselen : autonomie, beneficence, non-maleficence en rechtvaardigheid).

[6] Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

[7] Art. 2, 1) en 2), van de Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen

[8]https://www.fagg.be/nl/MENSELIJK_gebruik/gezondheidsproducten/medische_hulpmiddelen_hulpstukken

[9] The European Association of Medical devices Notified Bodies (Team-NB), Position paper, Data generated from ‘Off-Label’ Use of a device under the EU Medical Device Regulation 2017/745, 5 oktober 2022.

[10] Artt. 26 tot 28 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 houdende vaststelling van de normen waaraan een ziekenhuisapotheek moet voldoen om te worden erkend.

[11] Art. 12 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 houdende vaststelling van de normen waaraan een ziekenhuisapotheek moet voldoen om te worden erkend.

[12] Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

[13] Advies NR van 06/05/2017, Informeren van de patiënt over zijn gezondheidstoestand en de verstrekte zorg, a157006

[14] Art. 12 van de wet van 22 december 2020 betreffende de medische hulpmiddelen

[15]https://www.fagg.be/nl/MENSELIJK_gebruik/gezondheidsproducten/medische_hulpmiddelen_hulpstukken

Ziekenhuizen16/09/2023 Documentcode: a170014
Het gebruik van medische gegevens binnen het ziekenhuis

De nationale raad heeft in zijn vergadering van 16 september 2023 een tekst opgesteld om de patiënt te informeren over het gebruik van medische gegevens en lichaamsmateriaal in een ziekenhuis. De bedoeling van deze tekst is zowel het belang van het wetenschappelijk onderzoek te onderstrepen als te wijzen op de rechten van de patiënt in deze materie.

Geachte patiënt,

U vertrouwde de zorgverlening toe aan ons ziekenhuis. Dit wil zeggen dat u kan rekenen op een kwaliteitsvolle zorgverstrekking gebaseerd op de meest recente medische kennis en met de aanwending van de meest moderne technologie. Om topgeneeskunde te kunnen blijven aanbieden is het mogelijk dat uw medische gegevens onder geanonimiseerde of gepseudonimiseerde vorm gebruikt worden voor kwaliteitsbewaking en wetenschappelijk onderzoek. Gegevens die gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek zijn nooit direct identificeerbaar (uw naam wordt niet vermeld, maar geanonimiseerd of vervangen door een code). Onze onderzoekers zijn gebonden aan strenge wettelijke regels om de vertrouwelijkheid en beveiliging van de gegevens te verzekeren. Er is steeds een goedkeuring nodig van de commissie medische ethiek. Een finale controle gebeurt door de functionaris voor de bescherming van persoonsgegevens (Data Protection Officer- DPO). Bij de DPO kan u ook meer informatie vragen over dit gebruik van uw medische gegevens.

Komt u in het ziekenhuis voor een bloedafname of een andere ingreep waarbij er lichaamsmateriaal wordt afgenomen, dan kan het weggenomen lichaamsmateriaal dat geen nut meer heeft voor uw medische zorg worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. Voor ieder gebruik van overgebleven lichaamsmateriaal moet de commissie medische ethiek een goedkeuring geven en wordt de biobank betrokken. De gegevens die gekoppeld zijn aan dit lichaamsmateriaal volgen dezelfde vertrouwelijkheids- en goedkeuringsprocedure als hierboven beschreven.

U kan bezwaar aantekenen tegen het gebruik van uw medische gegevens of overgebleven lichaamsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek. Deze weigering heeft geen enkel impact op de zorg die u van ons ontvangt.

Wij wensen u een aangenaam verblijf en een goed herstel toe.

Hoofdarts

Data Protection Officer – DPO
e-mailadres DPO
telefoonummer DPO

Alternatieve geneeswijzen16/09/2023 Documentcode: a170015
Weigering door klinisch bioloog van bepaalde analyses waarvan het belang op wetenschappelijk gebied in twijfel wordt getrokken en die een hoge kost voor de patiënt met zich meebrengen.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht betreffende de mogelijkheid voor de klinisch bioloog bepaalde analyses te weigeren waarvan het belang op wetenschappelijk gebied in twijfel wordt getrokken en die een hoge kost voor de patiënt met zich meebrengen.

1.De therapeutische vrijheid van de arts stoelt op de wet[1] en de medische déontologie[2].

Deze vrijheid is niet absoluut[3].

De arts verstrekt kwaliteitsvolle zorg. Bij zijn keuzes laat hij zich leiden door relevante wetenschappelijke gegevens en zijn expertise, rekening houdend met de voorkeuren van de patiënt[4]. Hij ziet erop toe toegewijde en bekwame geneeskundige verzorging te verstrekken in het belang van de patiënt, met eerbied voor de rechten van de patiënt en rekening houdend met de door de gemeenschap ter beschikking gestelde globale middelen[5].

De beroepsautonomie van de arts heeft tot gevolg dat de arts kan weigeren een door een patiënt of collega gevraagde handeling te verrichten indien hij meent dat dit ongepast is vanuit medisch oogpunt.

2.De klinisch bioloog draagt de verantwoordelijkheid kwaliteitsvolle zorg te verstrekken. Om deze reden kan hij weigeren een analyse uit te voeren waarvan hij meent dat ze niet gerechtvaardigd is op medisch gebied en indruist tegen het belang van de patiënt, voornamelijk omwille van de hoge kostprijs en de niet-terugbetaling door de verzekering geneeskundige verzorging.

De collegialiteit vereist dat hij de voorschrijvende arts onmiddellijk informeert en de redenen voor zijn beslissing vermeldt.

Indien de voorschrijvende arts van mening is dat hij zijn voorschrift moet handhaven, waarborgt hij de continuïteit van de zorg door de patiënt door te verwijzen naar een andere klinisch bioloog, die beslist welk gevolg hij geeft aan de aanvraag voor een analyse[6].

De klinisch bioloog licht de patiënt de medische redenen toe voor zijn weigering in genuanceerde bewoordingen die respectvol blijven ten opzichte van zijn voorschrijvende collega[7]. Op vraag van de patiënt, verwijst de klinisch bioloog de patiënt door naar andere collega’s.

In spoedeisende gevallen mogen uiteenlopende medische meningen tussen de voorschrijvende arts en de klinisch bioloog niet verhinderen dat de patiënt de zorg krijgt die zijn toestand vereist.


[1] Art. 4 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 144, § 1, van de wet van 10 juli 2008 betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen; art. 73, §1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

[2] Art. 7 van de Code van medische deontologie en de commentaar erbij

[3] In de medische literatuur, zie m.n. T. Goffin, De professionele autonomie van de arts, Die Keure, 2011, nr. 276 en volgende; G. Genicot, Droit médical et biomédical, Larcier, 2010, p. 380 en volgende, m.n. p. 385; H. Nys en T. Goffin, « Recente ontwikkelingen met betrekking tot de autonomie van arts en patiënt », in Medisch recht, H. Nys en S. Callens (uitg.), Die Keure, Themis, 2011, vol. 63, p. 41 en volgende.

[4] Art.4, 2de lid, wet van 22 april 2019 betreffende de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de kwaliteitszorg; art. 4 van de Code van medische deontologie

[5] Art. 73, § 1, Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994

[6] Art. 32 van de Code van medische deontologie

[7] Art. 11 van de Code van medische deontologie

Consent (Fully Informed-)16/09/2023 Documentcode: a170016
Geluidsopname van raadplegingen

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 16 september 2023 onderzocht of de patiënt een geluidsopname mag maken van de raadpleging.

De patiënt heeft tegenover de arts het recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan (art. 7, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

De patiënt heeft ook het recht zo volledig mogelijk te worden geïnformeerd over de verschillende aspecten van de behandeling, opdat hij geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij kan toestemmen in iedere tussenkomst van de arts (art. 8, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt).

Het “voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en tot wijziging van bepalingen inzake rechten van de patiënt in andere wetten inzake gezondheid” tracht dit informatierecht nog aan te scherpen en zo performant mogelijk te maken ten aanzien van de patiënt. Wat betreft de geluidsopname van een raadpleging, zegt de memorie van toelichting bij het voorontwerp dat “een patiënt met medeweten van de zorgverlener een geluidsopname mag maken van het gesprek met de gezondheidszorgbeoefenaar ten einde achteraf de verstrekte informatie nogmaals te kunnen beluisteren”. (zie voorontwerp wet patiëntenrechten memorie, dd. 19 juli 2023)

De nationale raad verstrekt het volgende advies:

De arts-patiëntrelatie is een zorgrelatie gebaseerd op wederzijds vertrouwen.

Het heimelijk opnemen door de patiënt van een raadpleging kan het vertrouwen van de arts schenden en een einde teweeg brengen van de therapeutische relatie (overeenkomstig de modaliteiten van 32, Code van medische deontologie).

De situatie kan zich evenwel voordoen dat de patiënt ten aanzien van de arts aangeeft dat de mondelinge informatie voor hem onvoldoende is om een volledig inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand of een geïnformeerde toestemming te geven, bijvoorbeeld omwille van de hoeveelheid aan informatie of de ernst van de gezondheidstoestand van de patiënt (te denken valt aan een raadpleging oncologie).

In dat geval kan in gezamenlijk overleg arts-patiënt een oplossing worden gezocht om de gezondheidsinformatie beter te kunnen assimileren, te denken valt aan een (bijkomende) schriftelijke informatie of een geluidsopname. Beide actoren van de vertrouwensrelatie dienen met deze opname in te stemmen.

Zowel de patiënt als de arts dienen er zich van bewust te zijn dat de aanwezigheid van een microfoon of videoapparaat de consultatie een meer onnatuurlijk en gekunsteld karakter kunnen geven.

Getuigschrift10/06/2023 Documentcode: a170011
Deontologische regels bij het attesteren van een arbeidsongeschiktheid tijdens of na een vakantie in het buitenland

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 10 juni 2023 de problematiek onderzocht betreffende het attesteren van de arbeidsongeschiktheid in geval van ziekte tijdens een vakantie in het buitenland, opdat de werknemer zijn recht kan uitoefenen om deze vakantiedagen later op te nemen.

De wettelijke en deontologische regels omtrent het attesteren van arbeidsongeschiktheid blijven ongewijzigd.

De arts dient de deontologische regels te volgen zoals bepaald door artikel 26, Code van medische deontologie, het advies van de nationale raad van 19 september 2020, “Opstellen van medische documenten – Principes en aanbevelingen”, a167021 en het advies van de nationale raad van 18 juni 2022, “Teleconsultaties in het huidige zorglandschap – Deontologische regels”, a169012.

Een medisch attest van arbeidsongeschiktheid dient gedateerd te worden op de dag van de redactie. Evenwel is het mogelijk de gezondheidstoestand van de patiënt op een vroeger moment (voorafgaand aan het opstellen) te attesteren, op basis van objectieve medische gegevens.

De wet bepaalt niet dat het ziekteattest moet worden opgesteld door een Belgische arts in een officiële landstaal. Het ziekteattest moet melding maken van de identiteit van de werknemer, de arbeidsongeschiktheid, de waarschijnlijke duur ervan, en of de werknemer zich met het oog op de controle al dan niet naar een andere plaats mag begeven.[1] Het attest dient ook te worden ondertekend door de (buitenlandse) arts.

