keyboard_arrow_right
Deontologie

Resultaten

Resultaten

Hoofdarts07/07/2018 Documentcode: a162003
Inzage door de arts-diensthoofd en de stagemeester in de medische dossiers van de in zijn ziekenhuisdienst behandelde patiënten

De nationale raad van de Orde der artsen heeft de inzage in de medische dossiers van de patiënten behandeld in de ziekenhuisdienst waarvoor hij verantwoordelijk is, door de arts-diensthoofd onderzocht.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 7 juli 2018 heeft de nationale raad van de Orde der artsen de vraag besproken of de arts-diensthoofd van een ziekenhuisdienst de medische dossiers mag inzien van de patiënten die in zijn dienst worden behandeld.

1°/ De inzage in de medische dossiers door de arts-diensthoofd, in deze hoedanigheid, is rechtmatig indien ze nodig is voor de uitoefening van zijn wettelijke verplichtingen en bevoegdheden zoals ze vastgelegd zijn door de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen en de uitvoeringsbesluiten ervan. De finaliteits- en proportionaliteitsbeginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens zijn van toepassing(1).

2°/De arts-diensthoofd is verantwoordelijk voor de goede gang van zaken in zijn dienst. Hij staat in voor de organisatie en de coördinatie van de medische activiteit in zijn dienst overeenkomstig het medisch reglement(2).

De beoordeling van de praktijkuitoefening van de medewerkers van de arts-diensthoofd valt niet onder deze bevoegdheid; de gerichte medische audit valt immers onder de bevoegdheid van de hoofdarts van het ziekenhuis(3).

3°/ Voor de samenwerking met de hoofdarts van het ziekenhuis bij de uitvoering van de wettelijke opdrachten van deze laatste, kan de inzage in de medische dossiers door de arts-diensthoofd gerechtvaardigd zijn op last en onder toezicht van de hoofdarts.

4°/ Vanuit een deontologisch oogpunt, herinnert de nationale raad aan zijn voorgaande adviezen en aanbevelingen:

- advies van de nationale raad van 17 september 2016, "Evaluatie van de goede werking inzake risicobeheer en veiligheid van de patiënten", Tijdschrift van de nationale raad, nr. 154;

- advies van de nationale raad van 30 mei 2009, "Inzage van het medisch dossier door de hoofdarts van het ziekenhuis", Tijdschrift van de nationale raad, nr. 126;

- aanbevelingen van de commissie ‘Ziekenhuisgeneeskunde' van de nationale raad, "Taken van de hoofdarts - deontologische en juridische richtlijnen", Tijdschrift van de nationale raad nr. 120, p. 11 (gewijzigd door het advies van 17 september 2016).



(1) Artt. 4 en 7 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens en artikel 10 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

(2) Artikel 12 van het koninklijk besluit van 15 december 1987 houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen.

(3) Artikel 6/1 van het voornoemde koninklijk besluit van 15 december 1987 gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 april 2014.


Hoofdarts21/01/2017 Documentcode: a156002
Cumulatie van de functies van hoofdarts en arts-diensthoofd in een ziekenhuisinstelling

De nationale raad van de Orde der artsen heeft de vraag onderzocht betreffende de cumulatie van de functies van hoofdarts en arts-diensthoofd in een ziekenhuisinstelling.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 21 januari 2017 heeft de nationale raad van de Orde der artsen de vraag onderzocht betreffende de cumulatie van de functies van hoofdarts en arts-diensthoofd in een ziekenhuisinstelling.

De organisatie en de coördinatie van de medische activiteit in de medische instelling is als volgt gestructureerd : de hoofdarts, de arts-diensthoofd en de medische staf (artikel 18, gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen).

De respectievelijke bevoegdheden van de hoofdarts en van de arts-diensthoofd zijn erop gericht de goede algemene werking van de medische afdeling en specifiek de goede werking van alle medische diensten waaruit deze is samengesteld te waarborgen.

