keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Geneeskunde (Esthetische)24/01/2025 Documentcode: a172001
De attitude van plastische chirurgen bij de invulling van het wettelijk kader en de deontologische regels binnen hun praktijkvoering.

De nationale raad van de Orde der artsen bestudeerde in zijn vergadering van 24 januari 2025 de attitude van plastische chirurgen bij de invulling van het wettelijk kader en de deontologische regels binnen hun praktijkvoering. De aanleiding is de recente undercoverreportage van Testaankoop[1] waarin meerdere inbreuken werden vastgesteld.

De vastgestelde inbreuken betreffen: het geven van te beperkte informatie, in het bijzonder bij de bespreking van de risico’s en de nevenwerkingen; het niet respecteren van de wettelijke wachttermijn tussen de raadpleging en de ingreep; het vragen van voorschotten en het opleggen van hoge annuleringskosten; het negeren van het verbod op het afleveren van getuigschriften voor verstrekte hulp binnen deze context; het voeren van ongeoorloofde reclame en het schenken van te weinig aandacht aan de psychologische context. Bovendien maakten enkele collega’s ongepaste opmerkingen.

Op wettelijk vlak

De wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen is duidelijk over de modaliteiten van de informatieverstrekking en de toestemming (art. 18), de wachtperiode (art. 20) en het voeren van reclame en informatie (art. 20/1).

De beginselen van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt blijven als lex generalis onverminderd van toepassing tenzij deze lex specialis bepaalde thema’s anders bepaalt.

De nationale raad wijst de collega’s erop dat de wetgeving te allen tijde strikt moet worden gerespecteerd en herinnert hen aan de strafbepalingen die voorzien zijn in de wet.

Op deontologisch vlak

Op deontologisch vlak zijn enkele principes van primordiaal belang voor een goede vertrouwensband tussen de arts en de patiënt.

1. De geïnformeerde toestemming

De geïnformeerde toestemming is pas voldragen wanneer de patiënt uit de gegeven informatie een weloverwogen beslissing kan nemen. Informatiebrochures zijn sterk aanbevolen omdat ze de patiënt in staat stellen op een rustige wijze te reflecteren over hetgeen op de raadpleging besproken werd. Om impulsieve beslissingen het hoofd te bieden dient de arts de wettelijke wachtperiode van minstens vijftien dagen tussen het schriftelijk informatieverslag en de geplande ingreep te respecteren. Daarnaast dient de arts rekening te houden met de psychologische toestand van de patiënt.

2. Het financiële luik

Transparant informeren over de voorziene kostprijs en het hanteren van billijke tarieven versterken de vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt en voorkomen latere geschillen.

In de wachtperiode mag de arts voor de esthetische ingreep geen enkele tegenprestatie of financieel engagement vragen of ontvangen, behalve de erelonen voor de raadplegingen die aan de ingreep voorafgaan.

Waar het vragen van voorschotten in principe wettelijk is verboden, is het op deontologisch vlak ontoelaatbaar. Het opleggen van disproportionele annuleringskosten beperkt de vrijheid van de patiënt om de ingreep af te wijzen en maakt misbruik van diens zwakke positie.

Het afleveren van getuigschriften van verstrekte hulp binnen deze context is frauduleus en komt neer op een oplichting van de maatschappij.

3. Het voeren van reclame en verschaffen van praktijkinformatie

De artsen dienen het artikel 37 van de Code van medische deontologie te respecteren. Dit artikel bepaalt dat de arts zijn medische activiteit mag kenbaar maken aan het publiek. De informatie, onder welke vorm ook, is waarheidsgetrouw, objectief, relevant, verifieerbaar, discreet en duidelijk. Zij is niet misleidend en zet niet aan tot overbodige medische prestaties.

De arts verzet zich tegen publiciteit die derden over zijn medische ingrepen verstrekken en die de bepalingen van het vorige lid niet respecteert.

De commentaar bij de Code vermeldt bovendien welke vormen van informatieverschaffing niet zijn toegelaten:

  • - iedere vorm van misleidende publiciteit;
  • - vergelijkende honorariatarieven (het toetredingsstatuut tot de nationale overeenkomst is echter een verplichte informatie, krachtens artikel 73, §1, lid 3 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen);
  • - het aanzetten tot overbodige onderzoeken of behandelingen;
  • - publicaties, conferenties en andere mededelingen zonder wetenschappelijk nut of die een commercieel oogmerk hebben; publicatie van getuigenissen van patiënten; communicatie van gegevens gedekt door het medisch geheim;
  • - gebruik van een instrument om de bezoekers van een website buiten hun medeweten te identificeren of te profileren;
  • - commerciële promotie van geneesmiddelen of andere gezondheidszorgproducten.

Praktijkinformatie die tot doel heeft een gezondheidsbeoefenaar te laten kennen of informatie te verstrekken over de aard van zijn beroepspraktijk is toegelaten.

4. Empathie en respectvolle omgang met de patiënt

Artikel 16 van de Code van medische deontologie legt de arts de plicht op om in iedere situatie empathisch, attent en respectvol om te gaan met elke patiënt.

De nationale raad herinnert alle artsen eraan en in het bijzonder de plastische chirurgen de wettelijke en deontologische regelgeving strikt na te leven. Inbreuken hierop ondermijnen het vertrouwen in het artsenkorps, staan een goede arts-patiëntrelatie in de weg en kunnen tuchtrechtelijk gesanctioneerd worden.

Patiënten die menen dat de arts een deontologische inbreuk pleegt, kunnen dit melden bij de provinciale raad van inschrijving van de arts (Ordomedic | Contact).


[1]https://www.test-aankoop.be/gezond/gezondheidszorg/gezondheidsuitgaven-en-verzekeringen/nieuws/plastische-chirurgie

Getuigschrift15/11/2024 Documentcode: a171016
Inhoud medische attesten – arbeidsgeschiktheid onder voorwaarden.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 15 november 2024 de vraag onderzocht of het opstellen van een getuigschrift van arbeidsgeschiktheid “onder voorwaarden” in overeenstemming is met de beginselen van medische deontologie betreffende het opstellen van medische documenten.

De nationale raad wordt ondervraagd door verschillende werkgevers die attesten ontvangen waarin de arts van de werknemer deze laatste arbeidsgeschikt verklaart mits een aanpassing van de werkomstandigheden plaatsvindt. Voorbeelden zijn de mogelijkheid tot telewerk, een aanpassing van de werkuren, het meer regelmatig kunnen opnemen van pauzes, het verrichten van fysiek lichtere taken, de aanpassing van het materieel, enz. De voorgestelde aanpassingen van de werkomstandigheden vinden plaats buiten het formeel re-integratietraject zoals bepaald in de Codex over het welzijn op het werk (art. I.4-72 e.v.).

Rekening houdend met de maatschappelijke en economische context, zoals de stijging van het aantal werknemers dat arbeidsongeschikt is, de nood aan flexibiliteit van de werkgever en de werknemer en de aandacht voor een betere balans tussen werk en privé, is de nationale raad van oordeel dat de dichotome benadering van arbeidsgeschikt of arbeidsongeschikt niet meer actueel is en het zowel voor de werkgever als voor de werknemer opportuun kan zijn dat de arts voorwaarden verbindt aan de arbeidsgeschiktheid, als alternatief voor de algehele arbeidsongeschiktheid.

Vanuit deontologisch perspectief dient de arts bij het opstellen van dergelijke getuigschriften een voorzichtige houding aan te nemen. De arts moet verantwoord attesteren, rekening houdend met het vertrouwen dat de maatschappij in hem stelt.

Concreet betekent dit dat hij:

  • in overleg met de patiënt, nagaat of de voorgestelde aanpassingen in de praktijk uitvoerbaar zijn;
  • de arbeidsarts-preventieadviseur betrekt in het proces, mits akkoord van de patiënt;
  • de voorgestelde aanpassingen beperkt in de tijd;
  • de gezondheidstoestand van de patiënt regelmatig her-evalueert.


Het staat de werkgever vrij om de voorgestelde aanpassingen van de werkomstandigheden al dan niet te aanvaarden.

Ten slotte moet de arts zich ervan vergewissen dat de patiënt zijn rechten en sociale voordelen behoudt indien de werkgever niet akkoord gaat met de voorwaarden tot aanpassing (bv. het behoud van zijn gewaarborgd inkomen). Om deze reden wordt aanbevolen een duidelijke formulering te hanteren.

Mutualiteiten15/11/2024 Documentcode: a171017
Afwezigheid van de vermelding van de identiteit van de adviserend arts op een beslissing verzonden aan de patiënt.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de mogelijkheid voor de adviserend arts van een verzekeringsinstelling om zijn identiteit niet te vermelden op een beslissing.

1. Bij het vervullen van zijn opdrachten zoals bepaald in artikel 153 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (Z.I.V.-wet) neemt de adviserend arts persoonlijk en onafhankelijk zijn beslissing, die bindend is voor de verzekeringsinstelling. Deze beslissing is onderworpen aan de wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (Arbeidsrechtbank van Brussel, 27 maart 2014, R.G. 2012/AB/282). De betrokkene beschikt over een rechtsmiddel hiertegen.

De handtekening en de naam van de persoon die de beslissing ondertekent bewijzen dat de beslissing wel degelijk genomen is en de inhoud ervan gevalideerd is door de persoon die bevoegd is om de beslissing te nemen. Dit maakt het ook mogelijk om te controleren of de wettelijke regels nageleefd zijn, bijvoorbeeld onverenigbaarheden of de vereiste dat de persoon die de beslissing neemt degene is die de gezondheidstoestand beoordeeld heeft.

Het ontbreken van de identificatie van de persoon die de beslissing genomen heeft en de eruit voorvloeiende onmogelijkheid om de wettelijkheid ervan na te gaan op verschillende gebieden vormen een inbreuk op de uitoefening van de rechten van verdediging.

2. De federale Commissie « Rechten van de patiënt » heeft eraan herinnerd dat de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt van toepassing is op de controle- en expertisegeneeskunde (advies van 21 juni 2013 betreffende de controle- en expertisegeneeskunde en advies van 30 september 2019 over de relatie patiënt/adviserende artsen van het ziekenfonds).

De identificatie van de gezondheidszorgbeoefenaar zelf en in voorkomend geval van de andere gezondheidszorgbeoefenaars die eveneens bij de verstrekte gezondheidszorg tussenkwamen, moeten opgenomen zijn in het dossier (artikel 33, 3°, van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg).

In haar voornoemde advies van 21 juni 2013 stelt de federale Commissie “Rechten van de patiënt” dat “elke beoordeling van een raadsgeneesheer/controleur/expert, zij het voorlopig, meer bepaald een beoordeling van de mate van ongeschiktheid van een patiënt (of deze ongeschiktheid persoonlijk, op het niveau van het gezinsleven of werk gerelateerd is, of deze ongeschiktheid permanent of tijdelijk, volledig of gedeeltelijk is) deel uitmaakt van het patiëntendossier; ze moet dus toegankelijk zijn voor de patiënt volgens artikel 9 van de wet betreffende de rechten van de patiënt”.

Indien de betrokkene inzage vraagt in zijn dossier op grond van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt zal deze bijgevolg kennis krijgen van de naam van de adviserend arts die zijn medische situatie beoordeeld heeft.

3. Bovendien kan de betrokkene zich beroepen op de Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Algemene Verordening Gegevensbescherming - AVG) om de identiteit van de adviserend arts te kennen.

Tot besluit meent de nationale raad dat de naam van de adviserend arts van de verzekeringsinstelling vermeld moet staan op de aan de betrokkene meegedeelde beslissing, die genomen is overeenkomstig artikel 153 van de Z.I.V.-wet.

Telefonisch advies15/11/2024 Documentcode: a171018
De organisatie van de praktijk met het oog op het goed beheer van telefonische oproepen en berichten van patiënten.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt ondervraagd over de mentale overbelasting veroorzaakt door het beheren van de berichten en telefonische oproepen van patiënten.

Vaak zeggen confraters stress te ondervinden door de vrees belangrijke informatie niet juist te verwerken omdat ze verloren gaat in de massa berichten en telefoonoproepen die bovenop hun raadplegingen komen.

Een goede organisatie van de medische praktijk, met inbegrip van de communicatie tussen de arts en zijn patiënten, bevordert de kwaliteit en de veiligheid van de zorg maar ook het welzijn van de arts.

1. Het feit de communicatiekanalen te beperken, helpt de informatiestroom te beheersen. De arts bepaalt zelf langs welke kanalen zijn patiënten hem kunnen contacteren.

De specifieke technische kenmerken van de communicatiemiddelen moeten niet alleen de toegang tot de zorg en de continuïteit ervan mogelijk maken maar ook de veiligheid van de gegevens en de kwaliteit van de uitwisselingen.

De website eHealth geeft informatie over platformen aanbevolen voor de uitwisseling van berichten en bestanden, zoals siilo of helena (https://www.ehealth.fgov.be/nl/page/task-force-data-technology-against-corona ).

Voor uitwisselingen met confraters biedt het intranet van de website van de Orde der artsen (www.ordomedic.be, onderdeel ”aanmelden”) aan elke arts ingeschreven op de lijst een persoonlijke beveiligde berichtenbox (Transferbox). Hiermee kunnen documenten en berichten naar confraters worden gestuurd via een beveiligde en end – to - end gecodeerde verbinding. Deze module biedt de mogelijkheid berichten te sturen met een maximumcapaciteit van 250 MB. De individuele opslagcapaciteit is begrensd op 2 GB.

2. Het doel van de communicatiemiddelen moet duidelijk zijn. Zo nodig worden patiënten eraan herinnerd dat die communicatiemiddelen niet bedoeld zijn om een raadpleging te vervangen of een te lang geachte wachttijd te omzeilen voor persoonlijk gemak.

De arts licht zijn patiënten duidelijk in over zijn bereikbaarheid en de manier waarop hij de continuïteit van de zorg invult. Bij afwezigheid dient een bericht de patiënt door te verwijzen naar een confrater of een dienst die de continuïteit van de zorg verzekert. Het is raadzaam een mondelinge of schriftelijke waarschuwing “niet in noodgevallen” te plaatsen naast de communicatiemiddelen die niet bedoeld zijn voor een dringende vraag.

Indien de arts dit gepast vindt, kan hij ook aangeven langs welk kanaal hij kan worden gecontacteerd om een voorschrift te vernieuwen, een administratieve vraag te stellen, een afspraak af te zeggen, enz.

Om misverstanden en ontevredenheid te vermijden kan het nuttig zijn de antwoordtijden te vermelden, vooral in het weekend en tijdens de vakantie, via een automatisch of vooraf opgenomen bericht.