Het attest moet worden opgemaakt in een verstaanbare taal opdat de werkgever de wettelijke voorwaarden kan nagaan.

De werkgever behoudt het recht een beroep te doen op een controlearts, ook indien de werknemer in het buitenland verblijft. De verblijfplaats van de werknemer dient aldus gekend te zijn bij de werkgever. De controle mag niet worden geweigerd door de werknemer.[2]


[1] Art. 31, §2, wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten

[2] Art. 31, §3, wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten

Continuïteit van de zorg10/06/2023 Documentcode: a170010
Het tekort aan artsen en de weerslag hiervan op de gezondheidszorg

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 10 juni 2023 de problematiek van het tekort aan artsen en de weerslag hiervan op de gezondheidszorg.

Zeer regelmatig krijgen de provinciale raden en de nationale raad klachten van patiënten omwille van het feit dat ze geen arts vinden die binnen een redelijk tijdsbestek aan hun hulpvraag tegemoet kan komen. Bij het platform “arts in nood” is er een exponentiële toename van het aantal hulpvragen omwille van een onverantwoorde en ondraaglijke werklast. Meerdere ontredderde artsen laten weten dat ze per direct willen stoppen met hun praktijkvoering.

Het tekort aan artsen is al enkele jaren een heikel punt binnen de gezondheidszorg maar nu is deze problematiek in een stroomversnelling gekomen omdat de middelen om de penurie op te vangen uitgeput raken. In het begin van het tekort probeerden artsen zelf de grotere vraag naar zorg op te vangen door meer uren te presteren en zorgden huisartsenkringen en ziekenhuizen voor een betere afstemming om patiënten zo goed mogelijk op te vangen.

Wanneer deze maatregelen niet volstonden en de werkload onaanvaardbaar werd, kondigden meerdere artsen uit zelfbescherming een patiëntenstop aan. Onvermijdelijk verplaatste de werklast zich naar andere praktijken of naar spoedgevallendiensten met het oplopen van de wachttijden en klachten omwille van oneigenlijk gebruik tot gevolg. Tegelijk hebben artsen allerlei taken gedelegeerd aan andere zorgverstrekkers maar ook deze oplossing is begrensd als men kwaliteitsvolle geneeskunde wil blijven nastreven.

Men is nu op een punt gekomen dat bij elke bijkomende belasting van de arts een domino-effect dreigt te ontstaan waarbij meerdere collega’s tegelijk en definitief zullen afhaken en de gezondheidszorg voor een ernstige crisis komt te staan.

De tijd is aangebroken voor de beleidsvoerders om versneld alle beloofde ondersteunende maatregelen onmiddellijk te implementeren. Ook dient de overheid bij de berekening van de toekomstige quota en subquota rekening te houden met een brede marge om onvoorspelbare factoren die de werkomstandigheden verzwaren zoals massieve uitbraken van infectieziekten, toenemende agressie tegenover gezondheidsverstrekkers, verhoogde administratieve last etc. op te vangen. De shift van torenhoge arbeidsuren naar een normaal werkregime omwille van de aandacht die artsen schenken aan het bewaken van de balans tussen het werk en het privéleven moet ook in rekening worden gebracht. De vicieuze cirkel waarbij steeds minder artsen meer werk moeten verrichten dient absoluut doorbroken te worden.

De nationale raad roept de wetenschappelijke verenigingen, de beroepsverenigingen en de patiëntenorganisaties op om mee te denken over oplossingen voor de korte en lange termijn en vraagt de huisartsenkringen en ziekenhuizen redelijke oplossingen te blijven uitwerken om ons zo geroemde systeem van toegankelijke en kwalitatieve zorg te kunnen blijven aanbieden. De nationale raad is bereid aan dergelijke initiatieven mee te werken of deze te faciliteren.

Talenkennis van de arts10/06/2023 Documentcode: a170012
Inschrijving op de lijst van artsen die de taal van de regio onvoldoende machtig zijn

Naar aanleiding van de vergadering van de nationale raad met de voorzitters en magistraten van de provinciale raden en de voorzitters van de raden van beroep op zaterdag 29 april 2023, heeft de nationale raad van de Orde der artsen in zijn vergadering van 10 juni 2023 opnieuw de problematiek onderzocht betreffende de inschrijving op de lijst van artsen die de taal van de regio onvoldoende machtig zijn.

Uit een voorgaande analyse van de nationale raad is gebleken dat op basis van het Belgisch en Europees recht het niet is toegelaten de inschrijving te laten afhangen van de kennis van de taal van de regio.[1]

Diezelfde analyse wijst evenwel op de rol van de Orde om erop toe te zien dat de regels van medische deontologie worden nageleefd.

Wanneer de arts onvoldoende kennis heeft van de taal van de regio, kan dit nefast zijn voor de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de patiënt. Een goede communicatie met de patiënt is onontbeerlijk om te voldoen aan zowel de wettelijke als deontologische verplichtingen die rusten op elke arts.[2] Een goede kennis van de taal van de patiënt is noodzakelijk voor het afnemen van een anamnese, het stellen van een diagnose en het opstellen van een behandelingsplan met instructies aan de patiënt en het tot stand komen van een volwaardig informed consent.

Ook de “International Patient Safety Goals”, ontwikkeld door de “Joint Commission International”, wijzen op het belang van een goede communicatie, ter verbetering van de patiëntveiligheid. Uit deze veiligheidsdoelstellingen blijkt dat medische fouten het vaakst worden veroorzaakt door communicatiefouten, dikwijls met lethale afloop.

Tenslotte is een goede kennis van de taal van de regio noodzakelijk om te kunnen deelnemen aan de wachtdienst, hetgeen een wettelijke verplichting is van elke arts.[3]

Op grond van de inlichtingen verleend door de arts over de plaatsen waar hij zal werken en de activiteiten die hij wenst te verrichten, oordeelt de provinciale raad door middel van een marginale toetsing of de arts in zijn specifiek geval voldoende kennis heeft van de taal van de regio om de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de patiënt te waarborgen.

Indien de gebrekkige kennis van de taal van de regio manifest tot gevolg heeft dat de regels van medische deontologie niet kunnen worden nageleefd, kan de inschrijving op de lijst worden geweigerd. De weigeringsbeslissing moet grondig worden gemotiveerd.

Het staat de provinciale raad vrij om de collega’s waarmee de arts een samenwerkingsverband zal aangaan of de hoofdarts van het ziekenhuis waar hij zal werken uit te nodigen om samen te onderzoeken hoe de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid kan worden gegarandeerd, zelfs wanneer de arts de taal van de regio onvoldoende machtig is.

Tenslotte, is het niet mogelijk de arts voorwaardelijk in te schrijven. Evenwel is het mogelijk de arts op de lijst in te schrijven met de belofte initiatieven te nemen om zijn talenkennis te verbeteren. Indien deze belofte naderhand niet wordt nageleefd, kan de arts van de lijst worden weggelaten.

De provinciale raden dienen erop toe te zien dat een beslissing om een inschrijving te weigeren niet het omgekeerde effect met zich meebrengt, namelijk zorg onthouden aan patiënten die de taal van de regio niet machtig zijn. Derhalve is het aangewezen de arts aan te sporen tot het volgen van een cursus van de taal van de regio, eerder dan de inschrijving te weigeren.


[1] Advies van de nationale raad van 23 april 2022, Taalkennis – Weigering om een arts in te schrijven op de lijst van de Orde der artsen, a169008-R.

[2] Zie onder meer artikelen 7 en 8, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt; artikel 19, Code van medische deontologie

[3] Zie onder meer artikel 21, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg

Patiëntenrechten25/03/2023 Documentcode: a170009
Modernisering van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

De nationale raad van de Orde der artsen nam kennis van het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en tot wijziging van bepalingen inzake rechten van de patiënt in andere wetten inzake gezondheid.

Op 13 april 2023 legde hij aan de minister van Volksgezondheid de volgende bedenkingen voor.

1. Definities

1.1. Het persoonlijk toepassingsgebied van de wet wordt uitgebreid tot de persoon die “gezondheidszorg wenst te ontvangen” (art. 5 van het voornoemde voorontwerp van wet). Deze wijziging wordt eveneens aangebracht in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, in de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (Kwaliteitswet) en in de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg (art. 19, 20 en 21 van het voorontwerp).

In verband met de wijziging van het persoonlijk toepassingsgebied van de wet betreffende de rechten van de patiënt, blijkt uit de memorie van toelichting dat dit geen verplichting meebrengt voor een gezondheidszorgbeoefenaar om iedere patiënt te aanvaarden. Bijgevolg kan de persoon die gezondheidszorg wenst te ontvangen het recht op kwaliteitsvolle zorg, bedoeld in artikel 5 van de wet betreffende de rechten van de patiënt, niet doen gelden ten aanzien van een gezondheidszorgbeoefenaar waarmee hij geen therapeutische relatie heeft. De vraag rijst dan ook in hoeverre de andere rechten van deze wet, zoals het recht op informatie over zijn gezondheidstoestand of het recht op een bijgehouden patiëntendossier, kunnen worden uitgeoefend door een persoon die gezondheidszorg “wenst” te ontvangen, zolang er geen zorgrelatie tot stand kwam. Dit zou gepreciseerd moeten worden in de wet met het oog op een uniforme interpretatie.

1.2. Het zou wenselijk zijn in artikel 2 van de wet betreffende de rechten van de patiënt de begrippen “vertrouwenspersoon” en “vertegenwoordiger” te definiëren om beter te begrijpen wat hun rol is.

Op te merken valt dat er in de Franse versie van de wettekst (art. 14 en 15, gecoördineerde wet) gebruik wordt gemaakt van zowel de term “représentant” als “mandataire”, terwijl de Nederlandstalige versie enkel het begrip “vertegenwoordiger” hanteert.

In artikel 15, § 1, van de wet betreffende de rechten van de patiënt, dient in de Franse versie de term “mandataire” vervangen te worden door de term “représentant”.

2.Het informeren van de patiënt

2.1. Het recht om schriftelijke informatie te ontvangen, wordt uitvoerig uitgewerkt.

De politieke verantwoordelijken zijn zich ervan bewust dat meer en meer artsen genoodzaakt zijn nieuwe patiënten te weigeren, dat de termijnen om toegang te verkrijgen tot zorg steeds langer worden, dat de administratieve belasting een probleem vormt voor de uitoefening van het beroep, dat de beschikbare middelen beperkt zijn en dat de behoeften toenemen, rekening houdend met de vergrijzing van de bevolking.

Indien de patiënten hun recht om de informatie schriftelijk te verkrijgen op een algemene wijze zouden uitoefenen, dan zou dit een te grote werklast vormen voor de gezondheidszorgbeoefenaars, ten koste van de tijd die aan zorg kan worden besteed.

2.2. Het voorontwerp bepaalt dat de gezondheidszorgbeoefenaar de aan de patiënt gegeven informatie op papier moet zetten wanneer ze complex is en indien dit pertinent is (art. 9 van het voorontwerp).