Deze twee functies toewijzen aan eenzelfde persoon resulteert in het uitschakelen van een intern controleniveau en schept een risico op belangenconflict.

De verantwoordelijkheden van de hoofdarts en van de arts-diensthoofd, waaraan recent nog de gerichte audit werd toegevoegd, vereisen bovendien voor elk van deze functies een beschikbaarheid die ze de facto onverenigbaar maakt.

Om deze redenen, zelfs al bestaat er geen wettelijke onverenigbaarheid tussen de functies van hoofdarts en arts-diensthoofd, rechtvaardigen het risico op belangenconflict en de noodzakelijke beschikbaarheid voor elk van deze twee functies, op deontologisch vlak, dat dergelijke cumulatie verboden wordt binnen een ziekenhuis in de zin van artikelen 2 en 4 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen.

Met het oog hierop dringt de nationale raad erop aan dat het reglement inzake de organisatie en coördinatie van de medische activiteit specifieke regels aangaande de benoeming van de hoofdarts, de benoeming of aanstelling van de arts-diensthoofd of de uitoefening van deze functies zou bevatten die de twee functies onverenigbaar maken.

Continuïteit van de zorg19/11/2016 Documentcode: a155002
Stopzetting van werkzaamheden in ziekenhuis - Mededeling van gegevens uit het ziekenhuisdossier aan de arts

De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht het probleem betreffende de mededeling van gegevens uit het ziekenhuisdossier wanneer een arts zijn activiteit in een ziekenhuis stopzet en een patiënt ervoor kiest de therapeutische relatie met hem voort te zetten.

Advies van de nationale raad :

In zijn vergadering van 19 november 2016 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen het probleem betreffende de mededeling van gegevens uit het ziekenhuisdossier met het oog op de continuïteit van de zorg wanneer een arts zijn activiteit stopzet in een ziekenhuis en een patiënt ervoor kiest de therapeutische relatie met hem voort te zetten.

Het ziekenhuisdossier van de patiënt, dat samengesteld is uit het medische en het verpleegkundige dossier, wordt in het ziekenhuis bewaard onder de verantwoordelijkheid van de hoofdarts (art. 25 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen).

Wanneer een arts een ziekenhuis verlaat blijft het ziekenhuisdossier dat hij deels heeft opgesteld in dat ziekenhuis.

Indien de patiënt zijn therapeutische relatie met deze arts voortzet in een ander kader (privépraktijk of ziekenhuis) rechtvaardigt de continuïteit van de zorg dat deze arts, na een verzoek aan de hoofdarts en met de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt, een afschrift ontvangt van het deel van het ziekenhuisdossier dat hij mee samengesteld heeft, alsook alle inlichtingen die nuttig en noodzakelijk zijn voor het voortzetten van de behandeling (artikel 33 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen).

Hoofdarts17/09/2016 Documentcode: a154009
Evaluatie van de goede werking inzake risicobeheer en veiligheid van de patiënten

Naar aanleiding van het koninklijk besluit van 25 april 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 december 1987 houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen zoals gecoördineerd door het koninklijk besluit van 7 augustus 1987, actualiseert de nationale raad zijn advies ‘Taken van de hoofdarts, deontologische en juridische aspecten', 14 april 2008 (Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 120, p. 11) door invoeging van een punt ‘3.1/bis Evaluatie van de goede werking inzake risicobeheer en veiligheid van de patiënten'.

Advies van de nationale raad :

Taken van de hoofdarts, deontologische en juridische aspecten, 14 april 2008 (laatste wijziging in maart 2010), Tijdschrift van de Nationale Raad nr. 120, p. 11
(Leidraad opgesteld door de Commissie "Ziekenhuisgeneeskunde" van de Nationale Raad van de Orde der artsen )


3.1/bis Evaluatie van de goede werking inzake risicobeheer en veiligheid van de patiënten
Sedert 18 augustus 2014(1) kan de hoofdarts een gerichte medische audit organiseren wanneer hij meent dat de goede werking inzake het risicobeheer en de veiligheid van de patiënt binnen het medische departement in het gedrang komt.