Het kan nodig zijn de patiënten bewust te maken van de veiligheidsregels die in acht moeten worden genomen bij het uitwisselen van gevoelige informatie of documenten, in het bijzonder de noodzaak hem te identificeren. Via gewone e-mail mogen geen medische gegevens worden uitgewisseld.

Al deze informatie kan worden gegeven via een vooraf ingesproken bericht of automatisch antwoord, een waarschuwing op de website, een affiche in het kabinet, wanneer de afspraak wordt bevestigd, enz.

3. Er dient een evenwicht te worden gevonden tussen de beschikbaarheid voor interactie en beschikbaarheid voor raadplegingen, die sereen moet verlopen met zo weinig mogelijk afleiding en onderbreking.

Tijdvensters reserveren specifiek gewijd aan het beantwoorden van gesproken en elektronische berichten bevordert de concentratie die nodig is voor elke taak.

4. Tot slot kan de ontwikkeling van openbare of private diensten die toegankelijk zijn via het internet ook rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot het structureren van de contacten tussen de arts en zijn patiënten.

De patiënt wordt aangemoedigd om zijn gegevens rechtstreeks via regionale uitwisselingsnetwerken te raadplegen (CoZo / Collaboratief Zorgplatform, Abrumet / Réseau Santé Bruxellois, RSW / Réseau Santé Wallon).

Een onlinesysteem voor het maken van afspraken, met de mogelijkheid voor de patiënten beschikbare tijdvensters te kiezen, vermindert het aantal telefoonoproepen.

5. Het is aangeraden om in het patiëntendossier de belangrijke gesprekken die buiten de raadpleging worden gevoerd bij te houden.

Geneeskunde (Sport-)15/11/2024 Documentcode: a171015
Sponsoring van een sportteam door een arts.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de mogelijkheid voor een arts om een sportteam te sponsoren.

De reden voor dit advies is niet de financiële steun die de arts biedt, maar de tegenprestatie die eruit voortvloeit in zijn voordeel, in dit geval het promoten van zijn beroepsactiviteit.

Volgens de Kwaliteitswet is praktijkinformatie iedere vorm van mededeling die rechtstreeks en specifiek, ongeacht de daartoe aangewende plaats, drager of aangewende technieken, tot doel heeft een gezondheidszorgbeoefenaar te laten kennen of informatie te verstrekken over de aard van zijn beroepspraktijk.

Indien de financiële steun die de arts biedt, bijvoorbeeld aan een sportteam, gepaard gaat met een communicatie die als doel heeft zich kenbaar te maken of informatie te verstrekken over zijn praktijk, moet deze gebeuren in overeenstemming met de deontologische en wettelijke vereisten in verband met de praktijkinformatie (artikel 31, §1, van de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; artikel 37 van de Code van medische deontologie).

Het feit dat het promoten van zijn beroepsactiviteit niet de hoofdreden voor zijn financiële steun is, speelt geen rol in de toepassing van deze regels.

De praktijkinformatie moet, ongeacht de vorm ervan, waarheidsgetrouw, objectief, relevant, verifieerbaar, discreet en duidelijk zijn en ze moet wetenschappelijk onderbouwd zijn.

De verstrekte informatie mag niet misleidend zijn noch aanzetten tot overbodige geneeskundige verstrekkingen.

De arts verzet zich tegen elke vorm van publiciteit over zijn medische activiteit door de gesponsorde persoon of groep die de voornoemde regels niet respecteert.

Niet alleen dient de wet[1] nageleefd te worden, ook de eer en de waardigheid van het beroep mogen niet in het gedrang komen.

De beoordeling of de praktijkinformatie in overeenstemming is met de regels van medische deontologie gebeurt geval per geval (artikel 6, 2°, van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen).

Bij moeilijkheden staat de Orde klaar voor haar leden om hun vragen te beantwoorden.


[1] De publiciteit wordt eveneens geregeld door het Wetboek van economisch recht (art. I.8., VI.94, VI. 95 en VI. 97 à VI. 100) ; de wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg (art. 31) ; de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet-heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren en tot regeling van de reclame en informatie betreffende die ingrepen ( art. 2, 8°, en 20/1) ; de wet van 25 maart 1964 betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (art. 9, § 1) ; de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen (art. 127, § 2).

Relatie arts-patiënt13/09/2024 Documentcode: a171013
Het verbreken van de therapeutische relatie om redenen die te wijten zijn aan het gedrag van de patiënt.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over het verbreken van de therapeutische relatie om redenen die te wijten zijn aan het gedrag van de patiënt.

Respect is fundamenteel voor de therapeutische relatie tussen de arts en de patiënt. Het respect moet wederzijds zijn en moet zowel uitgaan van de arts als van de patiënt.

Wanneer de arts geconfronteerd wordt met ongepast gedrag van zijn patiënt is het gerechtvaardigd dat hij dit op een genuanceerde en gematigde manier aan de patiënt overbrengt. De arts staat open voor de klachten van de patiënt en het invraagstellen van zijn eigen gedrag, maar dat neemt niet weg dat hij de grenzen aangeeft die niet mogen worden overschreden en de patiënt waarschuwt voor de gevolgen voor de voortzetting van hun relatie.

De arts heeft het recht om de therapeutische relatie stop te zetten indien hij het onmogelijk acht de behandeling voort te zetten (artikel 32 van de Code van medische deontologie en het bijbehorende commentaar).

Een geschil mag niet worden bestraft met het stopzetten van de behandeling. Het onevenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van zorg mag er niet toe leiden dat de arts te snel besluit om een einde te maken aan een therapeutische relatie. Wanneer de patiënt gebruik maakt van zijn rechten mag dit niet tot gevolg hebben dat de arts de therapeutische relatie verbreekt.

De arts vermijdt impulsief te reageren. Zijn beslissing moet zorgvuldig, gewetensvol en te gepasten tijde worden genomen, aangezien de patiënt een nieuwe arts moet vinden.

Indien de omstandigheden of grensoverschrijdend gedrag doen vrezen voor de veiligheid en fysieke of psychische integriteit van de arts, is het gerechtvaardigd een relatie zonder uitstel te beëindigen. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer de arts wordt aangevallen, bedreigd, ernstig belasterd op sociale netwerken of onder druk wordt gezet om onrechtmatige of zelfs illegale handelingen te verrichten.

Wanneer de arts wordt geconfronteerd met een gewelddadige patiënt doet hij een beroep op collega's zodat hij niet alleen is wanneer hij zijn beslissing om de behandeling te beëindigen bekendmaakt. Hij verwijst de patiënt door naar instellingen die door hun infrastructuur en ervaring beter in staat zijn om met dit soort profiel of pathologie om te gaan.

De arts volgt de voorgeschreven onderzoeken op, vooral als er hem abnormale resultaten worden gerapporteerd, of verwijst de patiënt door naar een collega.

Hij verzekert zich ervan dat de patiënt toegang heeft tot de urgente zorgverlening die hij nodig heeft.

Geweld tegen zorgverleners, in welke vorm dan ook, is onaanvaardbaar. Het is essentieel om de moeilijkheden van de artsen in kaart te brengen om de autoriteiten bewust te maken van dit maatschappelijke probleem. Dit kan gebeuren door het agressieformulier in te vullen op de website van de Orde der artsen (https://ordomedic.be/nl/aanmeldingsformulier-agressie).

Een affiche uithangen in de wachtkamer is een manier om alle patiënten bewust te maken van het wederzijdse respect dat essentieel is voor de zorgrelatie. Een affiche is als bijlage beschikbaar voor de arts.

De arts die de therapeutische relatie verbreekt om redenen die te wijten zijn aan het gedrag van de patiënt laat dit weten aan de provinciale raad waarvan hij afhangt, met vermelding van deze redenen.

Continuïteit van de zorg13/09/2024 Documentcode: a171014
De samenwerking tussen artsen-specialisten en huisartsen om het respect te waarborgen voor de rechten van de patiënt en de continuïteit van de zorg.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 13 september 2024 de deontologische beginselen onderzocht aangaande de samenwerking tussen artsen-specialisten en huisartsen, ter waarborg van de rechten van de patiënt en de continuïteit van de zorg nadat de arts-specialist de resultaten van de onderzoeken overmaakt aan de huisarts van de patiënt.

In de huidige gezondheidszorg is een bilaterale relatie tussen arts en patiënt niet langer de norm. Het is gebruikelijk geworden dat patiënten worden verzorgd door meerdere artsen, die met elkaar samenwerken om gezondheidszorg op een kwalitatief hoogstaand niveau te kunnen verstrekken.

De samenwerking tussen artsen-specialisten en huisartsen vergt een bijzondere organisatie die onder meer betrekking heeft op het patiëntendossier, de rechten van de patiënt, de continuïteit van de zorg en de rolomschrijving van elke individuele arts.

In deze context is het belangrijk dat artsen onderling overleg plegen over wie de patiënt zal informeren over diens gezondheidstoestand. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid en het louter doorsturen van de resultaten door de arts-specialist naar de huisarts is geen voldoende waarborg dat aan de informatieverplichting is voldaan.

Concreet raadt de nationale raad aan om bij een doorverwijzing naast de relevante gegevens van de patiënt ook de modaliteiten van opvolging en continuïteit te vermelden. Indien de arts-specialist belangrijke vaststellingen doet is het aangewezen de huisarts onverwijld te contacteren zodat de nodige schikkingen onmiddellijk kunnen worden besproken. Indien de huisarts niet kan worden bereikt, dient de arts-specialist zelf de nodige stappen te ondernemen om de patiënt te informeren over deze vaststellingen.

Daarnaast hebben het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt, het beroepsgeheim en het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer tot gevolg dat de patiënt kan weigeren dat de resultaten van de onderzoeken worden doorgestuurd naar de huisarts.

In de toekomst zal de patiënt de mogelijkheid worden geboden de toegang tot zijn gezondheidsgegevens te beheren via een toegangsmatrix, die hem toelaat aan te duiden welke categorieën van zorgverleners met een therapeutische relatie toegang hebben tot welke categorieën van documenten of gegevens.[1] De arts heeft mede de verantwoordelijkheid de patiënt alert te maken op de gevolgen van diens keuzes in het licht van de kwaliteit van de zorg.

Binnen het huidige klimaat van patient empowerment, waarbij de arts-patiëntrelatie als een partnerschap wordt beschouwd, kan de arts-specialist de patiënt uitnodigen zelf met hem of met de huisarts contact op te nemen om de resultaten van de onderzoeken te bespreken.

Tenslotte, dienen beide artsen in ieder geval collegiaal te handelen en de vrije artsenkeuze van de patiënt te respecteren.


[1] Informatieveiligheidscomité, Kamer sociale zekerheid en gezondheid, “Beraadslaging 18/190 van 4 december 2018, gewijzigd op 6 juli 2021 en 4 juni 2024, met betrekking tot de toegangsmatrix in het kader van de elektronische uitwisseling van persoonsgegevens doe de gezondheid betreffen”.

Medisch dossier07/06/2024 Documentcode: a171012
Toegang van de patiënt tot de hem betreffende persoonlijke notities van de arts.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht betreffende het recht van de patiënt op inzage en afschrift van de hem betreffende persoonlijke notities van de arts.

De patiënt heeft het recht om zijn medisch dossier in te kijken en er een afschrift van te krijgen volgens de werkwijze die vastgelegd is in artikel 9, §§ 2 en 3, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (Patiëntenrechtenwet).

Voorheen had het rechtstreekse toegangsrecht van de patiënt geen betrekking op de persoonlijke notities van de arts, hoewel ze deel uitmaken van zijn patiëntendossier (advies van 21 november 2017 van de Federale commissie rechten van de patiënt, Het patiëntendossier, p. 6).

Ingevolge de recente wijziging van de Patiëntenrechtenwet door de wet van 6 februari 2024, die geen enkele overgangsbepaling bevat, werd deze uitzondering geschrapt. Er wordt niet langer verwezen naar de persoonlijke notities waardoor dus niet langer een afwijkingsregeling geldt voor de toegang tot deze notities .

Hieruit volgt dat de patiënt recht heeft op inzage en afschrift van de hem betreffende persoonlijke notities van de arts overeenkomstig dezelfde voorwaarden en modaliteiten als deze die van toepassing zijn op de andere elementen uit het patiëntendossier. Enkel de gegevens over derden in zijn dossier vallen buiten zijn recht op inzage en afschrift.

Patiëntenrechten23/03/2024 Documentcode: a171009
Lichamelijke zelfbeschikking en het tegengaan van obstetrisch geweld.

In zijn vergadering van 23 maart 2024 heeft de nationale raad van de Orde der artsen het op 15 januari 2024 door de Senaat aangenomen informatieverslag over lichamelijke zelfbeschikking en het ‘tegengaan van obstetrisch geweld’ onderzocht.

De nationale raad deelt het ongenoegen van het medisch korps bij het gebruik van de term "obstetrisch geweld" omwille van zijn stigmatiserende karakter (cf. de hoorzittingen voorafgaan aan het informatieverslag over lichamelijke zelfbeschikking en het tegengaan van obstetrisch geweld, Doc. parl. Sen., sess. 2022-2023, nr 7-245/4, pp. 146-151 en pp. 155-160). De nationale raad hoopt dat in de toekomst de term ‘respectvolle kraamzorg’ zal worden aangewend.

De artsen hebben aandacht voor de boodschap van de patiëntes en de parlementsleden.

Om een vertrouwensrelatie te kunnen opbouwen in een zorgcontext die onderhevig is aan verandering en complex is door verschillende factoren, is het nodig zijn handelwijze regelmatig te herzien in het licht van het standpunt van de patiënte.

De eerbiediging van de rechten van de patiëntes, goedhartige verloskundige zorg, goede medische praktijkvoering, recht op zelfbeschikking en lichamelijke integriteit en strijd tegen ongepast gedrag zijn essentieel in een zorgrelatie die per definitie moet worden gekenmerkt door menselijkheid en wederzijds respect.

De nationale raad zal erop toezien dat zijn adviezen de artsen begeleiden bij de correcte toepassing ervan in de context van de verloskundige en gynaecologische zorg. Daartoe zal hij een open oor hebben zowel voor de artsen en de andere zorgverleners als voor de patiëntes.

Beroepsgeheim23/03/2024 Documentcode: a171007
De voorwaarden van de doctrine van het gedeeld beroepsgeheim.

De nationale raad van de Orde der artsen herhaalt in zijn vergadering van 23 maart 2024 de voorwaarden van de doctrine van het gedeeld beroepsgeheim.

Het toepassingsgebied van het advies beperkt zich tot informatie-uitwisseling tussen personen die een gezondheidszorgberoep uitoefenen.