De patiënt is het best geplaatst om te oordelen of de informatie voor hem complex is en of het pertinent is of hij zijn recht om schriftelijke informatie te verkrijgen, wenst uit te oefenen.

Aangezien de patiënt reeds beschikt over het onvoorwaardelijke recht om de informatie schriftelijk te vragen, is de nationale raad van mening dat deze bijkomende verplichting voor de gezondheidszorgbeoefenaar overbodig is.

2.3. Het voorontwerp voegt aan de bestaande tekst toe dat de patiënt recht heeft op informatie “die past bij zijn bevattingsvermogen” (art. 9 van het voorontwerp). De nationale raad suggereert hieraan toe te voegen “en zijn draagkracht”, welke voor de patiënt evenzeer een belangrijke rol kan spelen bij het begrijpen van de gegeven informatie in bepaalde omstandigheden.

2.4. De therapeutische exceptie vereist dat de gezondheidszorgbeoefenaar nagaat of de informatie aan de patiënt meegedeeld kan worden op een manier die rekening houdt met het risico op nadeel voor zijn gezondheid (art. 9 van het voorontwerp).

Gezien de plicht van de gezondheidszorgbeoefenaar om informatie te verstrekken rekening houdend met het bevattingsvermogen van de patiënt en zijn draagkracht, lijkt deze bepaling overbodig.

2.5. Het voorontwerp voorziet dat de gezondheidszorgbeoefenaar de patiënt informeert over de financiële gevolgen van de tussenkomst overeenkomstig artikel 73, § 1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, hetwelk enkel verwijst naar de conventiestatus van de gezondheidszorgbeoefenaar.

De nationale raad is van mening dat de wet eveneens moet voorzien in een voorafgaande en duidelijke informatie over de kosten van de ingreep, in het bijzonder de bepaling van de erelonen en de hoogte van eventuele ereloonsupplementen.

3.De autonomie van de patiënt en de rol van zijn vertegenwoordiger

3.1. De patiënt heeft recht op een kwaliteitsvolle, doelgerichte dienstverstrekking die rekening houdt met zijn voorkeuren (art. 7 van het voorontwerp).

In de Franse versie klopt de toevoeging “et tient compte des préférences du patient” grammaticaal niet.

Hoewel de commentaar in de memorie van toelichting verduidelijkt wat verstaan moet worden onder de term “doelgericht”, laat de tekst van de wet zelf ruimte voor interpretatie. De term “doelgericht” is vaag en vergt precisering wat de aard van het doel betreft.

De memorie van toelichting voegt eraan toe dat de voorkeuren van de patiënt enkel worden gevolgd indien dit geen afbreuk doet aan de diagnostische en therapeutische vrijheid van de gezondheidszorgbeoefenaar, zoals verankerd in de Kwaliteitswet. Dit zou uitdrukkelijk uit de patiëntenrechtenwet moeten blijken.

De wet betreffende de rechten van de patiënt is grotendeels ingegeven door het autonomiebeginsel van de patiënt. Dit beginsel wordt echter niet opgevat als een onvoorwaardelijke autonomie, maar als een autonomie die verbonden is met die van de gezondheidszorgbeoefenaar, d.w.z. een "interdependente" autonomie. Gezien de toenemende moeilijkheden die tal van gezondheidszorgbeoefenaars ondervinden in termen van eisen, agressiviteit en zelfs geweld van hun patiënten, zou de tekst van de wet ten minste een notie van wederkerigheid in de relatie moeten vermelden, met plichten voor de patiënt, om zowel het respect ten aanzien van de persoon van de gezondheidszorgbeoefenaar als zijn therapeutische vrijheid te waarborgen.

Bovendien mag de wet niet de indruk geven dat de voorkeuren van de patiënt onbeperkt zijn terwijl de middelen van de maatschappij inzake gezondheid beperkt zijn en de gezondheidszorgbeoefenaar deze op redelijke wijze moet aanwenden (art. 73, §, 2de lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen).

3.2. De memorie van toelichting stelt verrassend dat de patiënt (steeds) een geluidsopname mag maken van het gesprek met de gezondheidszorgbeoefenaar, dus eventueel zelfs zonder het medeweten van deze laatste.

Om het vertrouwen en de dialoog tussen de arts en de patiënt niet te schaden, is de nationale raad van mening dat een geluidsopname van een raadpleging door de patiënt, met name met het oog op een betere assimilatie van de ontvangen informatie, slechts kan plaatsvinden in onderling overleg. Het zou minstens wenselijk zijn in de wet te preciseren dat de gezondheidszorgbeoefenaar hierover vooraf dient te worden ingelicht.

De arts-patiëntrelatie is een op wederzijds respect gebaseerde vertrouwensrelatie; de overjuridisering ervan kan nefast zijn voor deze relatie.

3.3. De gezondheidszorgbeoefenaar moet rekening houden met de wensen uitgedrukt in de voorafgaande zorgplanning, terwijl hij de zorgweigering dient te eerbiedigen (artikel 12 van het voorontwerp).

Een duidelijk onderscheid tussen deze twee begrippen dient te worden geformuleerd. De definitie van zorgplanning (artikel 5 van het voorontwerp) sluit niet uit dat de patiënt negatieve wensen kenbaar maakt (zie de toelichting bij artikel 14 van het voorontwerp).

Uit de memorie van toelichting blijkt dat de zorgplanning, net als de voorkeuren van de patiënt in verband met zijn verzorging (artikel 7 van het voorontwerp), geen afbreuk doet aan de in artikel 4 van de Kwaliteitswet bedoelde diagnostische en therapeutische vrijheid. Dat zou verduidelijkt moeten worden in de wet.

3.4. In verband met de vertegenwoordigingsbevoegdheid bepaalt artikel 18 van het voorontwerp niet dat de beroepsbeoefenaar, met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de patiënt, ook het verzoek van de persoon bedoeld in artikels 12 en 14 van de wet betreffende de rechten van de patiënt om de informatie bedoeld in artikels 7 en 8 van de wet betreffende de rechten van de patiënt, geheel of gedeeltelijk kan afwijzen.

Dit zou gepreciseerd moeten worden om een terugkerende kritiek op de huidige tekst van de wet aan te pakken.

Het Burgerlijk Wetboek stelt bovendien dat bepaalde handelingen, waarvan sommige de gezondheid betreffen, enkel uitgeoefend kunnen worden door de persoon zelf omdat ze een uiterst persoonlijke keuze van hem vergen. Ze zijn niet vatbaar voor vertegenwoordiging of bijstand door de gerechtelijke bewindvoerder (artikel 497/2 van het Burgerlijk Wetboek).

Dergelijke beperkingen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid doen zich niet voor in het geval van de vertegenwoordiger die aangesteld is op basis van de wet betreffende de rechten van de patiënt. De wijziging van de wet betreffende de rechten van de patiënt zou de gelegenheid moeten zijn om een ongelijkheid voor de wet inzake de vertegenwoordiging van de patiënt op te lossen.

3.5. Er wordt bepaald dat de beroepsbeoefenaar de patiënt geregeld bevraagt over zijn vertrouwenspersoon, om te weten of zijn aanwijzing nog steeds actueel is (art. 16 van het voorontwerp).

De gezondheidszorgbeoefenaar moet er niet mee belast worden aan de patiënt te vragen of hij de keuze van zijn vertrouwenspersoon handhaaft, maar het is aan de patiënt dit spontaan te melden (art. 16 van het voorontwerp).

3.6. Het zou wenselijk zijn aan artikel 10, § 1, 2de lid, van de wet betreffende de rechten van de patiënt toe te voegen: “Behoudens akkoord van de patiënt en in overleg met de gezondheidszorgbeoefenaar, kunnen enkel de personen waarvan de aanwezigheid verantwoord is in het kader van de dienstverstrekking van de gezondheidszorgbeoefenaar, aanwezig zijn bij de zorg, de onderzoeken en de behandelingen”.

4. Het patiëntendossier

4.1. Artikel 14 van het voorontwerp van wet schrapt het begrip van persoonlijke notities niet uit de wet betreffende de rechten van de patiënt.

Zoals geformuleerd in zijn advies van 27 april 2019, met als titel « Persoonlijke notities in het patiëntendossier », deelt de nationale raad de vaststelling van de Federale Commissie "Rechten van de patiënt" dat gezien de evolutie van monodisciplinaire praktijkvoering naar multidisciplinaire samenwerking de vraag gesteld wordt of het begrip persoonlijke notities, zoals het vandaag in de memorie van toelichting, beschreven staat nog voldoende actueel is (advies van 21 november 2017 van de Federale Commissie "Rechten van de patiënt", Het patiëntendossier, p. 6). Hij is van oordeel dat dit begrip uit de wet betreffende de rechten van de patiënt geschrapt zou moeten worden.

4.2. Het voorontwerp wijzigt de modaliteiten van het recht op inzage in en afschrift van het dossier van de overleden patiënt door zijn naasten.

De wet behoudt de noodzaak voor bepaalde naasten het verzoek tot inzage of afschrift te motiveren en te specifiëren. Evenwel bestaat de mogelijkheid dat de nabestaanden het ontvangen afschrift gebruiken voor een ander doel dan opgegeven in de motivering. In die zin heeft de gezondheidszorgbeoefenaar geen enkele controle meer over de geheimhouding, die in principe blijft gelden na het overlijden. De nationale raad is van oordeel dat het opportuun zou zijn hiervoor waarborgen te bepalen in de wet om misbruik van vertrouwelijke informatie te vermijden.

Het voorontwerp bevat geen bepaling voor het geval waarin de gezondheidszorgbeoefenaar dit verzoek om inzage of afschrift weigert.

Hoewel de wet bepaalt dat de gezondheidszorgbeoefenaar weigert een afschrift van het dossier te verstrekken indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de patiënt onder druk staat om een afschrift van zijn dossier aan derden te bezorgen, bestaat nergens een dergelijke bepaling met betrekking tot het recht op afschrift van de naasten en van de vertegenwoordiger na het overlijden van de patiënt.

5. De minderjarige patiënt

5.1. Het komt vaak voor dat personen die niet het ouderlijke gezag hebben, zoals de nieuwe echtgenoot of partner, grootouders of andere familieleden, bijdragen aan de zorg voor de minderjarige. Omdat zij geen ouderlijk gezag over het kind hebben, kunnen zij normaal gesproken niet de rechten uitoefenen waarin de wet betreffende de rechten van de patiënt voorziet, waaronder het recht op informatie. Hun situatie is niet bij wet geregeld.

5.2. Om de vertrouwelijkheid en het recht op privacy te kunnen waarborgen voor "oordeelsbekwame" minderjarigen, die er bewust voor kiezen op raadpleging te komen zonder hun ouders, moeten er maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat deze niet onrechtstreeks door de verzekeringsinstelling worden geïnformeerd (art. 10 van de wet betreffende de rechten van de patiënt).

5.3. De nationale raad zou tot slot van deze gelegenheid gebruik willen maken om de bevoegde autoriteiten ertoe op te roepen de nodige maatregelen te nemen om, met name via het verplichte onderwijs, het kennisniveau van minderjarigen te verbeteren over de autonome uitoefening van hun rechten op grond van de wet betreffende de rechten van de patiënt en over het recht op vertrouwelijkheid.