Dergelijke audit heeft tot doel de oorzaken van een bepaald disfunctionerend gedrag bloot te leggen en eventueel actiepunten voor een oplossing voor te stellen, in het belang van de patiënt.

Voordat de hoofdarts beslist tot een audit pleegt hij overleg met de arts-diensthoofd. Voorts adviseert de nationale raad dat de hoofdarts in dit stadium een gesprek voert met de arts die betrokken is bij het functioneringsprobleem. Tot slot brengt hij de medische raad en de algemeen directeur op de hoogte van zijn plannen en van de elementen die er de aanleiding toe geven.

De beslissing om een gerichte medische audit uit te voeren komt in alle stadia (vóór de audit, tijdens en na afloop ervan) toe aan de hoofdarts, maar de organisatie en de conclusies ervan zijn het resultaat van overleg tussen de hoofdarts en de arts-diensthoofd.

Het verloop van de audit en de resultaten ervan worden meegedeeld aan de betrokken arts, de beheerder en de medische raad.

De gerichte audit wordt op transparante wijze uitgevoerd, volgens een procedure vastgelegd in het reglement inzake de organisatie en de coördinatie van de medische activiteit van het ziekenhuis.

Om tot een nuttig resultaat te komen is het noodzakelijk dat de verschillende personen betrokken bij het functioneringsprobleem eraan meewerken, zowel de ziekenhuisarts, het ziekenhuispersoneel, de patiënt als zijn behandelende arts.

Deze samenwerking vereist een procedure die de deelnemers toelaat zich vrij uit te drukken, in een klimaat van vertrouwen en wederzijds respect, gunstig voor het bereiken van een gemeenschappelijk doel, met name de zorgkwaliteit en de veiligheid van de patiënt.

De beschrijving van de procedure in het reglement inzake de organisatie en de coördinatie van de medische activiteit van het ziekenhuis moet de volgende punten bevatten :

1° de selectie en de omschrijving van het klinische of organisatorische probleem

Om aanleiding te geven tot een gerichte audit zoals beschreven in artikel 6/1 van het koninklijk besluit van 15 december 1987 houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen zoals gecoördineerd door het koninklijk besluit van 7 augustus 1987, moet het klinische of organisatorische probleem het risicobeheer en de veiligheid van de patiënt mogelijk in gevaar brengen.

Het is echter niet omdat een klinisch of organisatorisch probleem mogelijk het risicobeheer en de veiligheid van de patiënt in het gedrang brengt dat het aanleiding moet geven tot een gerichte audit. De hoofdarts kan andere maatregelen treffen die hij in dat geval geschikter acht op grond van het reglement inzake de organisatie en de coördinatie van de medische activiteit in het ziekenhuis.

De elementen die een dergelijk probleem aan het licht brengen kunnen zowel door een gezondheidswerker als een niet-gezondheidswerker gesignaleerd worden.

Dit moet aangemoedigd en vergemakkelijkt worden door een duidelijke informatie over het nagestreefde doel, de procedure en de praktische modaliteiten. Deze informatie wordt toegankelijk gesteld voor het volledige ziekenhuispersoneel en voor de externe personen met de nadruk op het preventieve doel van dergelijk initiatief.

Wanneer deze elementen opduiken in het kader van een bemiddelingsprocedure in toepassing van de wet betreffende de rechten van de patiënt, brengt de bemiddelaar de patiënt ervan op de hoogte dat hij de feiten ook kan melden aan de hoofdarts.

Wat dat betreft verwijzen we naar het advies van de nationale raad van 6 februari 2010, met als titel "Relatie hoofdarts/ombudsfunctie", Tijdschrift van de nationale raad nr. 129, dat stelt :

In geval van herhaalde tekortkomingen door een ziekenhuisarts of van structurele nalatigheden, die de zorgverlening en de organisatie ervan ernstig in het gedrang brengen of kunnen brengen kan de ombudspersoon, in overeenstemming met artikel 11, § 2, 5°, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, de hoofdarts inlichten.