Het gedeeld beroepsgeheim is een in de rechtsleer ontwikkelde theorie die tegemoet komt aan het huidig zorglandschap waarin zorg en begeleiding wordt verstrekt door meerdere gezondheidszorgbeoefenaars, met nood aan gegevensdeling om kwalitatieve en doeltreffende zorg te kunnen verlenen.

De toepassing van het gedeeld beroepsgeheim tussen wie een gezondheidszorgberoep uitoefent is onderworpen aan volgende voorwaarden:

  • De gegevensdeling kan enkel plaatsvinden tussen gezondheidszorgbeoefenaars die eveneens gehouden zijn tot het beroepsgeheim;
  • De gezondheidszorgbeoefenaars handelen vanuit eenzelfde zorgverleningscontext en beogen eenzelfde finaliteit;
  • De gezondheidszorgbeoefenaars delen de gegevens enkel in het belang van de patiënt;
  • De gegevensdeling beperkt zich tot de voor zorgverlening noodzakelijke informatie, opdat de gezondheidszorgbeoefenaars hun taak effectief kunnen uitoefenen;
  • De patiënt weet welke gegevens uitgewisseld worden, met wie en met welk doel;
  • De patiënt verzet zich niet tegen de gegevensdeling.

In de praktijk stellen zich de meeste problemen in verband met de mogelijkheid voor de patiënt om zich te verzetten tegen de gegevensdeling. Indien de patiënt zijn verzetsrecht uitoefent maar de arts het noodzakelijk acht dat andere gezondheidszorgbeoefenaars op de hoogte worden gebracht van de medische voorgeschiedenis van de patiënt, is het op deontologisch vlak aangewezen als volgt te handelen:

  • De arts bevraagt de patiënt over de redenen van het verzet. Soms wenst de patiënt slechts één gezondheidszorgbeoefenaar uit te sluiten of voelt hij schroom omtrent het delen van één bepaald gegeven. Door naar de patiënt te luisteren kan de arts tegemoet komen aan de wensen van de patiënt en alsnog bepaalde gegevens delen met andere gezondheidszorgbeoefenaars waartegen de patiënt zich niet heeft verzet;
  • De arts licht de patiënt in over het nut en de noodzaak van gegevensdeling en preciseert welke gegevens worden gedeeld, met wie en met welke doelstelling. Het delen van informatie kan bijdragen tot een betere zorgkwaliteit, zorgcontinuïteit en patiëntveiligheid;
  • De arts wijst de patiënt eveneens op zijn verantwoordelijkheden binnen de zorgrelatie en gaat in dialoog met de patiënt over de wijze waarop deze laatste aan zijn verantwoordelijkheden zou willen voldoen;
  • De arts licht de patiënt in over de risico’s die het niet-informeren met zich kan meebrengen;
  • Tot slot legt de arts de patiënt uit dat een zorgrelatie een wederzijdse vertrouwensrelatie inhoudt die moeilijk op te bouwen is indien bewust informatie wordt achtergehouden.

De arts die na voldoende inspanningen te hebben gedaan om de patiënt ertoe aan te zetten informatie te delen, vaststelt dat het verzet van de patiënt om dat te doen de zorgverlening de facto onmogelijk maakt, kan de zorgrelatie beëindigen, met inachtneming van de regels zoals bepaald in artikel 32, Code van Medische Deontologie.

Indien het niet-informeren van (een) andere gezondheidszorgbeoefenaar(s) een ernstig en acuut gevaar inhoudt voor de integriteit van de patiënt of een derde, kan informatie worden gedeeld op basis van de noodtoestand.

Kwetsbare personen23/03/2024 Documentcode: a171008
Het attesteren van een medische tegenindicatie voor adoptie van een kandidaat-adoptant door de huisarts.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 23 maart 2024 de vraag onderzocht of een huisarts in het kader van een adoptieprocedure van een van zijn patiënten mag attesteren of er een medische tegenindicatie is voor adoptie.

1/ Een persoon die een kind wenst te adopteren, moet geschikt zijn om te adopteren. Dit betekent dat de adoptant moet beschikken over de vereiste sociaalpsychologische eigenschappen.[1]

In de regel moet de adoptant alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat hij geschikt is om een adoptie aan te gaan (geschiktheidsvonnis).[2]

De geschiktheid wordt door de familierechtbank beoordeeld op grond van een door haar te bevelen maatschappelijk onderzoek.[3] Om de geschiktheid van de adoptant te beoordelen houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de persoonlijke, familiale en medische toestand van de betrokkene, en met zijn beweegredenen.[4]

Het maatschappelijk onderzoek wordt geconcretiseerd door diensten erkend door de verschillende Gemeenschappen. Sommige diensten verzoeken de huisarts van de adoptant een vragenlijst in te vullen en te attesteren of er een medische tegenindicatie is voor adoptie.

2/ Het is niet ongebruikelijk dat maatschappelijke diensten voor het vaststellen van de medische toestand van een persoon een beroep doen op de huisarts van die persoon.

De huisarts, in de regel beheerder van het globaal medisch dossier, heeft toegang tot een uitgebreide hoeveelheid aan gezondheidsinformatie, staat dicht bij de patiënt en is het beste geplaatst om een integraal beeld te schetsen over de algemene fysieke en psychische gezondheidstoestand van de patiënt.

De huisarts heeft de deontologische plicht de patiënt de medische documenten te bezorgen die hij nodig heeft. Deze documenten worden waarheidsgetrouw, objectief, voorzichtig en discreet opgesteld, met aandacht voor het vertrouwen dat de maatschappij in de arts stelt.[5]

Bij twijfel over de aanwezigheid van een medische tegenindicatie voor adoptie, kan in overleg met de patiënt een tweede opinie worden gevraagd aan een arts-specialist of een andere gezondheidszorgbeoefenaar gespecialiseerd in een bepaald domein van de gezondheidszorg.

In geval van de – volgens zijn expertise – aanwezigheid van een medische tegenindicatie voor adoptie, gaat de huisarts in dialoog met de patiënt en licht hij hem in eer en geweten de redenen toe van deze vaststelling. De arts spreekt zich enkel uit over het medische aspect en oordeelt voor het overige niet over de opportuniteit van de adoptie.

Omwille van het beroepsgeheim en de vertrouwensrelatie met de patiënt, wordt het verslag of het attest slechts overgemaakt aan de bevoegde diensten mits toestemming van de patiënt.

3/ Indien de huisarts uitzonderlijk en wegens specifieke omstandigheden van oordeel is niet te beschikken over de nodige bekwaamheid, objectiviteit of onafhankelijkheid om het attest op te stellen, mag hij de opdracht weigeren. De patiënt, die deze documenten nodig heeft in het kader van de adoptieprocedure, mag hierdoor geen nadeel ondervinden. De huisarts heeft alsdan de deontologische plicht de weigering te motiveren en dit op verzoek van de patiënt te attesteren.




[1] Art. 346-1, oud Burgerlijk Wetboek.

[2] Art. 346-1/1, eerste lid, oud Burgerlijk Wetboek.

[3] Art. 346-1/2, eerste lid, oud Burgerlijk Wetboek.

[4] Art. 346-1/2, vierde lid, oud Burgerlijk Wetboek.

[5] Art. 26, Code van medische deontologie.

Medisch dossier23/03/2024 Documentcode: a171010
Het weigeren van een afspraak voor een consultatie louter om persoonlijke organisatorische redenen van de patiënt.

Steeds meer patiënten maken gebruik van online-agendasystemen om een afspraak te boeken bij de huisarts. Wanneer de GMD-houdende huisarts niet onmiddellijk beschikbaar is, wordt een online afspraak geboekt bij een andere huisarts die de patiënt vroeger kan ontvangen.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 23 maart 2024 onderzocht of een huisarts een patiënt waarvan het globaal medisch dossier door een andere huisarts wordt beheerd mag weigeren indien de afspraak wordt geboekt louter om persoonlijke organisatorische redenen van de patiënt.

1/ De patiënt heeft recht op vrije keuze van de arts en recht op wijziging van deze keuze.[1]

Wanneer het online-agendasysteem het voor niet gekende of niet GMD-patiënten mogelijk maakt een afspraak te boeken, weet de huisarts niet altijd voor welke reden(en) de patiënt op consultatie komt. De redenen kunnen uiteenlopend en gerechtvaardigd zijn: het vragen van een second opinion, het verhinderd zijn van de GMD-houdende huisarts, de wens om van GMD-houdende huisarts te veranderen, de aanwezigheid van een hoogdringende pathologie, enz.

De huisarts kan een patiënt bijgevolg niet weigeren omwille van het feit dat het globaal medisch dossier wordt beheerd door een andere huisarts.

2/ Op de huisarts rusten verschillende wettelijke en deontologische verplichtingen:

  • de wettelijke hulpverleningsplicht[2] bij hoogdringende pathologie;
  • het verzekeren van de continuïteit van de zorg[3]. De GMD-houdende huisarts moet zijn praktijk zo organiseren dat hij kan voldoen aan zijn verplichting van zorgcontinuïteit en GMD-patiënten binnen een redelijke termijn kan ontvangen;
  • het vervangen van verhinderde collega’s[4];
  • de deelname aan de medische permanentie[5];
  • enz..

Anderzijds heeft de huisarts aandacht en zorg voor zijn eigen gezondheid en streeft hij naar een evenwicht tussen zijn beroepsactiviteiten en zijn privéleven.[6]

Indien de reden van de patiënt om bij een andere huisarts een afspraak te maken louter organisatorisch is, omdat de GMD-houdende huisarts binnen een redelijke termijn een ander tijdstip voorstelt dat minder goed uitkomt voor de patiënt, kan deze eerste de patiënt weigeren.

De arts-patiëntrelatie ontstaat uit een vrijwillig engagement tussen de patiënt en de arts, met respect voor de autonomie van zowel de arts als de patiënt. De huisarts kan die relatie toezeggen, weigeren of beëindigen, rekening houdend met zijn wettelijke en deontologische plichten. De weigering wordt duidelijk gecommuniceerd aan de patiënt.

In die zin is het aangewezen het online-agendasysteem enkel beschikbaar te stellen voor gekende patiënten of GMD-houdende patiënten. Aan ongekende patiënten kan bijvoorbeeld worden gevraagd telefonisch contact op te nemen om de reden van consultatie voorafgaand na te vragen.


[1] Art. 6, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt; art. 15, Code van medische deontologie.

[2] Art. 422bis, Strafwetboek.

[3] Art. 17, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 13, Code van medische deontologie.

[4] Art. 13, Code van medische deontologie.

[5] Art. 21 e.v., wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 13, Code van medische deontologie.

[6] Art. 10, Code van medische deontologie.

Getuigschrift van arbeidsongeschiktheid17/02/2024 Documentcode: a171006
Onderscheid tussen een bewijs van aanwezigheid op een medische raadpleging en een medisch attest van ongeschiktheid

Een bewijs van aanwezigheid op een medische raadpleging mag niet verward worden met een medisch attest van ongeschiktheid.

Hoewel deze documenten gemeen hebben dat ze ertoe strekken de realiteit van een feit vast te stellen tegenover derden, hebben ze een verschillend doel.

In het eerste geval is het document bedoeld om te bewijzen dat de patiënt aanwezig was op een raadpleging; in het tweede geval is het bedoeld om te verklaren dat de patiënt door zijn gezondheidstoestand niet in staat is om iets te doen (lessen volgen, werken, enz.).

Indien een raadpleging geen ongeschiktheid van de patiënt door zijn gezondheidstoestand aan het licht brengt, overhandigt de arts hem geen ongeschiktheidsattest. Hij kan hem wel een bewijs van aanwezigheid op de medisch raadpleging afleveren.

Of het nu op het werk of op school is, de gevolgen van afwezigheid door ziekte kunnen verschillen van die van afwezigheid door een andere oorzaak (bijv. de ziekte van een familielid, een medische raadpleging, enz.).

De arts moet er rekening mee houden dat het document dat hij aflevert tegenwerpelijk is aan een derde partij. Hij moet precies beschrijven wat hij attesteert om de derde partij niet te misleiden over de gevolgen, met name op sociaal of schoolgebied, van het aan de patiënt verstrekte document. Om het even welk medisch document dient waarheidsgetrouw, objectief en voorzichtig opgesteld te worden (artikel 26, Code van medische deontologie).

Tot besluit kunnen we stellen dat de arts enkel een ongeschiktheidsattest verstrekt wanneer uit zijn vaststellingen, op basis van een klinisch onderzoek of van objectieve gegevens in het medisch dossier (radiografie, ziekenhuisopnameverslag, enz.), blijkt dat de patiënt door zijn gezondheidstoestand niet in staat is om een bepaalde handeling te verrichten (werken, les volgen, enz.).

Beroepsgeheim17/02/2024 Documentcode: a171005
Informatie-uitwisseling tussen de verantwoordelijke arts van een kind en die van zijn moeder in de context van de geboorte.

De nationale raad wordt om advies verzocht betreffende de eerbiediging van het medisch geheim bij de uitwisseling van medische informatie tussen een gynaecoloog en een kinderarts die een moeder en haar kind behandelen in het kader van de geboorte.

1. Als algemene regel geldt dat de toestemming van de patiënte moet worden gevraagd om een arts die geen therapeutische relatie met haar heeft, inzage te geven in haar medische gegevens. De patiënte moet van tevoren worden geïnformeerd over de redenen waarom om inzage wordt gevraagd en over de informatie die wordt opgevraagd.

Alleen wanneer de spoedeisendheid van de gezondheidszorg voor het kind het fysiek onmogelijk maakt om de moeder om toestemming te vragen, rechtvaardigen de belangen van het kind dat de medische gegevens van de moeder worden ingekeken zonder haar eerst om toestemming te vragen.

2. In de context van een geboorte verloopt de uitwisseling van informatie tussen de beroepsbeoefenaars die de moeder en het kind behandelen via een verbindingsfiche (een dossier) voor het kind.

Deze fiche bevat per definitie alle relevante inlichtingen van de zwangerschap (infectieziekten, medicatie, complicaties, enz.) en de familiale voorgeschiedenis die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het kind de kwalitatieve zorg krijgt waar het recht op heeft, binnen de nodige tijd (onmiddellijke vaccinatie (hepatitis b), medicatie tegen toxoplasmose, antiallergische melk voor atopische ouders, bijkomende onderzoeken in geval van afwijkingen op de echografie van de foetus, enz.)

De toestemming van de moeder om haar gezondheidsgegevens door te geven aan het medisch team dat voor haar kind zorgt, kan tijdens de zwangerschap worden verkregen. Dit gaat vergezeld van informatie over de redenen voor het verstrekken van de gegevens en het soort gegevens waar het om gaat. Dit maakt het gemakkelijker om op een eventuele weigering te anticiperen en er mee om te gaan. De arts blijft zich ervan bewust dat de moeder hoe dan ook haar mening kan herzien.