Dit zou bijdragen tot een betere aanpak van gevoelige gezondheidsproblemen die eigen zijn aan de adolescentie en het toekomstige leven kunnen blijven beïnvloeden (ongewenste zwangerschappen, seksueel overdraagbare aandoeningen, enz.).

Beroepsgeheim25/03/2023 Documentcode: a170008
Overleden patiënt - Informatie aan de verzekeringsmaatschappij

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht betreffende de medische inlichtingen die de arts van een overleden persoon mag meedelen in het kader van de uitvoering van een verzekeringsovereenkomst.

Artikel 61, 4de lid, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen stelt: “Mits de verzekeraar aantoont de voorafgaande toestemming van de verzekerde te bezitten, geeft de arts van de verzekerde aan de adviserend arts van de verzekeraar een verklaring af over de doodsoorzaak.”

De interpretatie van de voorwaarden en beperkingen waaraan dit artikel de opheffing van het medisch geheim onderwerpt, zorgt voor discussie. Het gaat er immers om de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van een overledene te verzoenen met de goede uitvoering van de verzekeringsovereenkomst.

Wanneer afgeweken wordt van het medisch geheim dat beschermd wordt door artikel 458 van het Strafwetboek, meent de nationale raad dat het raadzaam is dat de arts zich houdt aan de bewoordingen van dit artikel.

1. Het is aan de verzekeraar om te bewijzen dat de verzekerde er tijdens zijn leven mee ingestemd heeft dat zijn arts een verklaring over de doodsoorzaak mag verstrekken aan de adviserend arts van de verzekering.

De wet bepaalt niet dat de begunstigde van de verzekering het gebrek aan instemming van de verzekerde kan ondervangen.

2. De informatie over de doodsoorzaak moet onder gesloten omslag meegedeeld worden aan de adviserend arts van de verzekeraar en niet rechtstreeks aan deze laatste.

3. De wet schrijft voor dat de informatie meegedeeld wordt door de arts van de overleden patiënt. Deze moet niet met naam aangeduid zijn door de patiënt tijdens zijn leven.

Onverminderd het recht van de nabestaanden om via een beroepsbeoefenaar inzage te hebben in het dossier van een overleden persoon (artikel 9, § 4, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt) is het onaanvaardbaar dat ze de adviserend arts van de verzekeringsmaatschappij aanstellen om hun onrechtstreekse inzagerecht in het dossier uit te oefenen zodat hij de informatie kan verkrijgen die hij nuttig acht voor de uitvoering van het verzekeringscontract (cfr. advies van 25 november 2006 betreffende de inzage van het medisch dossier van een overledene door de raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij, TNR 115, maart 2007, p. 3; advies van 21 juni 2013 van de Federale commissie ‘Rechten van de patiënt’ over het onrechtstreekse inzagerecht in het dossier van een overleden patiënt).

Indien het overlijden onderzocht wordt in het kader van een gerechtelijke procedure bestaat er geen deontologisch bezwaar dat de arts-gerechtelijk deskundige, op verzoek van de nabestaanden, door de instantie die hem de opdracht gegeven heeft, gelast wordt de doodsoorzaak te preciseren aan de verzekeraar.

4. De opheffing van het geheim slaat op de doodsoorzaak

Verzekeringsmaatschappijen verdedigen met name een functionele interpretatie van artikel 61, 4de lid, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen. Volgens hen laat het artikel de verzekeraar toe na te gaan of de schade gedekt is door de aangegane verzekering en of de verzekerde zijn contractuele verplichtingen nagekomen is (waaronder de verplichting om, bij het sluiten van het contract, alle omstandigheden aan te geven die door hem gekend zijn en waarvan hij redelijkerwijze moet weten dat ze voor de verzekeraar elementen zijn om het risico te beoordelen).

Om deze reden gebeurt het dat de verzekeringsmaatschappijen inlichtingen inwinnen die niet beperkt zijn tot een verklaring over de doodsoorzaak.

Gelet op de voornoemde bepaling acht de nationale raad het raadzaam dat de arts alleen een verklaring over de doodsoorzaak meedeelt.

De oorzaak van het overlijden (bijvoorbeeld geneesmiddelenintoxicatie) mag niet verward worden met de aard van het overlijden (ongeval, zelfdoding, iatrogeen).

Bij twijfel dient gepreciseerd te worden dat de oorzaak van het overlijden niet bepaald kan worden.

Het is aan de hoven en rechtbanken te oordelen over de wettelijkheid van een clausule volgens welke een verzekerde ermee instemt dat zijn arts na zijn overlijden meer inlichtingen meedeelt dan alleen een verklaring over de oorzaak van zijn overlijden.

Bij geschillen is het aan de rechtbank waarbij de zaak aanhangig gemaakt werd te beslissen om eventueel de arts te horen als getuige of de voorlegging van documenten uit het medisch dossier te gelasten.

Toxicomanie25/02/2023 Documentcode: a170004
Agressie tegen artsen

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 25 februari 2023 de toename van het aantal meldingen van agressie tegen artsen.

Het aantal meldingen van agressie bij het meldpunt van de Orde der artsen neemt gestaag toe [1] en bereikte in 2022 een betreurenswaardig hoogtepunt. Deze stijgende trend doet zich ook voor bij andere categorieën van zorgverleners en vertroebelt de zorgrelatie. De cijfers bij het meldpunt van de Orde, alsook die uit een recent grootschalig onderzoek bij 3726 Belgische artsen[2], tonen de complexiteit aan van deze problematiek en suggereren dat de aanpak multifactorieel dient te gebeuren en er nog verder studiewerk nodig is.

Incidentie

Hogergenoemde Belgische studie[3] stelt vast dat 84,4% van alle artsen die deze enquête invulden in hun carrière ooit het slachtoffer werd van eender welke vorm van agressie of geweld binnen de arts-patiëntrelatie. Voor verbaal geweld was dit 77,2%, voor psychisch geweld 41,7%, voor fysiek geweld 24,2% en voor seksueel geweld 10,1%.

Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat voor het referentiejaar 2016, 36,8% van de artsen eender welke vorm van agressie of geweld had meegemaakt binnen de arts-patiëntrelatie. Voor verbaal geweld was dit 33,1%, voor psychisch geweld 30%, voor fysiek geweld 14,4% en voor seksueel geweld 9,5%.

Meldingen

Naar aanleiding van de moord op dr. Patrik Roelandt heeft de nationale raad in 2016 een meldpunt opgericht (https://ordomedic.be/nl/aanmeldingsformulier-agressie). Hier kwamen op zes en een half jaar tijd 434 meldingen binnen waaronder 59% voor verbaal geweld, 21% voor psychisch geweld, 17% voor fysiek geweld en 2% voor seksueel geweld.

Parallel zijn er gelijkaardige meldpunten opgericht in de schoot van huisartskringen, ziekenhuizen en beroepsverenigingen. De fragmentatie van de meldpunten en de onderrapportage van de meldingen (77,6% van de artsen die een geweldsincident ondervond, doet hiervan geen melding)[4] leveren uiteenlopende resultaten op, wat een correcte analyse en een daaruit volgend plan van aanpak bemoeilijkt.

Plaats van agressie

In de ambulante zorg vindt agressie voornamelijk plaats in de eigen praktijkruimte en op huisbezoek. In de ziekenhuizen worden de diensten psychiatrie en spoedgevallen het meest getroffen. Ook belaging van artsen via telefoon en sociale media komt regelmatig voor.

Aanleiding van en triggers voor agressie

De aanleidingen zijn zeer divers. Onenigheid over attesten en voorschriften, onvrede over de medische aanpak, ergernis bij het oplopen van de wachttijden, betwisting van het financiële aspect, miscommunicatie en attitude van de arts zijn de belangrijkste triggers voor het uitlokken van agressie.

Profiel van de dader

Uit de analyse blijkt dat in de helft van de gevallen de dader een gekende patiënt is. Patiënten met een psychiatrisch verleden, ethylisme en toxicomanie vormen een verhoogd risico.

Profiel van de arts

Vrouwelijke artsen en jongere artsen met minder praktijkervaring hebben meer kans om het slachtoffer te worden van agressie[5].

Denkpistes en mogelijke oplossingen

Uit de hogergenoemde schets blijkt dat er geen pasklare oplossing bestaat. Het is duidelijk dat het een en-en-verhaal moet worden waarbij alle stakeholders worden betrokken en samen tot één gezamenlijke actie moeten overgaan.

  • Meten is weten: één overkoepelend meldpunt

Eerst en vooral moet het probleem van onderrapportage en fragmentatie van de meldingen worden aangepakt. Artsen moeten gemotiveerd worden om ieder geval van agressie te melden (bij de politie, de huisartsenkring, het ziekenhuis of het nationaal meldpunt van de Orde der artsen, enz.). Op basis van een standaardformulier[6], dienen alle meldingen geregistreerd en doorgestuurd te worden naar het nationaal meldpunt van de Orde der artsen waar er, na statistische analyse, een jaarlijks rapport ter beschikking wordt gesteld aan alle stakeholders en de overheid. Het samenvoegen van de opgedane ervaringen en de cijfers van andere categorieën van zorgverstrekkers is noodzakelijk om een gemeenschappelijk actieplan te kunnen opstellen.

  • Sensibiliseringscampagne naar de bevolking

Gelijklopend met de aansporing van artsen om te melden, dient een algemene sensibiliseringscampagne aan de bevolking te worden gericht. Hierin wordt duidelijk gesteld dat agressie ontoelaatbaar is en dat patiënten die de vertrouwensrelatie ondermijnen door agressief uit de hoek te komen een stopzetting van de therapeutische relatie riskeren (art. 32, Code van medische deontologie).

  • Een zerotolerancebeleid

Het wetsvoorstel tot invoering van een nieuw strafwetboek opteert voor een eenvormige regeling van strafverzwaring voor geweldfeiten gepleegd op een persoon met een maatschappelijke functie, naar aanleiding van de uitoefening van deze beschermde functie[7]. De definiëring van “de personen met een maatschappelijke functie” zal worden verruimd, opdat alle zorgverleners onder het toepassingsgebied van de nieuwe wet vallen.

  • Onderzoek naar het nut van de actueel aangewende maatregelen

Binnen de ambulante zorg doen de meeste gevallen van agressie zich voor in de praktijkruimte. Er moet bijgevolg worden nagegaan of de maatregelen die op vandaag worden genomen, zoals camerabewaking[8], een alarmknop, een beveiligde kassa of een betaalterminal, niet alleen het veiligheidsgevoel van de arts versterken maar ook daadwerkelijk een ontradend effect hebben.

In de huisartsgeneeskunde lijken het oprichten van wachtposten en de begeleiding met een chauffeur bij huisbezoeken nuttige maatregelen ter preventie van agressie, hoewel duidelijke cijfers ontbreken. Dit is ook het geval voor de aanwezigheid van stewards en securitydiensten in het ziekenhuis.