De ombudspersoon maakt zijn jaarverslag, waarin hij de nodige aanbevelingen doet, over aan de hoofdarts.

Bovendien kan de ombudspersoon, geconfronteerd met zwaarwichtige feiten die de patiënten of de goede werking van de instelling in gevaar kunnen brengen, zich beroepen op de noodtoestand om de hoofdarts in te lichten.

Het is niet uitgesloten dat de patiënt zelf zich met zijn klacht zou richten tot de hoofdarts. De patiënt kan immers rechtstreeks contact opnemen met de hoofdarts, ofwel kan de ombudspersoon, tot wie de patiënt zich eerst richtte en daarbij om tussenkomst van de hoofdarts verzocht, de patiënt meedelen dat de patiënt zelf de hoofdarts dient te contacteren.

Als de gebeurtenissen plaatsvinden in het kader van zorgverstrekking, rijst de vraag van de eerbiediging van de private levenssfeer van de betrokken patiënten.

Persoonsgegevens die de gezondheid betreffen mogen slechts verwerkt worden in de omstandigheden en hypotheses beschreven in artikel 7 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens(2) . Onder die hypotheses lijken er drie de verwerking van de gegevens in de context van de gerichte audit te kunnen rechtvaardigen:

- wanneer artikel 6/1 van het koninklijk besluit van 15 december 1987 de verwerking van de gegevens noodzakelijk maakt;
- wanneer de verwerking noodzakelijk is voor het voorkomen van een concreet gevaar;
- wanneer de patiënt zijn toestemming heeft gegeven voor de verwerking.

De hoofdarts beoordeelt of hij te maken heeft met een functioneringsprobleem inzake het risicobeheer en de veiligheid van de patiënt.

Het overleg met de arts-diensthoofd helpt hem in zijn beoordeling. Hij kan ook andere meningen vragen en een gesprek voeren met de betrokken arts teneinde te beslissen een gerichte audit te organiseren.

Indien hij meent dat er een functioneringsprobleem bestaat, beschrijft hij dit in een document waarin de betrokken ziekenhuisarts en de risico's voor de veiligheid van de patiënten die er het gevolg van kunnen zijn vermeld worden en geeft hij dit document door aan de medische raad en aan de algemeen directeur.

In de veronderstelling dat het functioneringsprobleem betrekking heeft op de arts-diensthoofd zelf, meent de nationale raad dat de medische raad - op voordracht van de hoofdarts - een ervaren arts van het ziekenhuis dient aan te duiden om de rol te vervullen die aan de arts-diensthoofd toegewezen werd bij artikel 6/1 van het voornoemde koninklijk besluit van 15 december 1987.

2° het vastleggen van de aard van de te verzamelen gegevens en gebeurlijk de af te toetsen standaarden conform de stand van de wetenschap

De organisatie van de audit valt onder de bevoegdheid van de hoofdarts.

Voor de uitvoering van de audit kan hij zich laten bijstaan door één of meerdere personen die hij gekwalificeerd acht, rekening houdend met hun ervaring, hun objectiviteit of het vertrouwen dat ze inboezemen. Ze kunnen extern zijn aan de instelling.

Het doel van de audit, de te voeren onderzoeken, met inbegrip van de normen die getoetst moeten worden en de gegevens die verzameld moeten worden, evenals de kalender van de verschillende procedurefasen dienen nauwkeurig weergegeven te worden.

Indien een bij de uitvoering van de audit betrokken persoon het doel van zijn opdracht of de te voeren onderzoeken onvoldoende acht, moet hij kunnen vragen dat deze uitgebreid worden. Indien dit niet kan, vermeldt hij zijn opmerkingen in het verslag.

3° verzamelen van gegevens

Wanneer deze gegevens persoonsgegevens zijn, moeten ze verzameld worden met eerbiediging van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, met name rekening houdend met de principes van finaliteit en proportionaliteit.