3. In het uitzonderlijke geval dat een moeder toegang tot haar gezondheidsgegevens weigert in weerwil van het belang van haar kind, moeten de redenen voor deze weigering worden onderzocht om er zeker van te zijn dat deze niet is ingegeven door een misverstand of een verkeerde inschatting die kunnen worden opgelost, door de angst dat de vader van het kind inzage zal krijgen in haar gegevens (zie punt 5), dat ze niet gericht is tot een specifieke zorgverlener en niet tot de rest van het medische team, enz.

Bij een hardnekkige weigering moeten de gynaecoloog en de kinderarts met elkaar overleggen om te beslissen of het, voor de bescherming van de essentiële gezondheidsbelangen van het kind, gerechtvaardigd is om de weigering naast zich neer te leggen.

Ter herinnering: artikel 22bis, 4de lid , van de Grondwet bepaalt : "Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.” Deze bepaling heeft een algemene reikwijdte en is ook van toepassing op gezondheidskwesties.

De nationale raad is van mening dat het belang van het kind om in goede gezondheid te zijn voorrang heeft op het recht van de moeder op de eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer.

Desgevallend wordt de moeder in kennis gesteld van de inzage in haar gegevens.

4. De inzage moet worden beperkt tot de noodzakelijke gezondheidsgegevens van de moeder, rekening houdend met het nagestreefde doel, in dit geval kwalitatieve medische zorg voor het kind.

5. Als wettelijke vertegenwoordiger kan de vader het medisch dossier van zijn kind rechtstreeks inkijken of er een afschrift van ontvangen, met uitzondering van gegevens over derden. De moeder moet worden beschouwd als een derde[1]. De vader heeft dus geen toegang tot de eventuele medische inlichtingen over de moeder in het medisch dossier van zijn kind, tenzij de moeder ermee instemt dat deze informatie aan hem wordt meegedeeld.

Als het kind lijdt aan een erfelijke aandoening of een preventieve of curatieve behandeling moet ondergaan vanwege de gezondheidstoestand van een van de ouders, heeft deze informatie betrekking op de eigen gezondheid van het kind en kan deze niet worden achtergehouden voor de andere ouder die het ouderlijk gezag uitoefent[2].

6. In geval van overlijden van de moeder kan de naaste die onrechtstreeks inzagerecht in het dossier heeft de kinderarts opdragen kennis te nemen van de informatie die nuttig is voor de gezondheid van het kind[3].


[1] In de zin van artikel 9, §2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

[2] Advies van 19 juni 2021 van de nationale raad, Het medisch beroepsgeheim - informatie aan de vader van een pasgeborene betreffende de behandeling die wordt voorgeschreven aan het kind omwille van de seropositiviteit van de moeder, a168013.

[3] Artikel 9, §4, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van het kind

Patiënten van vreemde nationaliteit20/01/2024 Documentcode: a171001
Gebruik van dwang bij een medisch onderzoek op een vreemdeling in het kader van een procedure van overdracht, terugdrijving, terugkeer of verwijdering.

De nationale raad van de Orde der artsen werd door meerdere collega’s om advies verzocht over het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen inzake het aanklampend terugkeerbeleid (Parl. St., zitting 2022-2023, doc 55 3599/01).

Hun vraag houdt verband met de debatten die momenteel gevoerd worden omtrent artikel 26 van het wetsontwerp dat een artikel 74/23 invoegt in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (dit artikel wordt in extenso gepubliceerd na dit advies). Uit dit artikel blijkt dat een meerderjarige vreemdeling, onder bepaalde voorwaarden die geval per geval beoordeeld dienen te worden, verplicht kan worden mee te werken aan de medische onderzoeken die vereist zijn met het oog op de gedwongen uitvoering van een overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer-, of verwijderingsmaatregel ten aanzien van hem en waaraan hij weigert mee te werken.

1. In de huidige stand van de Belgische wetgeving inzake dwangprocedures die de tussenkomst van een arts rechtvaardigen, is fysieke dwang voor de uitvoering van een medisch onderzoek uitzonderlijk en strikt omkaderd[1].

Dit wetsontwerp maakt deel uit van een Europees migratiebeleid dat elke Staat op dezelfde manier moet respecteren als de fundamentele mensenrechten die op het spel staan.

In het onderhavige geval maakt het ontwerp het gebruik van dwang mogelijk om een medisch onderzoek op te leggen dat niet geëist wordt door de Belgische wet maar dat, net als aan andere Europese Staten, opgelegd wordt door het land van doorreis of bestemming of als reisvoorschrift door de vervoerder die instaat voor het vervoer van de vreemdeling, in het kader van een door de Wereldgezondheidsorganisatie uitgeroepen noodsituatie van internationaal belang op het gebied van de volksgezondheid.

De medische onderzoeken die gedwongen opgelegd kunnen worden, zijn niet vastgelegd, noch de mate waarin ze de fysieke integriteit aantasten van de persoon die eraan onderworpen wordt. Er wordt enkel bepaald dat het medisch onderzoek het mogelijk moet maken vast te stellen dat de vreemdeling kan reizen zonder zijn eigen gezondheid, de gezondheid van zijn medereizigers of de gezondheid van de bevolking in het land van bestemming in gevaar te brengen. Bovendien bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, “op gezamenlijk voorstel van de minister[2] en de minister van Volksgezondheid” de medische onderzoeken die in toepassing van dit artikel verplicht opgelegd kunnen worden aan de vreemdeling.

De persoon heeft geen rechtsmiddel om zich te verzetten tegen dwang voordat deze wordt uitgevoerd op grond van het feit dat “het voorzien van een dergelijke procedure de uitvoering van de overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer- of verwijderingsmaatregel zeer ernstig zou bemoeilijken en hierdoor de invoering van de verplichting tot het ondergaan van een medisch onderzoek niet langer nuttig zou zijn” (Parl. St., doc 55 3599/001, p. 15).

Indien een vreemdeling weigert mee te werken aan het medisch onderzoek, berust de beslissing om dwang toe te passen en het gebruik van die dwang bij de gemachtigde van de minister (een personeelslid van de Dienst Vreemdelingenzaken), die daartoe een specifieke, door de Koning te bepalen, opleiding genoten heeft.

2. Het artsenkorps, waarvan de deontologische en ethische waarden in essentie gebaseerd zijn op respect voor de integriteit en de belangen van het individu, stelt zich terecht vragen bij zijn rol in een procedure die gebaseerd is op een opvatting volgens welke de goede uitvoering van het migratiebeleid, dat toegepast wordt op een groep van personen die van nature kwetsbaar zijn, belangrijker is dan deze waarden.

Het bureau van de nationale raad werd door het kabinet van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie bevraagd over een voorontwerp van wet voordat het huidige wetsontwerp bij de Kamer ingediend werd.

Zonder een inhoudelijk standpunt in te nemen, stelde het bureau dat gezien de brede waaier aan mogelijke medische onderzoeken, en in het bijzonder het feit dat het medisch onderzoek een eis van de vervoerder alleen kan zijn, het soort onderzoek en het doel ervan gepreciseerd moeten worden. Het bureau vond het niet voldoende te vermelden dat het onderzoek geen tergend karakter mag hebben en met eerbiediging van de waardigheid van de vreemdeling geschiedt, zonder overigens te vermelden wie beoordeelt of dit het geval is.

Het bureau steunde het verbod dwang te gebruiken om een medisch onderzoek uit te voeren bij een minderjarige of in aanwezigheid van een minderjarige, het verbod een onderzoek uit te voeren wanneer het de gezondheid van de betrokkene in gevaar kan brengen, de verplichting dat het medisch onderzoek enkel uitgevoerd mag worden door gekwalificeerd medisch personeel, de verplichting dat het minst invasieve onderzoek uitgevoerd moet worden, en de verplichting dat het medisch onderzoek een residuair karakter moet hebben, dat alleen uitgevoerd zal worden wanneer de noodzakelijke medische attesten en getuigschriften ontbreken. Deze beperkingen zijn overgenomen in het voorgelegde wetsontwerp.

De nationale raad handhaaft deze opmerkingen.

3. De nationale raad neemt er nota van dat de beoogde medische dwangmaatregelen alleen toegepast kunnen worden in het geval van “een door de Wereldgezondheidsorganisatie uitgeroepen noodsituatie van internationaal belang op het gebied van de volksgezondheid”. Het zou wenselijk zijn ervoor te zorgen dat de wet niet toelaat dat dergelijk medisch onderzoek uitgevoerd wordt buiten de hierboven genoemde noodsituatie.

De nationale raad plaatst vraagtekens bij de reikwijdte van "fysieke aansporing" voorafgaand aan het medisch onderzoek. Dit begrip wordt niet toegelicht in de memorie van toelichting, hoewel de Raad van State zich hierover al uitgelaten had in zijn advies over het wetsontwerp (Parl. St., doc 55 3599/001, p. 102-103). Fysieke aansporing kan de meest uiteenlopende vormen aannemen en deze wettelijke toelating mag niet begrepen worden als een blanco cheque voor de uitvoerende ambtenaren. In het licht van de rechten en vrijheden die vastgelegd zijn in de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, moet dit begrip verduidelijkt worden.

In verband met het medisch onderzoek bepaalt artikel 26 van het ontwerp dat enkel het minst invasieve medisch onderzoek toegepast wordt “voor zover het onderzoek beschikbaar is”. De nodige maatregelen moeten zijn genomen om ervoor te zorgen dat het minst invasieve onderzoek daadwerkelijk beschikbaar is. Indien dit niet het geval is, dan vindt de nationale raad dat het onderzoek niet uitgevoerd kan worden.

4. Vanuit deontologische oogpunt en in de veronderstelling dat het ontwerp aangenomen wordt, is de nationale raad van mening dat een arts die gevraagd wordt mee te werken aan een medisch onderzoek onder dwang in het kader van een overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer- of verwijderingsmaatregel, zijn professionele onafhankelijkheid behoudt. Geen enkele arts kan verplicht worden dergelijk onderzoek uit te voeren.

Het is de verantwoordelijkheid van de arts om na te gaan of zijn tussenkomst in overeenstemming is met de wet, zowel wat betreft de wettelijke vereisten met betrekking tot het medisch onderzoek als de uitvoering ervan onder dwang.

Indien hij van mening is dat niet aan deze voorwaarden voldaan is of dat het gebruik van dwang niet gepast is gezien de kwetsbaarheid van de persoon, of dat het doel bereikt kan worden met minder dwingende middelen, voert hij het medisch onderzoek in kwestie niet uit.

De arts heeft altijd het recht om te weigeren dit onderzoek uit te voeren indien hij naar eer en geweten meent dat dit in strijd is met de waarden van de medische deontologie inzake professionaliteit, respect, integriteit en verantwoordelijkheid. Het handelen van de arts dient in lijn te zijn met de Code van de medische deontologie (onder meer artikel 30) en kan hierop afgetoetst worden.

Tot slot wil de nationale raad met klem benadrukken dat artsen of andere beroepsbeoefenaars uit de gezondheidszorg in geen geval geïnstrumentaliseerd mogen worden als middel om diplomatieke moeilijkheden en impasses met derde landen bij de uitvoering van het migratiebeleid het hoofd te bieden.

****

Artikel 26 van het wetsontwerp van 29 september 2023 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen inzake het aanklampend terugkeerbeleid bepaalt :

In Hoofdstuk I, ingevoegd (in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen) bij artikel 24, wordt een artikel 74/23 ingevoegd, luidende:

“Art. 74/23. § 1. Met het oog op de gedwongen uitvoering van een overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer- of verwijderingsmaatregel kan een vreemdeling worden verplicht een medisch onderzoek te ondergaan, desgevallend met gebruik van dwang, indien het onderzoek noodzakelijk is om vast te stellen of de vreemdeling kan reizen zonder zijn eigen gezondheid, de gezondheid van zijn medereizigers of de gezondheid van de bevolking in het land van bestemming in gevaar te brengen. Het verplicht medisch onderzoek kan enkel worden uitgevoerd indien het noodzakelijk is omdat het is opgelegd als voorwaarde tot binnenkomst of doorreis door het land van bestemming of doorreis, of als reisvoorschrift door de vervoerder die instaat voor het vervoer van de vreemdeling, in het kader van een door de Wereldgezondheidsorganisatie uitgeroepen noodsituatie van internationaal belang op het gebied van de volksgezondheid, en voor zover de beschikbare medische attesten niet als toereikend worden aanvaard door het land van bestemming of doorreis of door de vervoerder.

De vreemdeling wordt vooraf geïnformeerd over het medisch onderzoek dat hem zal worden opgelegd, alsmede over de wijze waarop het zal worden uitgevoerd, het doel van het onderzoek, de mogelijke impact ervan op zijn gezondheid en over de mogelijkheid, bij weigering tot medewerking, tot het uitvoeren van het medisch onderzoek met gebruik van dwang overeenkomstig paragraaf 2. Deze informatie wordt verstrekt in een taal die de vreemdeling begrijpt of waarvan men redelijkerwijs kan veronderstellen dat hij die begrijpt.

De vreemdeling ondertekent een verklaring waarin hij zich ertoe verbindt mee te werken aan dit medisch onderzoek. Deze verklaring bevat de in het tweede lid vermelde informatie. De vreemdeling krijgt de mogelijkheid om, voorafgaand aan de ondertekening van de verklaring en afgezonderd van het personeel betrokken bij het onderzoek, de gegeven informatie door te nemen.

Op gezamenlijk voorstel van de minister en de minister van Volksgezondheid, bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de medische onderzoeken die in toepassing van dit artikel verplicht kunnen worden opgelegd aan de vreemdeling.

§ 2. Indien de vreemdeling zich niet uit eigen beweging aan het in paragraaf 1 bedoelde medisch onderzoek onderwerpt en het doel niet met minder dwingende middelen kan worden bereikt, kan het medisch onderzoek met gebruik van dwang worden uitgevoerd.

Het gebruik van dwang bij het uitvoeren van het medisch onderzoek is uitgesloten voor minderjarige vreemdelingen.

Het gebruik van dwang bij het uitvoeren van het medisch onderzoek gebeurt nooit in de aanwezigheid van minderjarige vreemdelingen.

Het gebruik van dwang wordt uitgevoerd door de gemachtigde van de minister die hiervoor een specifieke opleiding heeft genoten.

De Koning bepaalt de inhoud van deze opleiding.

Het gebruik van dwang is onderworpen aan de voorwaarden bepaald bij artikel 37 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

Het gebruik van dwang is aangepast aan de kwetsbaarheid van de persoon.