  • Het signaleren van risicopatiënten

Op de werkvloer wordt er soms een beroep gedaan op zogenaamde “zwarte lijsten” om verhoogd waakzaam te kunnen zijn voor potentiële risicopatiënten. De nationale raad is van mening dat, in navolging van het advies van de toenmalige Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, alleen een wet een eventueel gebruik van lijsten met namen van patiënten die potentieel gevaarlijk zijn, kan regelen[9]. In een advies van 2017[10], heeft de nationale raad op een onderbouwde wijze het plaatsen van een “red flag” in het Sumehr van risicopatiënten gesuggereerd.4 Deze zienswijze wordt door het werkveld toegejuicht, maar gezien patiënten met risicogedrag slechts partieel verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor agressie, heeft deze aanpak slechts een beperkte impact.

  • Aanpakken van de triggers

De belangrijkste triggers voor agressie betreffen onenigheid over attesten en voorschriften, onvrede over de medische aanpak, lange wachttijden en discussies over het financiële aspect. Deze ergernissen kunnen worden verholpen door een meer heldere en transparante communicatie tussen de arts en de patiënt.

Ook een positieve ingesteldheid bij de arts en de patiënt, waarbij beiden als volwaardige partners tot een gedragen oplossing komen, kan vele problemen voorkomen. Artsenverenigingen, ziekenhuisinstanties en patiëntenorganisaties moeten hierover in overleg gaan en samen een gedragscode ontwikkelen.

Besluit

Het aantal meldingen van agressie tegenover zorgverstrekkers neemt de laatste jaren zorgwekkend toe. Agressie binnen een zorgrelatie, die een vertrouwensrelatie is bij uitstek, is ontoelaatbaar. Algemene maatregelen zoals een sensibiliseringscampagne naar de bevolking, samen met een implementatie door de overheid van een zerotolerancebeleid, zijn dringend en noodzakelijk.

Er is nood aan meer accurate cijfers. Collega’s worden daarom aangespoord om melding te maken van alle gevallen van agressie. De meldingen, ook deze bij lokale instanties, moeten naar één nationaal meldpunt worden gestuurd om na analyse op een dynamische wijze de nodige acties te kunnen ondernemen.

De Orde der artsen wil op basis van de verworven knowhow en de bestaande infrastructuur het voortouw nemen en een overkoepelend overleg met alle stakeholders organiseren. Meer aandacht voor het onderwerp dient aan bod te komen in het onderwijs en de permanente bijscholingen. Daarnaast is er meer studiewerk nodig om het probleem beter te kaderen, o.a. naar het nut van de actueel gebuikte maatregelen.


[1] Cijfermateriaal Orde der artsen betreffende agressie (zie bijlage)

[2] De Jager L, Deneyer M, Buyl R, et al. Cross-sectional study on patient-physician aggression in Belgium : psysician characteristics and aggression types. BMJ Open 2019 ;9 :e025942. doi :10.1136/bmjopen-2018-025942

[3]Ibid.

[4]Ibid.

[5] De Jager L, Deneyer M, Buyl R, et al. Cross-sectional study on patient-physician aggression in Belgium : psysician characteristics and aggression types. BMJ Open 2019 ;9 :e025942. doi :10.1136/bmjopen-2018-025942

[6] Voorbeeld van een standaardformulier, zie https://ordomedic.be/nl/aanmel...

[7] Wetsvoorstel tot invoering van een nieuw Strafwetboek, Boek I en Boek II, 24 september 2019, DOC 55 0417/001, https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/0417/55K0417001.pdf

[8] Advies van 25 juni 2021 van de nationale raad van de Orde der artsen (a168012 – Gebruik van camera’s in een ziekenhuis voor medisch toezicht of onderwijsdoeleinden)

[9] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 4 februari 2006, Lijsten met namen van patiënten die als potentieel gevaarlijk voor de wachtarts worden beschouwd – Advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, a112005, Ordomedic | Lijsten met namen van patiënten die als potentieel…

[10] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 15 juli 2017, Voorstel globaal actieplan – Permanentie beschikbaarheid van gezondheidsgegevens , a158001, Ordomedic | Lijsten met namen van patiënten die als potentieel…, “Omwille van het stigma dat het aanbrengen van een "red flag" in het Sumehr van de patiënt met zich kan meebrengen dient de patiënt hiervan op de hoogte te worden gebracht. In geval van agressie kan een markering pas aangebracht worden na overleg met de voorzitter van de huisartsenkring of de hoofdarts, in functie van de praktijkvoering. In werkomstandigheden waar de arts niet kan overleggen met een collega of overste kan de provinciale raad van inschrijving geraadpleegd worden. Ook dient voorzien te worden in het verwijderen van de markering.”

Vennootschappen tussen artsen en met niet-artsen25/02/2023 Documentcode: a170007
Honoraria - "succesfee"

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht of een bijstandsarts (adviserend arts) als ereloon een percentage van de opbrengst van de zaak, gewoonlijk ‘success fee’ genoemd, kan vragen.

De success fee is in de regel deontologisch onaanvaardbaar voor de arts (art. 34 CMD - zie bijhorende commentaar).

De beroepsonafhankelijkheid en de objectiviteit waarvan de bijstandsarts blijk moet geven wanneer hij de gezondheidstoestand van iemand beoordeelt, zijn niet verenigbaar met een vergoedingsmodel dat gebaseerd is op het door de partij die hij bijstaat verwachte resultaat (art. 43 CMD – zie bijhorende commentaar).

De wijze waarop de erelonen van de arts bepaald worden, mag bovendien geen afbreuk doen aan de deontologische vereisten van goed gedrag, met name de plicht van respect en empathie.

De nationale raad herinnert eraan dat de arts recht heeft op een billijke vergoeding voor de uitoefening van zijn beroep, die gebaseerd is op werkelijk verrichte prestaties.

Bij de vaststelling van de erelonen van de bijstandsarts kunnen criteria in aanmerking genomen worden zoals de bestede tijd, de moeilijkheid van het dossier, de competentie en de ervaring van de arts. De arts kan zijn uurtarief vrij bepalen met inachtneming van het gematigdheidsbeginsel (art. 33 CMD – zie bijhorende commentaar).

Het feit dat de arts vergoed wordt door een verzekeraar (verdediging en bijstand) of door het slachtoffer of de gewonde en dat de erelonen geïnd worden door een rechtspersoon, rechtvaardigt niet dat afgeweken wordt van deze beginselen.

De nationale raad herinnert eraan dat de contracten, statuten en overeenkomsten die de arts sluit in het kader van zijn beroep niet mogen leiden tot een overtreding van de regels van de medische deontologie. De arts is ervoor verantwoordelijk dat de facturering van zijn verstrekkingen door derden, bijvoorbeeld een professionele vennootschap, in overeenstemming is met de deontologische vereisten[1].

De informatie over de wijze waarop de erelonen voor de geneeskundige verstrekkingen berekend worden, moet duidelijk zijn en voorafgaand aan de uitvoering van de aan de bijstandsarts toevertrouwde opdracht.

De provinciale raden zijn bevoegd om in laatste aanleg te beslissen over alle geschillen betreffende de door de arts aan zijn cliënt gevraagde honoraria (art. 6, 5°, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen).


[1] Zie eveneens artikel 38, §2, van de gecoördineerde wet van 10.05.2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen

Getuigschrift van arbeidsongeschiktheid25/02/2023 Documentcode: a170005
Het elektronisch ondertekenen van medische documenten

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 25 februari 2023 de vraag van een werkgeversorganisatie of getuigschriften van arbeidsongeschiktheid die niet ondertekend zijn of ondertekend zijn door middel van een eenvoudige elektronische handtekening geldig zijn en moeten worden aanvaard door de werkgever.

Medische documenten die worden opgesteld door de arts, vereisen steeds een handtekening. Niet-ondertekende medische documenten zijn in de regel ongeldig[1].

Evenwel bestaat er bij de artsen en derde ontvangers van de medische documenten onduidelijkheid over welke soort handtekening moet worden gebruikt bij het ondertekenen van een medisch document.

Er bestaan verschillende soorten handtekeningen: enerzijds is er de handgeschreven handtekening en anderzijds is er de elektronische handtekening, waaronder de gewone elektronische handtekening, de geavanceerde elektronische handtekening en de gekwalificeerde elektronische handtekening.[2]

Noch de bestaande wetgeving[3], noch de model-documenten die worden voorgesteld door het RIZIV[4], preciseren welke soort handtekening de arts moet gebruiken bij het ondertekenen van medische documenten.

Juridisch dient te worden aangenomen dat elke soort handtekening rechtsgeldig is.[5] Evenwel heeft enkel de gekwalificeerde elektronische handtekening dezelfde juridische waarde als de handgeschreven handtekening.

Deontologisch is het aangewezen dat de arts voor het ondertekenen van medische documenten gebruik maakt van de handgeschreven handtekening, de geavanceerde elektronische handtekening of de gekwalificeerde elektronische handtekening. De arts vermijdt in de mate van het mogelijke gebruik te maken van de gewone elektronische handtekening, omdat deze soort van handtekening geen zekerheid biedt omtrent de identiteit van de ondertekenaar en de integriteit van het document.

Bij twijfel over de echtheid van de handtekening, kan de derde ontvanger van het medisch document contact opnemen met de arts, die de echtheid kan bevestigen of ontkennen, zonder andere gezondheidsgegevens van de patiënt te onthullen.


[1] Tijdens de Covid-pandemie werd in een uitzondering voorzien wat betreft een getuigschrift voor arbeidsongeschiktheid, aangepast voor advies via de telefoon tijdens de COVID-19-crisis, bestemd voor de adviserend arts van het ziekenfonds van de patiënt.

[2] Informatie over de elektronische handtekening, kan worden geraadpleegd op de website van de Vlaamse overheid: De elektronische handtekening | Vlaanderen.be

- Voorbeelden van de gewone elektronische handtekening zijn het invoegen van een gescande papieren handtekening in een te ondertekenen document, het invoeren van een PIN-code of wachtwoord of het aanklikken van een knop “ik ga akkoord”.

- Voorbeelden van de geavanceerde elektronische handtekening zijn een klik op de knop handtekening in een informatiesysteem via authenticatie (bv. username/paswoord) in combinatie met audit trails.

- Het belangrijkste voorbeeld van een gekwalificeerde elektronische handtekening is de ondertekening via eID of via de Itsme-applicatie.

[3] Zie onder meer art. 27, 5°, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 1, §2, A., koninklijk besluit tot invoeging van een hoofdstuk XI in de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, en tot opheffing van bepaalde tijdelijke maatregelen van het koninklijk besluit nr. 20 van 13 mei 2020 houdende tijdelijke maatregelen in de strijd tegen de COVID-19 pandemie en ter verzekering van de continuïteit van zorg in de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging; art. 2, koninklijk besluit van 10 augustus 2005 houdende vaststelling van de modaliteiten inzake het voorschrift voor menselijk gebruik; art. 16, koninklijk besluit houdende onderrichtingen voor de apothekers

[4] Zie onder meer model geneesmiddelenvoorschrift: De nieuwe modellen van geneesmiddelenvoorschrift - RIZIV (fgov.be); model getuigschrift arbeidsongeschiktheid: Arbeidsongeschiktheid en socioprofessionele re-integratie - RIZIV (fgov.be)

[5] Zie onder meer art. 25, 1., Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG

Internet25/02/2023 Documentcode: a170006
Voorzichtigheid van de arts tegenover cybercriminaliteit

De nationale raad van de Orde der artsen werd onlangs op de hoogte gebracht van een nieuwe vorm van fraude tegenover artsen met behulp van via het internet verkregen informatie.

