Controle van de afwezigheid wegens ziekte van het Vlaams onderwijspersoneel
Controle op de afwezigheid wegens ziekte van het Vlaams onderwijspersoneel
De Nationale Raad ontvangt verscheidene adviesaanvragen in verband met de ziektecontrole binnen het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Mevrouw W. DEMEESTER, Vlaams minister voor Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, vraagt advies over het ontwerpbesluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1993 betreffende de controle op de afwezigheid wegens ziekte.
De Nationale Raad doet onderstaand advies geworden aan minister DEMEESTER, met kopie ervan aan de andere adviesvragers.
In goede orde heeft de Nationale Raad uw vraag om advies van 4 mei 1998 ontvangen betreffende het ontwerp-besluit van de Vlaamse Regering omtrent de controle op de afwezigheid wegens ziekte.
Na studie van dit ontwerp-besluit en bijgevoegde nota laat de Nationale Raad U volgend deontologisch advies geworden.
In art. 5 van het ontwerp-besluit en punt 6.4.3) van de nota wordt het initiatiefrecht verlegd van de controlearts naar het personeelslid, en als dusdanig naar de behandelende arts, om contact op te nemen bij niet-akkoord met de beslissing van de controlearts.
Dit is in strijd met de deontologische regel vervat in art. 126 § 4 van de Code van geneeskundige Plichtenleer die bepaalt dat de controlerende geneesheer in elk geval contact moet opnemen met de behandelende geneesheer vooraleer een beslissing te nemen die deze van de behandelende geneesheer wijzigt. De arbeidsongeschiktheid is immers een essentieel element van de behandeling, die slechts op een wetenschappelijk verantwoorde manier kan worden bepaald mits kennis van alle onderliggende factoren, kennis eigen aan de behandelingssituatie. Het komt dus aan de controlerende geneesheer toe hierover de nodige bijkomende informatie in te winnen alvorens deze ongeschiktheid te weerleggen.
In punt 5.2 van de nota wordt gepreciseerd dat de diagnose moet worden vermeld op het medisch attest bestemd voor het controleorgaan. De Nationale Raad is en was reeds herhaaldelijk van oordeel dat dit in strijd is met het medisch beroepsgeheim aangezien dit geheim deontologisch slechts kan worden gedeeld, tenzij in gevallen bij wet vastgelegd, met een geneesheer of medewerker die bij de behandeling is betrokken. De controlearts treedt trouwens op in het belang van de werkgever en niet in het belang van de werknemer.
Bovendien is de mededeling van medische persoonsgegevens aan derden in strijd met art. 7 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
In punt 6.4.3) en punt 7 van de nota wordt de beroepsprocedure vastgelegd, waarbij een andere arts van het controleorganisme in gezamenlijk overleg als scheidsrechter wordt aangesteld, te kiezen uit een lijst van artsen voorgelegd door het controleorganisme. Deze procedure is strijdig met het principe van de onpartijdigheid van de scheidsrechter. In zijn advies van 16 november 1991 (Tijdschrift Nationale Raad nr. 55, maart 1992) heeft de Nationale Raad dan ook bepaald dat beide partijen het recht dienen te hebben om scheidsrechters voor te dragen die in onderling overleg kunnen worden aangesteld. De Nationale Raad verwijst daarbij naar art. 1678.1 van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt : "Een overeenkomst tot arbitrage is niet geldig indien daarin aan een van de partijen een bevoorrechte positie bij de aanwijzing van de scheidsman of de scheidslieden is toegekend".