De toegelaten dwangmiddelen zijn de fysieke aansporing, de houdgreep en de hand- en/of voetboeien.

Elk gebruik van dwang bij het uitvoeren van een medisch onderzoek, moet onverwijld in een gedetailleerd verslag worden gerapporteerd.

De gemachtigde van de minister vermeldt in het verslag de gebruikte dwangmiddelen, de duur van het gebruik van de dwang en de rechtvaardiging daarvoor.

§ 3. Het in paragraaf 1 bedoelde medisch onderzoek wordt uitgevoerd door daartoe medisch geschoold personeel.

Enkel het minst invasieve medisch onderzoek wordt toegepast, rekening houdend met de voorwaarden die door het land van bestemming of doorreis of door de vervoerder zijn opgelegd en voor zover het onderzoek beschikbaar is.

Het medisch onderzoek mag geen tergend karakter hebben en geschiedt met eerbiediging van de waardigheid van de vreemdeling. Indien het medisch personeel van oordeel is dat het onderzoek de gezondheid van de vreemdeling in gevaar kan brengen, voert zij deze niet uit.”.


[1] zie bijvoorbeeld art. 90undies Wetboek van Strafvordering (DNA-onderzoek) en art. 524quater, §2, Wetboek van Strafvordering (onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit)

[2] Hier dient wellicht gelezen te worden « de staatssecretaris voor Asiel en Migratie », zoals het vermeld staat in de memorie van toelichting (Parl. St., doc 55 3599/001, p. 15).

Ziekenhuizen20/01/2024 Documentcode: a171002
report_problem

Dit advies vervangt de adviezen a167013 en a167039.

Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen, de huisartsenwachtposten en de artsenpraktijken – Algemene beginselen

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 20 januari 2024 het advies betreffende de samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen uitgebreid met de huisartsenwachtposten en andere artsenpraktijken.

Dit advies vervangt de adviezen a167013 en a167039.

Inhoud

1. Inleiding

2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk

2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit – patiënt als dader of slachtoffer

2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt

2.4. Patiënt onder politiebegeleiding

2.5. Voorrang verlenen aan politie op de spoedgevallendienst, de wachtpost of de artsenpraktijk

2.6. Politie betreedt het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk

2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies

2.8. Verhoor in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk

2.9. Vermiste personen

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkende karakter" van de verdwijning

2.9.2. Opsporing van de patiënt

2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante-mortem dossier

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting

2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

2.11.1. De getuigenis in rechte

2.11.2. casusoverleg

2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen

2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname

2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is geworden met een ernstige ziekte bij een strafbaar feit

2.11.3.4. DNA-onderzoek

2.12. Bewakingscamera's om misdrijven in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk te voorkomen of vast te stellen

3. Besluit

1. Inleiding

Binnen de context van het ziekenhuisgebeuren, de wachtposten en de artsenpraktijken, hebben artsen een andere finaliteit dan politiediensten en parketten. Waar de taak van eerstgenoemden tot doel heeft kwaliteitsvolle zorg te verstrekken aan iedere patiënt die zich aanbiedt, hebben laatstgenoemden de taak de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en objectieve vaststellingen te doen om naderhand de waarheidsvinding van de rechter te faciliteren.

Toch komen beiden geregeld met elkaar in aanraking en dwingt de situatie hen om samen te werken, niettegenstaande hun vaak tegenstrijdige doelen en normen. Zo is de arts gehouden tot het beroepsgeheim, terwijl de politie, in de context van een onderzoek, net zo veel mogelijk informatie van een potentiële dader of een slachtoffer poogt te verzamelen. Ook andere fundamentele rechten, zoals het recht op zorg en het recht van verdediging, blijven van toepassing.

Het voorziene wettelijke kader is soms onvoldoende gekend, zowel bij de artsen als de politiediensten, of schept niet genoeg duidelijkheid over hoe beide actoren in een specifieke situatie moeten handelen. In sommige regio's (1) hebben de ziekenhuizen, de huisartsenkringen, de politie en het openbaar ministerie een samenwerkingsprotocol opgesteld, dat een aantal afspraken vastlegt over hoe de interactie tussen hen moet verlopen met het oog op maximale efficiëntie en effectiviteit van beide diensten.

Dergelijke samenwerkingsprotocollen bevorderen een vlotte samenwerking tussen de verschillende actoren op het terrein en bieden een antwoord op een aantal specifieke situaties. Het risico bestaat er evenwel in dat iedere regio andere afspraken maakt of dat afspraken worden gemaakt die tegenstrijdig zijn met de bestaande wetgeving of de medische deontologie.

Om dit te voorkomen, geeft de nationale raad in volgend advies een overzicht van welke deontologische beginselen de arts in acht moet nemen in een bijzondere situatie, met respect voor het recht op privacy, het beroepsgeheim, de toegang tot de zorg, de kwaliteit van de zorg, de veiligheid van de patiënt, de menselijke waardigheid en de autonomie van de patiënt.

2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk

Indien een patiënt zich schuldig maakt aan een strafbaar feit jegens een andere patiënt, een arts, het personeel of het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk mag de arts hiervan aangifte doen bij de politie. Het kan bijvoorbeeld gaan om bedreigingen tegenover de arts, fysiek geweld ten aanzien van medewerkers of patiënten, vernielingen in de praktijkruimte of aan de ziekenhuisinfrastructuur, het in het bezit zijn van gevaarlijke wapens (2), e.a.

De arts geeft aan de politie de naam van de dader en de plaats waar het feit zich heeft voorgedaan. De medische gegevens van de dader worden niet vrijgegeven.

De politie die ter plaatse komt, wordt toegelaten tot de ruimte waar de patiënt zich bevindt en waar de feiten zich hebben voorgedaan, om de eerste vaststellingen te kunnen doen.

2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit – patiënt als dader of slachtoffer

Wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep te weten komt dat de patiënt een strafbaar feit heeft gepleegd, valt dit onder het beroepsgeheim.

Ook wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep verneemt dat de patiënt het slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, valt dit onder het beroepsgeheim en respecteert de arts de keuze van het slachtoffer om al dan niet aangifte te doen bij de politie.

Voor sommige misdrijven gepleegd op een minderjarige of een kwetsbare persoon, bepaalt artikel 458bis van het Strafwetboek dat de arts zijn beroepsgeheim mag doorbreken, mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden.(3) Het gaat in het bijzonder om misdrijven die een ernstige inbreuk vormen op de fysieke integriteit van een minderjarige of een kwetsbare persoon, zoals mensenhandel, moord of partnergeweld, of misdrijven van seksuele aard, zoals aanranding van de eerbaarheid of verkrachting van een kind of een gehandicapte persoon.(4)

Indien de arts kennis heeft van een voornoemd misdrijf en van oordeel is dat er een ernstig en dreigend gevaar bestaat dat de dader opnieuw zal toeslaan en hij de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de kwetsbare persoon niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, mag hij het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings.(5)

Naast de wettelijke uitzondering van artikel 458bis van het Strafwetboek, is de arts onderworpen aan artikel 422bis van Strafwetboek, dat een wettelijke hulpverplichting inhoudt aan een persoon die in groot gevaar verkeert. In sommige situaties is het niet evident om beide normen, met name het beroepsgeheim en de wettelijke hulpverplichting, met elkaar te verzoenen.(6) Bij dergelijk conflict van plichten kan de "noodtoestand" van toepassing zijn.

De noodtoestand is een begrip ontwikkeld in de rechtsleer en de rechtspraak, dat impliceert dat, in uitzonderlijke omstandigheden, het overtreden van een strafrechtelijke norm (bijvoorbeeld de schending van het beroepsgeheim) niet zal gestraft worden wanneer deze inbreuk kan worden verantwoord ter bescherming van een ander belang met eenzelfde of een hoger geachte waarde of ter voorkoming van een ander misdrijf (bijvoorbeeld moord). Een schending van het beroepsgeheim kan uitzonderlijk worden verrechtvaardigd indien een ernstig, actueel en zeker gevaar op geen enkele andere manier kan worden afgewend.(7) Of er sprake is van een noodtoestand, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Het is aan de arts om de beide normen of belangen tegenover elkaar af te wegen.(8)

Ten slotte is, overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek van strafvordering, iedere persoon die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings, hetzij van de plaats van de misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden.(9)

In de context van de zorgrelatie tussen een arts en een patiënt komt deze algemene aangifteplicht van geweld- en eigendomscriminaliteit in strijd met het beroepsgeheim. Bijgevolg werd in de rechtsleer en de rechtspraak de stelling ontwikkeld dat de in artikel 30 Sv. vervatte aangifteplicht niet geldt voor een feit waarvan een patiënt de dader is geweest van een misdrijf.(10)

Indien een patiënt het slachtoffer is van een misdrijf, dient de algemene aangifteplicht, gelezen in samenhang met de uitzonderingen in artikel 458bis van het Strafwetboek, te worden genuanceerd. Het kan nooit de bedoeling zijn om aangifte te doen van een misdrijf wanneer dit ingaat tegen de belangen van de patiënt. Binnen de zorgrelatie zal er slechts aangifte worden gedaan na een weloverwogen afweging tussen verschillende normen. Bijgevolg is er sprake van een spreekrecht en geen spreekplicht.

2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt

De arts die tijdens het onderzoek of de behandeling verdovende middelen aantreft op of in het lichaam van een patiënt, overhandigt deze zo spoedig mogelijk aan de politiediensten, zonder vermelding van de persoons- of medische gegevens van de patiënt, tenzij er sprake is van een uitzondering op het beroepsgeheim (cf. 2.2). Dit wordt gecommuniceerd aan de patiënt en wordt vermeld in het patiëntendossier. Het is van belang dat de patiënt het vertrouwen in de arts en de zorgverlening behoudt en dat duidelijk wordt uitgelegd aan de patiënt dat de arts geen opsporingsbevoegdheid heeft en de identiteit van de patiënt niet zal vrijgeven aan de politiediensten.

De arts mag in deze context rekening houden met het proportionaliteitsbeginsel.

2.4. Patiënt onder politiebegeleiding

Indien de politie van oordeel is dat een door haar begeleide patiënt een bedreiging vormt voor de (fysieke) integriteit van het personeel, laat de arts toe dat de politie aanwezig is in de behandelingsruimte of in de onmiddellijke nabijheid.

De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening ernstig hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken zo veilig en kwaliteitsvol mogelijk kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het Strafwetboek.

2.5. Voorrang verlenen aan politie op de spoedgevallendienst, de wachtpost of de artsenpraktijk

Afhankelijk van de dringendheid van medische zorgen aan de patiënten, verleent de arts voorrang aan de patiënt onder politiebegeleiding of aan de politieambtenaar die in de uitoefening van zijn functie zelf gewond is en verzorging nodig heeft.

2.6. Politie betreedt het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk

De politie mag de publieke ruimtes, zoals de ontvangsthal, de wachtkamer en de gangen vrij betreden.

De praktijkruimte mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt en de behandelende arts. De behandelende arts zal zich hiertegen slechts verzetten indien het betreden van de ruimte de verzorging ernstig hindert.

De patiëntenkamer in het ziekenhuis mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt, tenzij bij ontdekking op heterdaad of op bevel van de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 89bis van het Wetboek van Strafvordering.

2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies

De politiediensten die het politionele onderzoek voeren, trachten zoveel mogelijk informatie te verzamelen, onder meer medische informatie over een vermoedelijke dader of een slachtoffer.

De behandelende arts is gehouden tot de eerbiediging van het beroepsgeheim en mag in principe geen medische informatie doorgeven aan de politiediensten. Dit bemoeilijkt het onderzoek en is naderhand niet bevorderlijk voor de waarheidsvinding van de rechter, in het bijzonder wanneer de politieambtenaar de medische situatie interpreteert op een wijze die niet volledig strookt met de medische werkelijkheid.(11)

Toch primeert de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt en moet de arts zeer voorzichtig omspringen met het doorbreken van het beroepsgeheim. Een te lakse houding ten aanzien van het beroepsgeheim kan grotere risico's met zich meebrengen dan de gevaren of nadelen die eventueel kunnen worden voorkomen.

De patiënt kan evenwel vragende partij zijn om medische informatie mee te delen aan de politiediensten of het parket. De patiënt heeft het recht zelf te beschikken over zijn medische informatie en mag zijn medewerking verlenen aan de politiediensten. In dat geval kan de arts een specifiek medisch attest opstellen, met beperkte medische gegevens (12), dat via de patiënt wordt afgeleverd aan de politie. Het is de taak van de arts om de patiënt te beschermen tegen de overdracht van zijn medische gegevens aan derden en hem in te lichten over de mogelijke gevolgen van het overhandigen van zijn medische gegevens aan de politiediensten.

De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud ervan is en of hij het heeft afgeleverd aan de patiënt zelf of rechtstreeks aan de politiediensten, op vraag van de patiënt.

Ten slotte informeert de arts de patiënt over de mogelijkheid een uitgebreid medisch verslag op te stellen. De patiënt kan ervoor opteren dit verslag toe te voegen aan het politioneel dossier, eventueel op een later tijdstip. In dat geval wordt door de arts het verslag onder gesloten omslag gericht aan de eventuele arts-gerechtsdeskundige en met vermelding "medisch geheim" overhandigd aan de politiediensten.

In het geval de patiënt wilsonbekwaam is, is het gebruikelijk dat de arts een medisch attest, met een beperkt aantal medische gegevens, overhandigt aan de vertegenwoordiger van de patiënt of, bij afwezigheid van een vertegenwoordiger, aan de familieleden (13).

Bij afwezigheid van een vertegenwoordiger of familieleden, kan de arts, in het belang van de patiënt, na afweging van het principe van proportionaliteit en indien noodzakelijk, een medisch attest met een beperkt aantal medische gegevens rechtstreeks afleveren aan de politiediensten. Voorbeelden van een dergelijk attest zijn terug te vinden als bijlagen.

2.8. Verhoor in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk

Indien de politie oordeelt dat het noodzakelijk is de potentiële dader of het slachtoffer te verhoren in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk verschaft de arts de politie toegang tot de behandelingsruimte of de patiëntenkamer, mits toestemming van de patiënt, en mits de medische situatie van de patiënt dit toelaat.

2.9. Vermiste personen

Wanneer een persoon als vermist wordt opgegeven, heeft de politie tal van redenen om contact op te nemen met de behandelende arts van de vermiste persoon of de naburige ziekenhuizen.