Een persoon met slechte bedoelingen neemt de reviews door op de online beroepspagina’s van een arts om de identiteit van één van zijn patiënten te achterhalen. Vervolgens wordt de arts in kwestie opgebeld door een persoon die zich voordoet als apotheker aan wie de patiënt, geïdentificeerd via de beroepspagina, gevraagd zou hebben hem een geneesmiddel te verstrekken waarvoor een voorschrift nodig is (diazepam, zolpidem, enz.). Onder verscheidene voorwendselen (geen kleine verpakking, het eHealth-platform ligt plat, het INSZ-nummer werd verkeerd genoteerd) wordt de arts gevraagd een grote verpakking van het geneesmiddel voor te schrijven en mondeling de voorschriftcodes en het INSZ-nummer van de patiënt mee te delen.

Dit voorbeeld maakt dus duidelijk dat artsen niet gespaard blijven van cyberfraude in allerlei vormen en benamingen (phishing, vishing, smishing, brandjacking, defacing, formjacking, angler phishing, spearphishing, spoofing, enz.).

Artsen moeten aandacht hebben voor digitale veiligheid, zowel wat de beveiliging van hun informaticamateriaal betreft als hun goede aanpak van de risico’s en aanvallen.

Het is niet alleen in hun belang maar ook in dat van de patiënten van wie zij gegevens verwerken dat zij zich beschermen tegen cybercriminaliteit.

Naleving van het veiligheidsbeleid dat in de professionele omgeving, met name in zorginstellingen, werd ontwikkeld, is essentieel.

De nationale raad spoort de artsen ertoe aan kennis te nemen van de goede praktijkvoering inzake preventie en melding te maken van fraude waarvan zij het slachtoffer zijn.

Het Centrum voor Cybersecurity België (CCB) is de nationale autoriteit voor cyberveiligheid in België (opgericht bij koninklijk besluit van 10 oktober 2014). Hun website bevat heel wat nuttige informatie, onder meer in de vorm van webinars

(https://ccb.belgium.be/nl/work).

Via de website Safeonweb.be informeert het CCB internetsurfers over online veiligheid en wat te doen in geval van een probleem

(https://www.safeonweb.be/index.php/nl/tips; (https://www.safeonweb.be/nl/eerste-hulp).

De website van het federale Cyber Emergency Response Team ( CERT.be), de operationele dienst van het Centrum voor Cybersecurity België (CCB), verstrekt niet alleen tips maar bevat ook een pagina om incidenten te melden (https://cert.be/nl).

De website van de federale politie behandelt eveneens vragen over cyberpreventie (https://www.politie.be/5998/nl/vragen/cyberpreventie).

Wij wijzen u op enkele basisregels die gevolgd dienen te worden :

  • controleer de kwetsbaarheid van uw computermateriaal ;
  • gebruik verschillende en sterke paswoorden
  • geef uw identificatiegegevens, wachtwoorden of geheime codes niet door via telefoon of mail ;
  • behandel elk verzoek om vertrouwelijke informatie met argwaan en controleer de wettigheid van uw gesprekspartner ;
  • let op voor ongevraagde berichten, vooral als ze niet persoonlijk zijn, dringende actie vereisen, of uw nieuwsgierigheid willen wekken (“kijk wat ik over u gelezen heb”…) of een dreigende toon aannemen ;
  • klik niet op links in ongevraagde berichten ;
  • klik niet op links en open geen bijlagen waarin u geen vertrouwen hebt ;
  • behandel officiële berichten met tikfouten of een atypische formulering met argwaan (ga naar de officiële website om de informatie te controleren of neem contact op) ;
  • lees het adres van de afzender aandachtig, frauduleuze mails gebruiken vaak een adres dat lijkt op een betrouwbaar adres maar met een letter op een andere plaats of een verkeerde domeinnaam ;
  • behandel aanbiedingen « die te mooi om waar te zijn » met argwaan ;
  • wees u ervan bewust dat sociale media zinvolle informatie bevatten om phishing persoonlijker te maken ;
  • informeer u regelmatig over cyberveiligheid.

Opmerking :

Bij phishing wordt een vals bericht gestuurd naar tal van accounts. Het doelwit wordt gevraagd een bestand te downloaden of te openen, zijn persoonsgegevens mee te delen, een bijlage te openen, met als doel een cyberaanval in te zetten (gegevenslek, ransomware, enz.). Phishing kan gebeuren via e-mail maar ook via sms (smishing) of berichten op social media.

Vishing is een vorm van phishing via een telefonische oproep.

Spearphishing is een meer doelgerichte en persoonlijke versie van phishing. De crimineel identificeert zijn slachtoffer en zoekt persoonlijke informatie over hem op om aldus een bericht aan te maken dat er authentiek uitziet en van een vertrouwensbron lijkt te komen.

Angler phishing is een vorm van phishing gericht op de accounts van social media. Hackers geven zich uit voor een medewerker van de klantendienst van deze social media (social phising).

Spoofing is een vorm van bedrog waarbij de fraudeurs de identiteit van een andere persoon aannemen om het vertrouwen te winnen van het doelwit. Ze doen zich voor als medewerker van een bank, een openbare dienst of een andere bekende organisatie.

Bij brandjacking laat de fraudeur zich doorgaan voor een bekend bedrijf, een groot merk of een beroemd persoon.

Formjacking richt zich op online winkelen. Het heeft tot doel de achterliggende software van een webwinkel bijvoorbeeld binnen te dringen om er malware te installeren.

Bij defacing wordt de inhoud van een webpagina vervangen door een activistische boodschap of content die het imago van het bedrijf schade toebrengt. Hackers beletten de toegang tot de website om losgeld te verkrijgen, trachten gevoelige gegevens te stelen, enz.

Medisch dossier14/01/2023 Documentcode: a170001
report_problem

Dit advies vervangt de adviezen van de nationale raad van 9 februari 2013 (a140021-R) en 19 september 2020 (a167022-R)

De verwerking van gezondheidsgegevens in het kader van een tuchtprocedure

In zijn vergadering van 14 januari 2023 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen de verwerking van gezondheidsgegevens door de provinciale raden van de Orde der artsen in het kader van een tuchtprocedure.

De provinciale raden zijn bevoegd om te waken over het naleven van de regelen van medische deontologie en over de handhaving van de eer, de bescheidenheid, de eerlijkheid en de waardigheid van de artsen die op de lijst van de Orde van die provincie zijn ingeschreven (…) (art. 6, 2°, in samenhang gelezen met art. 5, koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen).

Een tuchtonderzoek (art. 20, §1, 2de lid, koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen) dat tot doel heeft na te gaan of een arts de regels van medische deontologie heeft nageleefd bij de verzorging van een patiënt, houdt in dat de onderzoekscommissie de gezondheidsgegevens van de betrokken patiënt inkijkt voor zover ze, overeenkomstig de beginselen van de privacyregelgeving, noodzakelijk zijn voor de onderbouwing van de tuchtvordering en evenredig zijn aan het nagestreefde doel (art. 9, lid 2, f), in samenhang gelezen met de overwegende bepaling (73), Algemene Verordening Gegevensbescherming).

Het is de tuchtoverheid zelf, als bewaker van het beroepsgeheim, die beoordeelt welke gezondheidsgegevens noodzakelijk en relevant zijn voor de behandeling van het geschil.

De inzage in de gezondheidsgegevens van de patiënt is gerechtvaardigd door de wettelijke opdracht waarmee de Orde der artsen is belast en het doel van het tuchtrecht, met name de waarheidsvinding en de beteugeling van een tuchtrechtelijke inbreuk, ter bescherming van de volksgezondheid.

De verdachte arts of een derde arts bij wie het patiëntendossier wordt opgevraagd, kan zich niet het recht voorbehouden zich hiertegen te verzetten.

De opvraging van het patiëntendossier bij de verdachte arts of een derde arts moet worden gemotiveerd, door de vermelding van de wettelijke opdracht van de Orde der artsen en een beknopte omschrijving van de klacht. De motivering laat de arts, bij wie het patiëntendossier wordt opgevraagd, toe de mededeling van gezondheidsgegevens van de patiënt aan de Orde der artsen te verantwoorden, overeenkomstig de beginselen van proportionaliteit en noodzakelijkheid.

De verwerking van gezondheidsgegevens door de provinciale raden, gebeurt met respect voor het beroepsgeheim (art. 30, koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen).

Wanneer de gezondheidsgegevens betreffende de patiënt werden verkregen bij een derde, dient de patiënt (al dan niet klager) ervan op de hoogte te worden gebracht dat de noodzakelijke en relevante gegevens uit zijn patiëntendossier worden verwerkt door de Orde der artsen overeenkomstig de modaliteiten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (art. 14, Algemene Verordening Gegevensbescherming).

Consent (Fully Informed-)14/01/2023 Documentcode: a170003
Maken van een medische afspraak via een digitaal platform - Betalen van een voorschot

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht of het maken van een medische afspraak via een digitaal platform afhankelijk gesteld mag worden van het betalen van een voorschot.

1- In de regel heeft de arts recht op honoraria of forfaitaire bezoldigingen voor de door hem geleverde prestaties (artikel 35 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen).

Voorschotten voor te verlenen of af te leveren geneeskundige verstrekkingen mogen worden ontvangen binnen de grenzen zoals vastgesteld in de overeenkomsten en akkoorden of bij een afzonderlijke beslissing van de overeenkomsten- en akkoordencommissies (artikel 53, § 1/1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Geen enkele overeenkomst of geen enkel akkoord laat de arts toe een voorschot te vragen als voorafgaande en systematische voorwaarde voor het toekennen van een medische afspraak

(https://www.inami.fgov.be/nl/professionals/verzorgingsinstellingen/ziekenhuizen/zorg/Paginas/default.aspx - geraadpleegd op 6 januari 2023).

Uit de website van het Riziv blijkt dat voorschotten niet toegelaten zijn als er geen enkele grens vastgesteld is door de bevoegde overeenkomsten- of akkoordencommissie (https://www.inami.fgov.be/nl/professionals/informatie-algemeen/Paginas/uitreiking-bewijsstuk-patient.aspx - geraadpleegd op 6 januari 2023).[1]

2- Wat de toegang tot de zorg betreft, mag de derdebetalersregeling geen nadeel ondervinden van een mechanisme dat het maken van een afspraak laat afhangen van het betalen van een som.

De zwakke financiële toestand van de patiënt mag de arts nooit beletten de patiënt toch de noodzakelijke medische hulp te bieden. (commentaar bij art. 33 CMD)

3- De commentaar bij artikel 33 van de Code van medische deontologie herinnert eraan dat de arts geen erelonen kan ontvangen voor een afspraak die de patiënt niet heeft nagekomen. Wel kan hij een redelijke schadeloosstelling vragen, indien hij aantoont dat hij schade heeft geleden door het niet-nakomen van de afspraak. De patiënt moet op voorhand correct ingelicht zijn over de omstandigheden waarin dergelijke schadeloosstelling wordt gevraagd. De schadeloosstelling moet redelijk blijven en moet de bepalingen van het Wetboek Economisch Recht respecteren, in het bijzonder deze betreffende de onrechtmatige bedingen (art. VI.83, 17° en 24°, Wetboek Economisch Recht)

Indien de patiënt tot slot bijzondere omstandigheden buiten zijn wil kan aanvoeren, dienen deze in aanmerking te worden genomen.