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkende" karakter van de verdwijning

De politie kan genoodzaakt zijn om medische informatie van de vermiste persoon op te vragen om het "onrustwekkende karakter" van de vermissing in te schatten. De behandelende arts van de vermiste persoon mag enkel meedelen aan de politiediensten of de vermissing, gezien de medische situatie van de patiënt, potentieel levensbedreigend is, bijvoorbeeld omdat de patiënt suïcidaal is, er een risico bestaat op desoriëntatie, of omdat de patiënt afhankelijk is van levensnoodzakelijke medicatie.

2.9.2. Opsporing van de patiënt

Op basis van de ministeriële richtlijn "Opsporing vermiste personen" van 26 april 2014, hebben de politiediensten, in geval van een vermissing, al dan niet met een onrustwekkend karakter, de mogelijkheid omliggende ziekenhuizen te contacteren. De controlebevoegdheid wordt niet exhaustief geformuleerd en kan worden uitgebreid met wachtposten en artsenpraktijken.

Om te vermijden dat het opsporingsonderzoek onnodig wordt verdergezet, mag de betrokken arts de politiediensten op de hoogte brengen van het al dan niet aanwezig zijn van de patiënt in het ziekenhuis, zonder de medische gegevens van de patiënt vrij te geven.

Concrete problemen rijzen wanneer de patiënt zijn ziekenhuisopname voor zijn omgeving wil geheimhouden. Enerzijds moet het recht op privacy van de betrokken patiënt gerespecteerd worden, anderzijds moet worden voorkomen dat het opsporingsonderzoek wordt verder gezet. In dat geval is het aangewezen een beroep te doen op een tussenpersoon, bijvoorbeeld de voorzitter of een gedelegeerd raadslid van een provinciale raad van de Orde der artsen, die de bevoegde parketmagistraat meedeelt dat er geen redenen voorhanden zijn om de vermissing als "onrustwekkend" te beschouwen.(14)

Wat betreft de zoektocht naar delinquenten, maakt de arts een afweging tussen het beroepsgeheim en het algemeen belang.

2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante mortem-dossier

Het DVI-team (Disaster Victim Identification) van de Federale Politie heeft onder meer de taak om de overleden slachtoffers te identificeren op basis van een vergelijking tussen het ante mortem-dossier en het post mortem-dossier.(15)

Ter voorbereiding van een identificatie van een potentieel slachtoffer, kan, in opdracht van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter een arts-gerechtsdeskundige worden aangesteld voor het opmaken van een ante mortem-dossier. In dat geval zal de behandelende arts het patiëntendossier van de vermiste persoon overhandigen aan de politiediensten, onder gesloten omslag, gericht aan de arts-gerechtsdeskundige, met als opschrift "medisch geheim". De arts-gerechtsdeskundige zal oordelen welke gegevens uit het patiëntendossier nodig zijn voor het opstellen van het ante mortem-dossier.

De inzage van het patiëntendossier door de politiediensten met het oog op het opstellen van een ante mortem-dossier, houdt een schending in van het beroepsgeheim.

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting

De situatie kan zich voordoen dat een persoon gewond raakt tijdens het plegen van een crimineel feit. Wanneer de politiediensten een gewonde persoon arresteren, zal deze in eerste instantie worden overgebracht naar het ziekenhuis, de huisartsenwachtpost of een artsenpraktijk voor verzorging. In het geval de politiediensten over gaan tot een vrijheidsberoving, wordt desgevallend aan de behandelende arts gevraagd of de medische situatie van de patiënt het wel toelaat om de patiënt op te sluiten of te verhoren.

Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren dat bepaalt dat de medische situatie van de patiënt het toelaat deze laatste te verhoren of op te sluiten. De behandelende arts heeft immers niet de taak om op te treden als arts-gerechtsdeskundige. De behandelende arts heeft enkel de taak om verzorging te verlenen en kan, via de patiënt, een attest afleveren aan de politiediensten met een beperkt aantal medische gegevens (cf. supra).(16)

2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

Het beroepsgeheim is niet absoluut. De wet voorziet in een aantal uitzonderingen die de arts toelaten te spreken (cfr. 2.2.).

Daarnaast hebben de procureur des Konings en de onderzoekrechter wettelijke middelen ter beschikking voor het voeren van een efficiënt en waarheidsgetrouw onderzoek.

2.11.1. De getuigenis in rechte

De arts kan opgeroepen worden om een getuigenis af te leggen voor de onderzoeksrechter of voor een parlementaire onderzoekscommissie.(17)

De arts heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.(18)

Deze wettelijke uitzondering laat evenwel niet toe een getuigenis af te leggen voor de politiediensten of het parket.

2.11.2. Casusoverleg

Artikel 458ter van het Strafwetboek biedt mogelijkheden om tussen diverse dragers van het beroepsgeheim een zogenaamd casusoverleg te organiseren en tot een interdisciplinaire samenwerking te komen, met het oog op de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van een persoon of van derden, of ter voorkoming van terroristische misdrijven of van misdrijven in het raam van een criminele organisatie zoals bepaald in artikel 324bis van het Strafwetboek.

Het overleg wordt georganiseerd bij of krachtens een wet, decreet of ordonnantie, of bij een met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings.(19)

De arts die gevraagd wordt deel te nemen aan het overleg heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.

2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen

De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan tijdens het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek een arts-gerechtsdeskundige aanstellen om de medische toestand van de potentiële dader of het slachtoffer te onderzoeken.(20)

De arts die binnen de grenzen van zijn opdracht als arts-gerechtsdeskundige verslag uitbrengt over de gezondheidstoestand van een persoon, schendt het beroepsgeheim niet.

De behandelende arts dient de nodige informatie ter beschikking te stellen aan de arts-gerechtsdeskundige.

De opdrachten als arts-gerechtsdeskundige zijn evenwel onverenigbaar met deze van behandelende arts.(21)

2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname

De arts die op vordering van de bevoegde overheid een gerechtelijke bloedafname uitvoert en een bijhorend verslag opstelt, maakt zich niet schuldig aan een schending van het beroepsgeheim. Indien enkel de behandelende arts kan worden gevorderd, neemt hij het gerechtelijk bloedstaal af zonder informatie te verschaffen over de eventuele tekens van intoxicatie of andere medische gegevens.

De arts is verplicht de gevorderde handelingen te stellen en kan zich hiervan slechts onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra-indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen welke de betrokkene aanvoert om zich eraan te onttrekken, als gegrond erkent.(22)

De resultaten van de bloedproef en het bijhorende verslag kunnen onder gesloten omslag worden meegegeven aan de politiediensten, die deze aan de opvorderende magistraat zullen overhandigen.

De arts mag geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene die weigert zich te onderwerpen aan de afname van een gerechtelijk bloedstaal.

2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is geworden met een ernstige ziekte bij een strafbaar feit

Als er ernstige aanwijzingen zijn dat een slachtoffer van een misdrijf bij gelegenheid van dat strafbaar feit besmet kan zijn met een ernstige ziekte die voorkomt op een bij koninklijk besluit vastgestelde lijst (23), kan de procureur des Konings de verdachte vragen een bloedstaal te laten afnemen om te onderzoeken of hij drager is van deze ziekte.

In dit geval valt de medische informatie onder het beroepsgeheim en zal het gevorderde referentielaboratorium het resultaat enkel overmaken aan de behandelende arts van het slachtoffer, en de behandelende arts van de verdachte op diens verzoek. De medische gegevens worden niet overgemaakt aan de procureur des Konings.

2.11.3.4. DNA-onderzoek

De arts kan eveneens gevorderd worden voor het afnemen van haar (met wortels), wangslijmvlies of bloed tot het verrichten van een gerechtelijk DNA-onderzoek.(24) De arts is verplicht deze handelingen te stellen en een verslag op te maken.

Ook voor de uitvoering van een DNA-onderzoek mag de arts geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene. Indien de betrokkene weigert zich te onderwerpen aan de proeven, wordt dit vermeld in het proces-verbaal.

2.12. Bewakingscamera's om misdrijven in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk te voorkomen of vast te stellen

Het maken van beeldopnames in de praktijkruimte of de patiëntenkamer is onaanvaardbaar.(25)

Onder de voorwaarden bepaald in de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, kunnen camera's geplaatst worden in ruimten toegankelijk voor het publiek (inkomhal, gangen van het ziekenhuis, enz.), teneinde de veiligheid voor artsen en patiënten in ziekenhuizen te garanderen en bewijzen te verzamelen van een misdrijf. Het beeldmateriaal van het misdrijf kan worden overhandigd aan de politiediensten.

3. Besluit

De samenwerking tussen de arts, het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk en de politionele diensten of het openbaar ministerie moet gepaard gaan met respect voor de deontologische beginselen eigen aan ieders beroep. Het is de taak van de arts zich te informeren over de wettelijke bepalingen en de principes van medische deontologie alvorens medische informatie over te dragen aan de gerechtelijke overheid en de politie.

Het is de deontologische plicht van de arts om bij vordering door een magistraat zijn taak als arts-gerechtsdeskundige eerlijk en nauwgezet te vervullen. Een goede communicatie en duidelijke afspraken tussen beide actoren zijn bevorderend voor de goede werking van het justitieel apparaat en de zorgsector.

De deontologische principes in dit advies zijn van toepassing op alle artsen.

Voor deontologisch advies in concrete situaties kunnen artsen steeds terecht bij hun provinciale raad.

  • (1) Bijvoorbeeld in Antwerpen en Limburg
  • (2) Zie ook advies nationale raad Orde der artsen, "drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen", 19 maart 2005, a108007
  • (3) Dit geldt zowel voor de situatie waarbij de patiënt de dader is, als voor de situatie waarbij de patiënt het slachtoffer is.
  • (4) Artikel 458bis, Strafwetboek
  • (5) Ibid.
  • (6) Bijvoorbeeld: een patiënt wil uit het leven stappen en vertrouwt de arts toe dat hij bij thuiskomst eerst zijn echtgenote van het leven zal beroven. De arts is enerzijds gehouden tot het beroepsgeheim, anderzijds is hij verplicht een persoon in groot gevaar te helpen (t.t.z. de patiënt en de echtgenote). De arts kan oordelen dat de wettelijke hulpverplichting doorweegt op het beroepsgeheim en derden op de hoogte brengen (bijvoorbeeld de politiediensten).
  • (7) Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de patiënt de arts toevertrouwt dat hij van plan is een andere persoon van het leven te beroven.
  • (8) Bij conflict zal het uiteindelijk de rechter zijn die oordeelt of er sprake is van een noodtoestand.
  • (9) Art. 30 Wetboek van Strafvordering
  • (10) Het is evenwel niet uitgesloten dat de bekendmaking van de feiten dan wordt gerechtvaardigd door een beroep te doen op de noodtoestand, bijvoorbeeld wanneer de patiënt de arts, de medewerkers van het ziekenhuis of andere patiënten ernstig bedreigt of het ziekenhuis vernielt (cf. 2.1.). De arts van de patiënt-dader, die soms de enige getuige zal zijn van het misdrijf, kan de politiediensten oproepen om de veiligheid van collega’s en patiënten in het ziekenhuis te waarborgen. De arts zal in dergelijke situatie evenwel geen medische informatie van de patiënt doorgeven aan de politiediensten.
  • (11) Bijvoorbeeld de identificatie van het type letsel.
  • (12) In dit attest worden opgenomen: naam en voornaam patiënt, geboortedatum, adres, datum van verzorging, naam van het ziekenhuis, algemene beschrijving van de letsels, raming van de ernst, raming van de voorziene duur van arbeidsongeschiktheid
  • (13) De echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de feitelijk samenwonendepartner, de kinderen, de ouders, de zussen of de broers.
  • (14) Advies nationale raad Orde der artsen, "Opname in een psychiatrisch ziekenhuis - Mededeling aan politie of procureur des Konings", 24 april 1999, a085004
  • (15) Interpol standing committee on DVI - Resolution AGN/65/res/13; Koninklijk besluit van 10 juni 2014 tot bepaling van de opdrachten en taken van civiele veiligheid uitgevoerd door de hulpverleningszones en de operationele eenheden van de Civiele bescherming en tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 februari betreffende de nood- en interventieplannen; Koninklijk besluit van 14 november 2006 betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie
  • (16) Zie ook advies van de nationale raad Orde der artsen, "Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie", 20 april 2013, a141014-R
  • (17) Art. 458 Strafwetboek
  • (18) Art. 28 Code van medische deontologie
  • (19) Art. 458ter Strafwetboek
  • (20) Art. 43, 44 en 56 Wetboek van strafvordering
  • (21) Art. 43 Code van medische deontologie
  • (22) Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap
  • (23) Koninklijk besluit van 17 mei 2018 houdende vaststelling van de besmettelijke ziekten voor dewelke de procedure bedoeld in ‘Hoofdstuk IX - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit', van boek II, titel IV, van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast en tot vaststelling van de laboratoria aan dewelke deze onderzoeken kunnen worden opgedragen
  • (24) Art. 44ter e.v. Wetboek van strafvordering


Bronnen

  • - Wetgeving:

Artt. 422bis, 458, 458bis, 458ter, Strafwetboek

Artt. 30, 43, 44, 56, Wetboek van Strafvordering

Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap

Wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming)

Koninklijk Besluit van 16 maart 1968, tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het Wegverkeer

  • - Documentatie:

Code van medische deontologie, versie 2018

Handboek Gezondheidsrecht Volume II, T. Vansweevelt en F. Dewallens

Omgaan met beroepsgeheim, B. Hubeau, J. Mertens, J. Put, R. Roose, K. Stas, F. Vander Laenen

Beroepsgeheim en hulpverlening, I. Van der Straete, J. Put

Forensische geneeskunde, W. Van de Voorde

Beroepsgeheim en Politie/Justitie, KNMG

Samenwerkingsprotocol tussen de Limburgse algemene ziekenhuizen -Limburgse politiediensten - Parket Limburg

Samenwerkingsprotocol tussen de functies gespecialiseerde spoedgevallenzorg en de lokale politie Antwerpen

Samenwerkingsprotocol politiezones-huisartsen tussen de lokale huisartsenkring en artsenkring Zennevallei

Protocolakkoord-organisatie en afspraken wachtdienstregeling artsen gedwongen opnames voor meerderjarigen-Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderenafdeling Dendermonde

  • - Adviezen van de nationale raad van de Orde der artsen:

Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk, advies NR van 21 september 2019, a166010

Drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen, advies NR van 19 maart 2005, a108007

Opname in een psychiatrisch ziekenhuis-mededeling aan politie of procureur des Konings, advies NR 24 april 1999, a085004

Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie, advies NR van 20 april 2013, a141014-R

Begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen - artikel 399 van het Strafwetboek, advies NR 6 mei 2017, a157009

Medisch geheim en justitie, advies NR 30 september 2013, a144011

Getuigschrift20/01/2024 Documentcode: a171003
Artsen die zichzelf zorg verstrekken – deontologische aanbevelingen

De nationale raad van de Orde der artsen wordt regelmatig bevraagd over de deontologische toelaatbaarheid van artsen die zichzelf medische zorg verstrekken.