4- Om het niet opdagen bij een afspraak (no show) tegen te gaan, zijn het aanbieden een toegangelijk annulatiesysteem en het sturen van herinneringen voor de consultatie doeltreffende hulpmiddelen.


[1] Wat betreft esthetische ingrepen, zie ook artikel 20 van de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren.

Geneeskunde (Esthetische)10/12/2022 Documentcode: a169027
report_problem

Dit advies vervangt het advies van 17 januari 2015 (a148002)

Samenwerking van artsen met beauty clinics, schoonheids-, wellness- en verzorgingscentra

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 10 december 2022 onderzocht of het is toegelaten dat een arts in een schoonheidsinstituut medische ingrepen uitvoert.

“De vraag naar cosmetische ingrepen is de laatste jaren sterk gegroeid. Dit zorgt voor een toename van het aantal en de diversiteit van nieuwe beschikbare technieken en toestellen.”[1]

Zowel artsen als niet-artsen (al dan niet gezondheidszorgbeoefenaars) beantwoorden aan de vraag naar cosmetische behandelingen.

Samenwerkingsovereenkomsten tussen artsen en niet-artsen (verpleegkundigen, schoonheidsspecialisten, enz.) zijn niet verboden, op voorwaarde dat de arts, werkzaam in het instituut, de volgende wettelijke en deontologische regels strikt naleeft:

1/ De arts is bevoegd en voldoet aan de vereiste kwalificaties om de esthetische ingrepen uit te voeren, overeenkomstig de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren.

De invasieve activiteiten (doorheen de huidbarrière of mucosa) die enkel door een arts mogen worden uitgevoerd[2], mogen niet door de arts worden gedelegeerd aan niet-artsen. Er dient een strikte scheiding te zijn tussen de esthetische activiteiten voorbehouden aan een arts, en deze die ook door andere personen mogen worden uitgevoerd.

2/ De arts beschikt over de nodige bekwaamheid door zich continu te vormen en bij te scholen over de laatste al dan niet heelkundige technieken of ingrepen en de potentiële risico’s of complicaties.

3/ De arts handelt conform de huidige stand van de wetenschappelijke kennis (art. 4, lid 2, Code van medische deontologie).

Technieken waarvan de werkzaamheid niet is bewezen, moeten worden vermeden.

4/ De arts zorgt ervoor dat de patiënt geïnformeerd, vooraf en vrij kan toestemmen in de medische tussenkomst. (artikel 8, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt; art. 20, Code van medische deontologie).

Bovendien beantwoordt de arts aan de bijkomende wettelijke informatie- en instemmingsverplichtingen zoals bepaald door artikel 18, wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren.

De patiënt moet in kennis worden gesteld van het medisch karakter van de ingreep. Er mag niet verkeerdelijk de indruk worden gewekt dat het gaat om een eenvoudige schoonheidsbehandeling zonder gevaren.

De medische context dient duidelijk te zijn. Er dient in het bijzonder te worden gewezen op de mogelijke risico’s en complicaties. Wat betreft esthetische ingrepen, heeft de arts de deontologische plicht deze informatie mondeling en schriftelijk mede te delen.

Onverminderd de wettelijke bedenktermijn van minstens vijftien dagen voor elke esthetisch-heelkundige ingreep (art. 20, voornoemde wet van 23 mei 2013), moet de patiënt, afhankelijk van de aard van de ingreep en de persoon van de patiënt, nadat hij adequaat werd geïnformeerd over de ingreep, voldoende bedenktijd krijgen alvorens de ingreep plaatsvindt, ook voor niet-heelkundige esthetische ingrepen.

5/ De hulpvraag dient grondig te worden geëvalueerd, evenals de psychologische en sociale redenen die aan de basis liggen van deze vraag.[3]

De arts dient de verwachtingen van de patiënt te bevragen en zich ervan te vergewissen dat deze in overeenstemming zijn met het reële te verwachten resultaat.

6/ De arts organiseert zijn praktijk zodanig dat hij zijn beroep kwalitatief hoogstaand en veilig uitoefent, de continuïteit van de zorg verzekert en de waardigheid en de intimiteit van de patiënt eerbiedigt (art. 8, Code van medische deontologie).

Het is de arts niet verboden de esthetische activiteiten uit te oefenen binnen het kader van een schoonheidsinstituut, indien hij zich ervan verzekert dat de nodige omkadering aanwezig is die hem toelaat de ingreep op een kwalitatief hoogstaand niveau te verrichten (art. 14, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg).

7/ De arts doet geen onnodig dure of overbodige onderzoeken, behandelingen of verstrekkingen, zelfs niet op vraag van de patiënt (art. 41, Code van medische deontologie).

De arts stelt het belang van de patiënt boven zijn eigen financiële belangen (art. 34, Code van medische deontologie).

8/ Elke vorm van dichotomie en collusie is verboden (art. 12, Code van medische deontologie; art. 38, gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van gezondheidszorgberoepen).

De arts mag zich niet laten beïnvloeden door een ander doel dan de gezondheid van de patiënt, zoals de verkoop door derden van cosmeticaproducten of diensten (massage, epilatie, enz.). De arts mag nooit de indruk wekken dat dergelijke producten of diensten deel uitmaken van het medisch behandeltraject.

9/ De arts waakt over zijn professionele onafhankelijkheid (art. 7, Code van medische deontologie).

De arts mag nooit een ingreep uitvoeren die vanuit medisch oogpunt als zinloos wordt beoordeeld, los van de commerciële richtlijnen van het instituut.

10/ De arts verzekert de continuïteit van de zorg (artikel 13, Code van medische deontologie).

De opvolging van de patiënt na de esthetische ingreep en het postoperatief toezicht dient te voldoen aan de nodige kwaliteitscriteria en te voorzien in de mogelijkheid om in te grijpen in spoedsituaties.

Zo moeten onder meer de regels in verband met karakterisatie en anxiolyse en anesthesie zoals bepaald door de Kwaliteitswet worden nageleefd (artt. 12, 13, 15 en 16, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg).

11/ De arts respecteert de regelgeving inzake privacy en het beroepsgeheim (artt. 25 en 27, Code van medische deontologie; Algemene Verordening Gegevensbescherming; wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens).

Enkel gezondheidszorgbeoefenaars met een therapeutische relatie met de patiënt hebben toegang tot de noodzakelijke en relevante gezondheidsgegevens in het patiëntendossier, mits de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt.

In elk geval respecteert de arts de vrije artsenkeuze van de patiënt, ook in groepsverband (art. 15, Code van medische deontologie).

12/ De arts houdt voor elke patiënt een patiëntendossier bij, waarvan de samenstelling en de bewaring beantwoorden aan de wettelijke en deontologische vereisten (art. 9, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt; artt. 33, 34 en 35, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 18, wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren; art. 22, Code van medische deontologie).

Wat betreft esthetische ingrepen, dient nauwkeurig te worden genoteerd welke ingrepen worden verricht, inzonderheid de toegepaste technieken en de gebruikte producten, opdat bij eventuele latere complicaties sneller en efficiënter kan worden gereageerd.

13/ De arts respecteert de regels in verband met publiciteit en praktijkinformatie (art. 31, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; artikel 37, Code van medische deontologie).

De arts heeft de deontologische plicht zich actief te verzetten tegen elke vorm van reclame die niet beantwoordt aan de regels van medische deontologie. De informatie die aan het publiek wordt verstrekt is waarheidsgetrouw, objectief, relevant, verifieerbaar, discreet en duidelijk. Zij is niet misleidend en zet niet aan tot overbodige prestaties.

Het toekennen van een prijskorting in geval de patiënt meerdere medische handelingen laat uitvoeren (al dan niet in combinatie met niet-medische cosmetische behandelingen), strookt niet met de medische deontologie.

Wanneer de patiënt betrokken worden bij informatieverschaffing in de media, via websites of sociale media, moet hij voorafgaand volledig worden geïnformeerd en zijn toestemming geven, en moet de fysieke en psychische integriteit van de patiënt te allen tijde worden gerespecteerd.

14/ De arts handelt adequaat en transparant bij incidenten en verzekert afdoende zijn beroepsaansprakelijkheid (art. 9, Code van medische deontologie).

Besluit

Elke arts heeft de verantwoordelijkheid om het vertrouwen van de maatschappij in het artsenkorps niet te schaden. In het kader van zijn curatieve opdracht, heeft de arts als voornaamste finaliteit de gezondheid van de patiënt. Hiervan afwijken kan nadelig zijn voor de goede naam en de integriteit van alle artsen.


[1] Advies van de Hoge Gezondheidsraad, nr. 9430, juni 2022

[2] Ibid.

[3] Advies van de Hoge gezondheidsraad, nr. 8892, december 2014

Associaties en contracten tussen artsen19/11/2022 Documentcode: a169024
report_problem

Dit advies werd geactuliseerd: cf. FAQ 6.1. , laatste aanpassing 10/06/2023.

FAQ : CONTRACTEN EN VENNOOTSCHAPPEN - artikel 12 CMD 2018

artikel 12 Code van medische deontologie 2018

De arts kan voor zijn beroepsuitoefening samenwerkingsovereenkomsten afsluiten.

De arts vermijdt elke vorm van collusie.

De arts is steeds persoonlijk verantwoordelijk voor zijn medisch handelen.

De arts zorgt ervoor dat zijn beroepsuitoefening en de organisatie van de professionele samenwerking stroken met de bepalingen van de medische deontologie. Hij legt die afspraken schriftelijk vast.

Voor verdere informatie, raadpleeg de commentaar bij artikel 12 van de Code van medische deontologie

Overeenstemming van de contracten en statuten met de medische deontologie

1. Richtlijnen

De nationale raad heeft op 15 september 2018 een leidraad “Contracten en vennootschappen” opgesteld. Deze bevat de voornaamste deontologische bepalingen in verband met overeenkomsten. U kan hem hier raadplegen.

De contracten, statuten en overeenkomsten die de arts sluit in het kader van zijn beroep mogen niet tot gevolg hebben dat hij zelf of zijn collega’s in strijd handelen met de regels van de medische deontologie.

De arts moet zich bij de keuzes die hij maakt in het kader van zijn beroepsactiviteit, met inbegrip van het opstellen van alle juridische aktes die hij ondertekent, laten leiden door zijn plicht om de geneeskunde uit te oefenen overeenkomstig de wet, de ethiek en de regels van de Code van medische deontologie 2018 ten voordele van de patiënt en in het belang van de gemeenschap.

Het valt onder de verantwoordelijkheid van de arts de toepasselijke wetgeving na te leven, waaronder het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en het Wetboek van economisch recht, en de ontwikkelingen ervan te volgen[1].

2. Adviezen van de nationale raad van vóór 2018

De Code van medische deontologie werd in mei 2018 geactualiseerd ; elk artikel gaat gepaard met een commentaar opgesteld vanuit een dynamisch perspectief (https://ordomedic.be/nl/code-2018).

De adviezen en richtlijnen die de nationale raad en de provinciale raden uitbrachten vóór mei 2018 en gebaseerd zijn op de verplichtingen van de Code van geneeskundige plichtenleer van 1975 die niet meer voorkomen in de Code van medische deontologie 2018 en zijn commentaar, zijn niet meer van toepassing.

Op wettelijk vlak dient bij het lezen van de vroegere adviezen met name rekening gehouden te worden met de evolutie van het Wetboek van economisch recht en van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019.

3. Rol van de Orde der artsen

De arts is niet meer verplicht om de ontwerpen van statuten, huishoudelijk reglement, oprichtingsakte van een vennootschap, of elk ontwerp van overeenkomst in verband met zijn beroepsactiviteit voor te leggen aan zijn provinciale raad. Hetzelfde geldt voor elk ontwerp tot wijziging van een van deze documenten. Hij hoeft ook niet aan de provinciale raad een afschrift te bezorgen van deze documenten wanneer ze definitief geworden zijn. Indien de voorgaande documenten dergelijke verplichting bevatten, is het raadzaam deze te schrappen.

Op verzoek van de arts verstrekt de Orde enkel advies over een specifieke vraag in verband met de medische deontologie.

De Orde stelt geen enkel model van overeenkomst, statuten, huishoudelijk reglement, enz. voor.

De Orde is niet bevoegd om juridisch advies te geven aan haar leden. De contractencommissies van de provinciale raden werden afgeschaft.

4. Multidisciplinaire samenwerking

De Code van medische deontologie 2018 schrijft niet langer voor dat de vennoten van een professionele vennootschap uitsluitend artsen moeten zijn.

Het voorwerp en de vorm van de samenwerking moeten in overeenstemming zijn met de wettelijke en deontologische regels. Onder deze voorwaarden bestaat er geen deontologisch bezwaar tegen de multidisciplinaire vennootschap waarbinnen de arts en andere collega’s of gezondheidsberoepsbeoefenaars hun beroepsactiviteiten uitoefenen.

De arts ziet erop toe dat de organisatie van zijn beroep, de juridische structuur waarbinnen hij het uitoefent en de samenwerkingsovereenkomsten die hij sluit, hem in staat stellen te voldoen aan de fundamentele eisen van professionele onafhankelijkheid (artikelen 7 en 36 CMD 2018), therapeutische vrijheid (artikelen 4 en 7 CMD 2018), vrije artsenkeuze door de patiënt (artikel 15 CMD 2018), kwaliteit van de zorg (artikel 8 CMD 2018)[2], continuïteit van de zorg (artikelen 8 en 13 CMD 2018), eerbiediging van het beroepsgeheim (artikel 25 CMD 2018) en het verbod op collusie of dichotomie (artikelen 12 en 34 CMD 2018). De arts stelt de belangen van de patiënt en van de gemeenschap boven zijn eigen financiële belangen (artikel 34 CMD 2018). De arts vergewist zich ervan dat de inzage, de verwerking en de bewaring van de medische dossiers in alle omstandigheden in overeenstemming zijn met de wettelijke[3] en deontologische vereisten (artikelen 22, 23, 24 en 35 CMD 2018).

De voorwaarden betreffende het nemen van een beslissing (meerderheid), het overdragen van aandelen, het uitsluiten van een vennoot en het verlaten van de vennootschap mogen geen belemmering voor deze vereisten vormen.

De professionele samenwerking mag geen afbreuk doen aan de rechten van de patiënt[4].

Bij de organisatie en de uitoefening van zijn medische activiteit mag de arts zich niet laten beïnvloeden, of er de schijn van wekken, door een ander doel dan de gezondheid van de patiënt. Hij verstrekt alleen zorg in samenwerking met personen die de wettelijk vereiste beroepskwalificaties bezitten.

5. Relatie met een niet-arts in het kader van de geneeskundepraktijk

De medewerking van een niet-arts in een vennootschap waarbinnen de arts zijn beroepsactiviteit uitoefent, bijvoorbeeld om redenen van huwelijksvermogen of erfrechtelijke redenen, mag geen invloed hebben op de goede uitoefening en de waardigheid van het artsenberoep in een aangepaste omgeving noch inmenging in het beroep van de arts mogelijk maken. Respect voor de medische deontologie, in het bijzonder de professionele onafhankelijkheid van de arts, moet gewaarborgd zijn.

De arts ziet erop toe dat de aan zijn geneeskundepraktijk inherente financiële aspecten, waaronder zijn financieringsbronnen, in overeenstemming zijn met de wet, met name met artikel 38, §2, van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, en geen afbreuk doen aan de eer en de waardigheid van het beroep en de uitoefening ervan conform de medische deontologie (artikel 34 CMD 2018).

De arts zorgt ervoor statutaire of contractuele bedingen weg te laten die hem, met name door regels inzake meerderheid, zouden beletten zijn wettelijke en deontologische verplichtingen na te komen.

6. Beroepsaansprakelijkheid

De uitoefening van het beroep via een rechtspersoon heeft geen weerslag op de individuele aansprakelijkheid van de arts voor zijn medische handelingen.

De arts moet afdoend voor zijn beroepsaansprakelijkheid verzekerd zijn (artikel 9 CMD 2018).

7. Vorm van de vennootschap

De arts kiest een juridische structuur die waarborgt dat de uitoefening van de geneeskunde in België in overeenstemming is met de wettelijke en deontologische regels die er van kracht zijn.

8. Voorwerp van de vennootschap

Het voorwerp van de vennootschap waarmee de arts zijn beroepsactiviteit uitoefent moet verenigbaar zijn met de uitoefening van de geneeskunde zoals ze opgevat is in de wet, onder meer de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, en in de medische deontologie.

De uitoefening van de geneeskunde is voorbehouden aan de natuurlijke persoon die houder is van het diploma van arts (artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidzorgberoepen).

9. Zetel van de vennootschap

De zetel van de vennootschap mag geen invloed uitoefenen op de naleving van de wettelijke en deontologische vereisten die van toepassing zijn op de uitoefening van de geneeskunde in België.

10. Naam van de vennootschap

De arts kiest, voor de juridische structuur waarbinnen hij zijn activiteit uitoefent, een objectieve, discrete en niet-misleidende benaming, die geen oneerlijke concurrentie teweeg brengt.

11. Niet-concurrentiebeding

Het is in strijd met de medische deontologie een niet-vestigingsbeding (niet-concurrentiebeding) op te nemen in een opleidingsovereenkomst.

In de andere overeenkomsten moet dergelijk beding niet alleen in overeenstemming zijn met de wet, maar ook gematigd zijn, dit wil zeggen beperkt in tijd, ruimte en voorwerp (i.e. wat de verboden activiteit betreft).


[1] Hier volgen enkele voorbeelden van wettelijke regels eigen aan de geneeskunde : bepalingen in door een arts gesloten overeenkomsten die zijn therapeutische en diagnostische keuzevrijheid schenden, worden als niet geschreven beschouwd (artikel 7 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg) ; de koning kan nadere regels bepalen met betrekking tot de structuur en organisatie van de praktijk van de individuele gezondheidszorgbeoefenaar en van de samenwerkingsverbanden tussen gezondheidszorgbeoefenaars (artikel 32 van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg) ; het verbod op illegale verrijking van gezondheidszorgbeoefenaars door overeenkomsten in verband met hun beroep afgesloten met andere gezondheidszorgbeoefenaars of met derden (artikel 38 van de Gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen).

[2] Wet van 22 april 2019 wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg - deontologische knelpunten en bekommernissen (Advies van 23 april 2022 van de nationale raad, a169009)

[3] Artikelen 20 en 33-35, van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg

[4] Zoals ze vastgelegd zijn in de wet van 22 augustus 2022 betreffende de rechten van de patiënt.

Discipline19/11/2022 Documentcode: a169023
report_problem

Dit advies vervangt het advies a097006 van 25 mei 2002.

Gebruik door de in verdenking gestelde arts van de tuchtbeslissing en de stukken uit het tuchtdossier voor andere doeleinden dan de procedure voor de Orde der artsen

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 19 november 2022 de kwestie onderzocht van het gebruik door de betrokken arts van de tuchtbeslissing en de stukken uit het tuchtdossier voor andere doeleinden dan de procedure voor de Orde der artsen.

Artikel 30 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen dat geheimhouding oplegt aan de leden van de organen van de Orde is niet van toepassing op een arts tegen wie een tuchtvordering ingesteld is.

De betrokken arts moet echter rekening houden met de geheimhouding waartoe hijzelf verplicht is krachtens artikel 458 van het Strafwetboek en artikel 25 van de Code van medische deontologie 2018, wanneer de dossierstukken gegevens bevatten die onder het beroepsgeheim vallen.

Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie blijkt dat : « het beroepsgeheim niet absoluut is maar kan worden verbroken, met name wanneer de door het beroepsgeheim gebonden persoon zich in rechte moet verdedigen; in dat geval moet de regel van het beroepsgeheim wijken, doch enkel wanneer een hogere waarde daarmee in conflict komt, zodat van die regel enkel wordt afgeweken voor zover dat voor de verdediging van de respectieve rechten van de partijen in de zaak noodzakelijk is » (arrest nr. N-20170118-3 (P.16.0626.F) dd. 18 januari 2017). De maatregel die noodzakelijk is voor de verdediging van de respectieve rechten van de partijen in de zaak impliceert dat het Hof de rechten van verdediging van zowel de eiser als de verweerder voor ogen houdt.

De noodzakelijkheids- en proportionaliteitsbeginselen zijn fundamenteel.

De arts moet er eveneens rekening mee houden dat de verwerking van alle persoonsgegevens, zijnde alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, onder de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer valt. Deze bescherming is niet beperkt tot de bescherming van de gezondheidsgegevens van een persoon, waarvoor een verhoogde bescherming geldt.

De beginselen inzake gegevensbescherming, waaronder de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid, transparantie, doelbinding en minimale gegevensverwerking, moeten correct begrepen en toegepast worden door de arts, ongeacht of de gegevens betrekking hebben op de klager of op derden.

De arts die het tuchtdossier of de tuchtbeslissing gebruikt buiten de tuchtprocedure is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid. Hij gaat voorzichtig en weloverwogen te werk nadat hij zich heeft vergewist van de rechtmatigheid van het door hem beoogde gebruik van (niet-geanonimiseerde) documenten die de identiteit van derden onthullen, ongeacht of ze al dan niet onder het beroepsgeheim vallen. Hij gebruikt enkel persoonsgegevens die adequaat, relevant en beperkt zijn tot wat nodig is voor het rechtmatige doel dat hij nastreeft.

Om zijn professionele betrouwbaarheid te bewijzen, met andere woorden aan te tonen dat hij geen tuchtantecedenten heeft, kan de arts de provinciale raad op wiens lijst hij ingeschreven is steeds verzoeken hem een attest van goed gedrag te bezorgen.

Dit advies vervangt het advies a097006 van 25 mei 2002.