De aard van de gestelde vragen is gevarieerd: het gaat over artsen die zichzelf diagnosticeren, zichzelf medische onderzoeken voorschrijven, zichzelf arbeidsongeschikt verklaren, zichzelf medicatie voorschrijven, zichzelf voorzien van allerhande attesten voor het verkrijgen van een sociaal of ander voordeel, enzovoort.

In zijn vergadering van 20 januari 2024 onderzocht de nationale raad de deontologische grenzen van zelfbehandeling.

Eerdere adviezen van de nationale raad over zelfbehandeling (a130018[1], a135007[2], a137014[3], a145011[4] en a147002[5]) worden vervangen.

1. Algemeen

Artikel 10 van de nieuwe Code van medische deontologie (2018) heeft de aanzet gegeven voor het initiëren van een dialoog over een onderwerp dat voorheen relatief onderbelicht bleef in de medische gemeenschap. Het artikel bepaalt dat de arts aandacht en zorg heeft voor zijn eigen gezondheid.

Zelfzorg is het zorgen voor zichzelf, met name voor eigen welzijn of gezondheid, inclusief het aanhouden van een gezonde levensstijl. Het heeft een positieve draagwijdte en betekent niet hetzelfde als zichzelf medische zorg verstrekken of zelfbehandeling, integendeel. Zelfzorg impliceert dat de arts zich indien nodig laat verzorgen door een collega-arts.

Hoewel het wettelijk niet verboden is voor artsen om zichzelf zorg te verstrekken, valt het deontologisch af te raden. Een gebrek aan objectiviteit en professionaliteit liggen hiervoor aan de basis. Daarom beveelt de nationale raad elke arts aan niet aan zelfbehandeling te doen en een eigen huisarts te hebben.

2. Zichzelf medicatie voorschrijven

Wereldwijd vinden artsen het vanzelfsprekend om voor zichzelf medicatie voor te schrijven. Ook in ons land is dit gebruik sterk ingeburgerd.[6]

Internationale studies[7] en ook de analyse van de hulpvragen bij het traject van “Arts in Nood” tonen aan dat de prevalentie van misbruik van voorgeschreven medicatie onder artsen hoger ligt dan onder de algemene bevolking.

Verschillende factoren liggen hiervoor aan de basis, onder meer een verhoogde toegang tot de middelen, een stressvolle werkomgeving en de lange werktijden. Omwille van de schroom, het stigma en de neiging de symptomen te minimaliseren, is de identificatie van de problematiek bijzonder lastig.[8]

Regulerende instanties hebben in verschillende landen richtlijnen ingevoerd gaande van een totaal verbod op zichzelf voorschrijven van medicatie tot een aanmaning om een collega-arts te raadplegen.[9]

De nationale raad acht het deontologisch ontoelaatbaar dat de arts voor zichzelf verslavingsgevoelige medicatie voorschrijft voor chronisch gebruik. Het betreft onder meer slaap- en kalmeringsmiddelen, psychofarmaca, verdovende en pijnverdovende middelen en stimulerende geneesmiddelen. Gezien het aanzienlijke risico op verslaving, is het essentieel dat het voorschrijven van deze geneesmiddelen valt onder controle van een collega-arts die beschikt over de nodige objectiviteit en professionaliteit om een weloverwogen beoordeling te maken van de medicamenteuze indicatie.

De arts met een verslavingsproblematiek kan een ernstig probleem vormen voor de volksgezondheid, de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid.

Preventie, vroege herkenning en adequate behandeling en opvolging door een gespecialiseerd zorgteam zijn van essentieel belang om zowel de gezondheid van de arts zelf als de veiligheid van de patiënten te waarborgen.

Wanneer een verslavingsproblematiek bij een collega-arts wordt vermoed of opgemerkt, moet in eerste instantie in gesprek worden gegaan met de betrokkene met als doel hem te overtuigen tot het volgen van een behandeling, met de nodige monitoring en opvolging. De collega moet worden uitgenodigd zich spontaan terug te trekken indien zijn bekwaamheid eronder lijdt.

Artsen kunnen via Arts in Nood, in overleg en vertrouwen, in contact gesteld worden met gespecialiseerde hulpverleners die daarna het ontwenningstraject kunnen opstellen en opvolgen (www.artsinnood.be).

Bij gebrek aan ziekte-inzicht en gevaar voor de patiëntveiligheid kan de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg op de hoogte worden gebracht.

3. Zichzelf een ziekteattest afleveren

Wegens mogelijk belangenconflict is het uitermate moeilijk en meestal zelfs niet mogelijk dat de arts een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid voor zichzelf uitschrijft. Immers, de wettelijke voorziene mogelijkheid tot controle, waarbij de controlearts contact kan opnemen met de behandelende arts van de patiënt[10], bestaat uiteraard niet wanneer de behandelende arts zich met de patiënt vereenzelvigt.

Om deze redenen is het gerechtvaardigd dat een werkgever een arts vraagt dat deze laatste zijn arbeidsongeschiktheid laat attesteren door een andere arts.

Daarnaast is de nationale raad van mening dat een arts die om medische redenen niet kan deelnemen aan de wachtdienst desgevallend een attest laat afleveren door een collega-arts.

In ieder geval dient de arts de beslissing te nemen naar eer en geweten. Hierbij moet een aantal aandachtspunten in overweging worden genomen zoals de aard van de aandoening en de specifieke competentie van de arts betreffende de aandoening.

4. Aanrekenen van een advies of een raadpleging voor zichzelf (of een andere prestatie) aan de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

Het is deontologisch onaanvaardbaar dat de arts voor een advies aan zichzelf of een raadpleging een vergoeding ontvangt van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

5. Niet-curatieve opdrachten voor zichzelf

Veel artsen zijn, in meer of mindere mate, belast met niet-curatieve opdrachten. Zij hebben vaak als taak een persoon (slachtoffer, werknemer, sociaal verzekerde, enz.) te onderzoeken zonder een bepaalde therapie in te stellen. Op basis van dat onderzoek zal vervolgens een advies of een beslissing worden meegedeeld aan een andere persoon of instantie dan de onderzochte persoon zelf.

Typische voorbeelden van niet-curatieve opdrachten doen zich voor in de controlegeneeskunde, de arbeidsgeneeskunde, de gerechtelijke geneeskunde en de verzekeringsgeneeskunde.

Nochtans wordt ook geregeld aan behandelend artsen gevraagd om niet-curatieve opdrachten uit te voeren, bijvoorbeeld het invullen van medische documenten voor een verzekeringsinstelling, het afleveren van een attest van wilsbekwaamheid, het afleveren van een attest dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen, het opstellen van een omstandige geneeskundige verklaring in het kader van een rechterlijke beschermingsmaatregel, enzovoort.

Dergelijke opdrachten betreffen deskundigenopdrachten waarvoor de arts die ze uitvoert de deontologische beginselen van objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijk dient na te leven.[11] Bijgevolg mogen deze opdrachten niet door de arts voor zichzelf worden uitgevoerd.

6. Besluit

De nationale raad raadt het verstrekken van zorg door de arts aan zichzelf af, zowel in het belang van de gezondheid van de arts zelf als in het belang van de patiëntveiligheid.

Deontologisch onaanvaardbaar zijn het zichzelf voorschrijven van verslavingsgevoelige medicatie voor chronisch gebruik, het zichzelf afleveren van een ziekte-attest, het aanrekenen van een prestatie voor zichzelf aan de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en het voor zichzelf een deskundigenopdracht uitvoeren.

Artsen die in bepaalde omstandigheden en voor sommige minder ernstige aandoeningen zichzelf zorg verstrekken moeten beschikken over de nodige bekwaamheid rekening houdend met de aard van de aandoening.

De arts handelt in strijd met de medische deontologie indien hij zijn competentie te buiten gaat, een wetsbepaling overtreedt, misbruik maakt van zijn positie als arts of valsheid in geschrifte pleegt.


[1] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 8 mei 2010, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.

[2] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 8 oktober 2011, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.

[3] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 18 februari 2012, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.

[4] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 22 maart 2014, Afleveren van een ziekteattest door een arts voor zichzelf.

[5] Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 20 september 2014, Geneeskundige verstrekking van een arts voor zichzelf.

[6] Een studie onder Vlaamse huisartsen in 2019 toont aan dat bijna 89 procent van de artsen zichzelf medicatie voorschrijft, Debeuckelaere R. (Ugent), Zelfmedicatie bij artsen (ongepubliceerde masterthesis, 2019), onder begeleiding van Bastiaens H. en Van den Broeck, K. (UAntwerpen); zie onder meer in https://www.lespecialiste.be/f... en https://www.medi-sfeer.be/nl/nieuws/beroepsnieuws/ldquo-zelfzorg-moet-aandacht-krijgen-tijdens-opleiding-rdquo.html.

[7] Lisa J Merlo, Mark S Gold, Prescription opioid abuse and dependence among physicians : hypotheses and treatment, Harvard Review of Psychiatry. 2008;16(3):181-94.doi: 10.1080/10673220802160316.

[8]https://www.knmg.nl/.../presentatie-ambassadeurs-abs-artsen.

[9] Physician treatment of self, family members, or others close to them, CPOS, november 2001, https://www.cpso.on.ca/Physicians/Policies-Guidance/Policies/Physician-Treatment-of-Self-Family-Members-or; Ethical responsibilities in treating doctors who are patients, Guidance from the BMA Medical Ethics Department, januari 2010, https://www.bradfordvts.co.uk/wp-content/onlineresources/looking-after-ourselves/doctors-as-patients/doctors%20who%20are%20patients%20-%20bma%20guidance.pdf, Good medical practice: a code of conduct for doctors in Australia, Ahpra and the National Boards, oktober 2020, https://www.medicalboard.gov.au/codes-guidelines-policies/code-of-conduct.aspx.

[10] Art. 31, §4, wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

[11] Art. 44, Code van medische deontologie.

Geneesmiddelen20/01/2024 Documentcode: a171004
Nieuw statuut van de "bekwame helper"

Een schooldirecteur in het lager onderwijs vraagt via de ouders een medisch attest van de behandelend arts voor de toediening van medicatie op school aan een leerling door een leerkracht.

De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht in zijn vergadering van 20 januari 2024 de vraag of het afleveren van een attest door een arts om een leerkracht toe te staan op school medicatie toe te dienen aan een leerling deontologisch gerechtvaardigd en nuttig is.

In het verleden heeft de nationale raad meermaals positief geantwoord op vragen in verband met het uitoefenen van eenvoudige zorgtaken binnen de context van de kinderopvang of het onderwijs.[1] Ondanks het ontbreken van een wettelijk kader, is de nationale raad van mening dat het in sommige situaties gerechtvaardigd is dat begeleiders of leerkrachten bij kinderen bepaalde verpleegkundige handelingen stellen, op vraag van de ouders en in overleg met de behandelend arts en de medische dienst die toezicht houdt op de kinderopvang of de school.

Ondertussen heeft de wetgever op 11 juni 2023 een nieuwe wet[2] afgekondigd die deze problematiek via het statuut van de “bekwame helper” tegemoetkomt.

De bekwame helper is een persoon die, in het kader van een beroep (bv. leerkracht lager onderwijs) of een vrijwilligersactiviteit, uitgeoefend buiten een zorgvoorziening, gehouden is een patiënt te verzorgen en die, volgens een door een arts of een verpleegkundige[3] opgestelde procedure of zorgplan, van deze laatste de toelating krijgt om, in het kader van hulp bij het dagelijks leven, bij deze welbepaalde patiënt één of meer technisch-verpleegkundige verstrekkingen[4] uit te oefenen[5].

Bij koninklijk besluit dient een lijst te worden opgesteld van de betreffende technische verstrekkingen, de voorwaarden voor de uitoefening en de instructie- of opleidingsvoorwaarden die voor deze toelating vereist.[6]

Voornoemde wet treedt in werking op een nog later te bepalen datum bij koninklijk besluit.[7]

De regeling van de bekwame helper dreigt evenwel voor administratieve overlast te zorgen bij artsen en verpleegkundigen. Voor relatief eenvoudige handelingen zou immers telkens een schriftelijke toelating nodig zijn van een arts of een verpleegkundige. Daarom heeft de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid een ontwerp van koninklijk besluit voorgesteld met betrekking tot “activiteiten die behoren tot het dagelijks leven” waarvoor geen voorafgaande instructie nodig is, mits respect van de voorwaarden die zijn opgenomen in het ontwerpbesluit.[8]

In afwachting houdt de nationale raad vast aan zijn eerder standpunt. Hieruit volgt dat een medisch attest met de nodige instructie aan de leerkracht lager onderwijs betreffende het gebruik van de medicatie afgeleverd door de behandelend arts van het kind nuttig en noodzakelijk kan zijn en een waarborg voor adequaat handelen.

Wat betreft de kinderopvang, heeft het Agentschap Opgroeien van de Vlaamse overheid in overleg met de pediaters en de huisartsen een aanbeveling gedaan voor het toedienen van specifieke medicatie. Een attest met instructie van een arts wordt niet vereist indien er duidelijke afspraken worden gemaakt met de ouders en op de verpakking van de medicatie een etiket kleeft van de apotheker met de naam van het kind, de naam van de behandelend arts en de nodige instructies voor toediening.[9]


[1] Advies nationale raad van de Orde der artsen van 9 februari 2013, Verantwoordelijkheid van kribbepersoneel wanneer bij een kind een allergische shock zou optreden; Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 19 november 2016, Bediening van insulinepompen door leerkrachten.

[2] Wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.

[3] Verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of een basisverpleegkundige.

[4] Zoals bedoeld in artikel 46, §1, 2°, gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen: het betreft de technisch-verpleegkundige verstrekkingen waarvoor geen medisch voorschrift nodig is, alsook deze waarvoor wel een medisch voorschrift nodig is. Die verstrekkingen kunnen verband houden met de diagnosestelling door de arts of door de tandarts, de uitvoering van een door de arts of door de tandarts voorgeschreven behandeling of met het nemen van maatregelen inzake preventieve geneeskunde.

[5] Art. 3, lid 2, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.

[6] Art. 3, lid 3 en verder, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.

[7] Art. 4, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.

[8]https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/duiding_bij_kb_bekwame_helper_kb1990_en_kb_adl_evenredigheidsbeoordeling_signed.pdf.

[9]https://www.kindengezin.be/sites/default/files/2022-12/website_Flowchart-geneesmiddelen-in-opvang.pdf

Arts (Coördinerend-)09/12/2023 Documentcode: a170020
Het optreden van een coördinerend en raadgevend arts van een woonzorgcentrum in het kader van een euthanasieprocedure van een bewoner.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft op 9 december 2023 de vraag onderzocht of een coördinerend en raadgevend arts (CRA) van een woonzorgcentrum als eerste of tweede geraadpleegde arts mag optreden in het kader van een euthanasieprocedure van een bewoner.

Overeenkomstig de Euthanasiewet[1], moet(en) de geraadpleegde arts(en) onafhankelijk zijn ten opzichte van (elkander), de patiënt en de behandelend arts. Het ontbreken van elke band tussen de betrokkenen is de beste waarborg voor het bekomen van een onafhankelijke mening. Gegeven zijn wettelijke taken kan de CRA de vereiste van onafhankelijkheid onvoldoende waarborgen.

Advies van de nationale raad:

1/ Inleiding

De Euthanasiewet[2] legt bepaalde voorwaarden op betreffende de hoedanigheid van de artsen-consulenten in het kader een euthanasieprocedure.

De eerste (of andere) geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen.[3]

De tweede geraadpleegde arts (die enkel wordt geraadpleegd indien de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden) moet psychiater zijn of specialist in de aandoening in kwestie. Ook deze arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en de eerste geraadpleegde arts.[4]

Zowel de voorwaarde van de “bevoegdheid” als de voorwaarde van de “onafhankelijkheid” dienen te zijn vervuld om op te treden als arts-consulent in een euthanasieprocedure.

2/ De vereiste bevoegdheid

De euthanasiewet bepaalt dat de eerste geraadpleegde arts bevoegd moet zijn om over de aandoening in kwestie te oordelen.[5] Dit betekent dat de CRA, die erkend huisarts is[6], als eerste geraadpleegde arts kan optreden voor zover hij voldoende kennis heeft over de aandoening en voor zover hij over de nodige aantoonbare bekwaamheid en ervaring beschikt, zoals moet blijken uit zijn portfolio.[7]

Voor de tweede geraadpleegde arts stelt de euthanasiewet andere bevoegdheidseisen. De tweede geraadpleegde arts moet psychiater zijn of specialist in de aandoening in kwestie.[8] Een huisarts kan dus slechts optreden als tweede geraadpleegde arts indien hij voldoende vertrouwd is met de aandoening in kwestie, hetgeen zich bijvoorbeeld voordoet in geval van polypathologie.[9] Ook hij zal moeten beschikken over de nodige aantoonbare bekwaamheid en ervaring, zoals moet blijken uit zijn portfolio.[10]

3/ De vereiste onafhankelijkheid

Wat betreft de “onafhankelijkheid”, moet de geraadpleegde arts ten aanzien van de patiënt en de andere artsen (de behandelende arts en ev. de eerste geraadpleegde arts) in volle onafhankelijkheid en objectiviteit kunnen oordelen.

De notie van onafhankelijkheid wordt toegelicht door de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie (FCEC) als zijnde dat de geraadpleegde arts(en) geen band van familiale of hiërarchische ondergeschikte aard mag hebben en dat de patiënt niet geregeld in behandeling mag zijn bij de geraadpleegde arts. Aangaande de hiërarchische relatie moet elk risico op druk of “loyaliteitsconflicten” worden vermeden. De geraadpleegde arts mag evenmin een regelmatige therapeutische relatie hebben met de patiënt. Het begrip onafhankelijkheid betekent evenwel niet dat de geraadpleegde arts de patiënt nooit mag hebben ontmoet noch zijn medische voorgeschiedenis mag kennen, aldus de Commissie.[11]

Naast de FCEC heeft ook de nationale raad zich reeds uitgesproken over het begrip onafhankelijkheid in het kader van een euthanasieprocedure. In een eerder advies wordt gesteld dat het ontbreken van elke band tussen de betrokkenen de beste waarborg is voor het bekomen van een onafhankelijke mening van de geraadpleegde artsen. Zo is het aangewezen dat er geen eerdere contacten waren tussen de patiënt en de geraadpleegde artsen terwijl het ontbreken van contractuele, materiële en morele banden tussen de betrokken artsen de beste garantie is voor de beoogde onafhankelijkheid.[12]

De vraag stelt zich of de wettelijke taken van de CRA[13] verenigbaar zijn met de vereiste van onafhankelijkheid ten aanzien van de patiënt en de andere arts(en) zoals bepaald door de euthanasiewet.

Wat betreft zijn relatie met de patiënt, organiseert en coördineert de CRA de continuïteit van de medische zorg en houdt hij de medische dossiers van de bewoners up-to-date[14].

Daarnaast gebeurt het dat de CRA optreedt als behandelende arts van één van de bewoners.[15]

Wat betreft zijn relatie met de behandelende arts(en), organiseert de CRA op geregelde tijdstippen overlegvergaderingen, coördineert hij het farmaceutisch zorgbeleid in overleg met de behandelende artsen, coördineert hij het infectiepreventiebeleid en informeert hij de huisartsen die in het woonzorgcentrum werkzaam zijn over het beleid met betrekking tot het rationeel voorschrijven van medicatie, enz.[16]

Vanwege deze wettelijke taken die de CRA vervult, met name zijn zorgtaken, zijn coördinerende en adviserende functie en de regelmatige contacten die plaatsvinden met de patiënt en de behandelende artsen, kan de vereiste van onafhankelijkheid onvoldoende worden gewaarborgd.

In die zin is het deontologisch afgeraden dat de CRA van een woonzorgcentrum optreedt als eerste of tweede geraadpleegde arts in de context van een euthanasieprocedure van een bewoner.


[1] Wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie

[2] Ibid.

[3] art. 3, §2, 3°, wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie

[4] art. 3, §3, 1°, wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie

[5] art. 3, §2, 3°, wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie

[6] art. 33/1, §1, lid 1, Besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2019 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen voor mantelzorgers en gebruikers

[7] cf. art. 8, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg.

[8] art. 3, §3, 1°, wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie

[9] Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, Tiende verslag aan de wetgevende kamers (jaren 2020-2021), p. 22, https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/10_euthanasie-verslag_2020-2021-nl_0.pdf.

[10] cf. art. 8, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg.

[11] Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, Tiende verslag aan de wetgevende kamers (jaren 2020-2021), p. 24-25, https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/10_euthanasie-verslag_2020-2021-nl_0.pdf.

[12] cf. advies van de nationale raad van 22 maart 2003, “Advies betreffende palliatieve zorg, euthanasie, en andere medische beslissingen omtrent het levenseinde”, https://ordomedic.be/nl/adviezen/deontologie/consent-fully-informed/advies-betreffende-palliatieve-zorg-euthanasie-en-andere-medische-beslissingen-omtrent-het-levenseinde.

[13] Zoals bepaald door het besluit van 28 juni 2019 van de Vlaamse Regering betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen voor mantelzorgers en gebruikers; en het koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels.

[14] Deze wettelijke taak is van toepassing voor het Vlaamse Gewest, zie Hoofdstuk 7, bijlage 11, hoofdstuk 3, afdeling 3, onderafdeling 1, artikel 33/1, §4, besluit van 28 juni 2019 van de Vlaamse Regering betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen voor mantelzorgers en gebruikers.

[15] Dit is uitzonderlijk maar niet verboden omwille van het recht op de vrije artsenkeuze, zie advies van de nationale raad van 8 december 2012, “Mag de coördinerende en raadgevende arts (CRA) van een rust- en verzorgingstehuis de behandelende arts van de bewoners zijn”, https://ordomedic.be/nl/adviezen/deontologie/keuze-vrije-artsen/mag-de-co%C3%B6rdinerende-en-raadgevende-arts-cra-van-een-rust-en-verzorgingstehuis-de-behandelende-arts-van-de-bewoners-zijn.

[16] Hoofdstuk 7, bijlage 11, hoofdstuk 3, afdeling 3, onderafdeling 1, artikel 33/1, §4, besluit van 28 juni 2019 van de Vlaamse Regering betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen voor mantelzorgers en gebruikers; koninklijk besluit van 21 september 2004 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning als rust- en verzorgingstehuis, als centrum voor dagverzorging of als centrum voor niet aangeboren hersenletsels.

Transseksualiteit09/12/2023 Documentcode: a170021
De medische ondersteuning voor minderjarigen met genderdysforie.

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over de medische begeleiding van een minderjarige patiënt met genderdysforie.

De onderstaande aanbevelingen zijn bedoeld om collega's te wijzen op enkele deontologische aspecten waarmee rekening gehouden moet worden.

1. De behandeling van genderdysforie bij een minderjarige patiënt is een uitdaging, niet in het minst vanwege de onzekerheid over de langetermijneffecten van de gemaakte therapeutische keuzes. Zowel het instellen van een onaangepaste behandeling als het uitstellen van een geschikte behandeling kunnen schadelijk zijn voor de lichamelijke en psychische gezondheid van de patiënt.

Gezien het veranderende patiëntenprofiel en het toenemend aantal aanvragen is er binnen de medische wereld eensgezindheid om meer wetenschappelijk onderzoek uit te voeren dat zich toespitst op de psycho-sociale en de medische zorg voor jonge transgenders en dit om de beste zorgstandaarden te kunnen bepalen.

Dit wetenschappelijk onderzoek moet klaarheid scheppen in de actueel sterk uiteenlopende meningen over de oorzaken en de behandeling van genderdysforie.[1] Ook patiëntervaringen moeten hierin meegenomen worden.

2. Intussen is het de verantwoordelijkheid van de zorgteams om zo goed mogelijk en op een professionele wijze te reageren op hulpvragen van patiënten en hun familie, met respect voor de medische ethiek en deontologie.

Dit kan alleen bereikt worden door een ervaren multidisciplinair team dat overleg pleegt. De allesomvattende, langdurige behandeling van een minderjarige patiënt, zowel op mentaal als fysiek gebied, vergt immers een breed scala aan specifieke vaardigheden, met name op het gebied van kindergeneeskunde, psychologie, endocrinologie, kinderpsychiatrie, enz. Overleg bevordert een genuanceerde en zorgvuldige klinische benadering, wat essentieel is gezien de complexiteit van genderdysforie bij minderjarigen. Kritische reflectie moet aangemoedigd worden, waarbij in het bijzonder rekening gehouden wordt met de evoluerende aard van de aanbevelingen voor goede praktijkvoering uitgaande de wetenschappelijke verenigingen.

3. De sociale context en de invloed daarvan op het welzijn van de jongere en de uiting van zijn dysforie moeten terdege ingeschat worden.

De familiale omgeving van de jonge patiënt heeft een grote invloed op zijn ontwikkeling en welzijn. De specifieke behoeften van ouders of naaste familieleden, die geconfronteerd worden met een emotioneel moeilijke en beangstigende situatie, mogen niet over het hoofd gezien worden. Hun welzijn draagt rechtstreeks bij aan dat van de minderjarige.

4. De informatie dient aan de patiënt en aan zijn ouders geleidelijk tactvol worden gegeven, herhaald, volledig en transparant. De bijwerkingen en risico's die medicamenteuze behandelingen kunnen hebben op de actuele en toekomstige gezondheid van de patiënt en de onomkeerbare gevolgen ervan moeten aan bod komen. Schriftelijke informatie als aanvulling op mondelinge informatie is wenselijk.

De nationale raad is van mening dat het verkrijgen van de vrije en geïnformeerde toestemming van de minderjarige patiënt een cruciale stap is bij elke medische behandeling ingegeven door een discrepantie tussen het lichaam en de genderidentiteit.

Het beoordelen van het begripsvermogen van de minderjarige patiënt en “het in staat zijn tot een redelijke beoordeling van zijn belangen” bij dit soort behandeling vereist een zorgvuldige aanpak. Het veronderstelt dat de minderjarige in staat is om een afweging te maken tussen de verwachte voordelen en de mogelijke risico’s maar ook om onderscheid te maken tussen gender en seksuele geaardheid. Er dient rekening gehouden te worden met de fysieke, psychologische en cognitieve ontwikkeling (het begripsvermogen) van de jongere in volle groei, inclusief de ingrijpende veranderingen die dit kan veroorzaken in zijn psyche.

5. De behandeling moet geleidelijk aan plaatsvinden, met voldoende tijd voor reflectie, zodat nagegaan kan worden of de minderjarige volhardt in zijn zorgverzoek. Dit vergt luisterbereidheid en tijd, om zowel de patiënt en zijn ouders als het zorgteam toe te laten om de beste keuze te kunnen maken.

De psychologische begeleiding is continu en omhelst ook nazorg.

Indien de jongere andere gezondheidsproblemen heeft, wordt onderzocht wat de impact ervan is op de door hem geuite genderdysforie. Zo nodig worden ze behandeld of gestabiliseerd vóór elke fysieke ingreep met het oog op transitie.

Elke fase van de zorg wordt besproken met de patiënt en beide ouders als ze samen het ouderlijk gezag uitoefenen, of de wettelijke vertegenwoordigers van de patiënt, en met het hele zorgteam.

Indien de minderjarige, oordeelsbekwame patiënt zijn bezorgdheid uit over de reactie van zijn ouders, dient het zorgteam hem zijn expertise, hulp bij de dialoog en ondersteuning te bieden om hem te helpen zijn angsten of vooroordelen over zijn ouders te overwinnen.

Betreffende niet-spoedeisende zorg met onomkeerbare gevolgen, beveelt de nationale raad aan de uitdrukkelijke toestemming van beide ouders van de minderjarige te vragen. Indien dit niet mogelijk blijkt en de zorgvraag blijft bestaan, moet het zorgteam de mening van externe deskundigen vragen over de geschiktheid van de voorgestelde behandeling voor de persoonlijke situatie van de patiënt. Deze deskundigen moeten hun advies verstrekken na rechtstreeks contact met de patiënt en niet op basis van dossiers en dienen in het bijzonder rekening te houden met het ontbreken van steun van de ouders.

6. Het gebruik van puberteitsremmers en geslachtsbevestigende hormonen vereist dat de identiteitsperceptie van de patiënt en zijn specifieke behoeften voldoende onderzocht zijn en dat rekening gehouden is met de mogelijke evolutie ervan. Het stadium van puberale ontwikkeling bepaalt wanneer een dergelijke behandeling overwogen kan worden.

7. Alle informatie met betrekking tot de beslissing moet opgenomen worden in het medisch dossier.


[1] Gender dysphoria describes a state of distress or discomfort that may be experienced because a person’s gender identity differs from that which is physically and/or socially attributed to their sex assigned at birth, Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, version 8, World Professional Association for Transgender Health (WPATH) (https://www.wpath.org/ - geraadpleegd op 17 oktober 2023).