De verwerking van persoonsgegevens die de gezondheid betreffen dient te gebeuren onder de verantwoordelijkheid van de hoofdarts; de personen die ze uitvoeren zijn gebonden door het geheim.

Het verzamelen van informatie kan gerealiseerd worden door middel van het raadplegen van geschreven documenten of door verhoren.

De gehoorde persoon krijgt het verslag van zijn verhoor voor ondertekening.

De ziekenhuisarts is wettelijk verplicht mee te werken aan de audit.

De tijdens de audit verzamelde persoonsgegevens worden bewaard gedurende de tijd die nodig is voor het uitvoeren van het onder punt 4° bedoelde implementatieplan.

4° de aanduiding van de actiepunten en het overleg met de betrokken diensthoofden

Na afloop van de audit stelt de hoofdarts, in overleg met de arts-diensthoofd, een schriftelijk verslag op van het verloop ervan.

Dit verslag bevat de identiteit van de betrokken ziekenhuisarts, het functioneringsprobleem inzake risicobeheer en veiligheid van de patiënt dat aanleiding gaf tot de audit, de planning en het verloop van de werkzaamheden van de audit, de conclusie betreffende het al dan niet gegrond zijn van het probleem en, in voorkomend geval, de voorgestelde oplossingen (actiepunten).

De betrokken ziekenhuisarts ontvangt kopie van dit verslag en heeft de mogelijkheid erop te reageren.

De resultaten van de gerichte medische audit worden doorgegeven aan de medische raad. Enkel de persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdrachten van de medische raad worden doorgegeven.

De hoofdarts geeft een mondelinge uitleg aan de beheerder en overhandigt hem het schriftelijk verslag van het verloop waarin de persoonsgegevens betreffende de patiënten anoniem gemaakt zijn.

De hoofdarts stelt, in samenwerking met de betrokken arts-diensthoofd, een implementatieplan met actiepunten op en evalueert de uitvoering van deze actiepunten.

Bij het onderzoek van het resultaat van de gerichte medische audit binnen het orgaan dat, volgens het juridisch statuut van het ziekenhuis, belast is met het beheer van de exploitatie van het ziekenhuis, geven de hoofdarts en de betrokken ziekenhuisartsen commentaar als hen dat gevraagd wordt.

1.Datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 25 april 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 december 1987 houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen zoals gecoördineerd door het koninklijk besluit van 7 augustus 1987
2.Zie o.m. het advies van 30 mei 2009 van de nationale raad, met als titel «Inzage van het medisch dossier door de hoofdarts van het ziekenhuis», Tijdschrift van de nationale raad, nr. 126.

Hoofdarts23/10/2010 Documentcode: a131016
De al dan niet verenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester

De Nationale Raad wordt om advies verzocht betreffende de toepasbaarheid van zijn advies van 19 december 2009 aangaande de onverenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester, op de hoofdarts van een psychiatrisch ziekenhuis.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 23 oktober 2010 heeft de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw vraag onderzocht in verband met de toepassing van zijn advies van 19 december 2009 aangaande de onverenigbaarheid van de functie van hoofdarts met deze van stagemeester (TNR nr. 128), op de hoofdarts van een psychiatrisch ziekenhuis.

De Nationale Raad deelt u mee dat zijn advies van 19 december 2009 betreffende de al dan niet verenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester geldt voor alle ziekenhuizen, daarin begrepen een psychiatrisch ziekenhuis.

De taken van de hoofdarts zijn dezelfde in om het even welk ziekenhuis waar hij zijn functie uitoefent.

Zoals benadrukt in zijn advies van 5 juni 2010 (TNR nr. 130) is het de bedoeling van het uitgebrachte advies te wijzen op de wettelijke en deontologische verplichtingen van de stagemeester om een adequate opleiding aan zijn toegewezen arts-specialist in opleiding (ASO) te waarborgen. Deze opleidingsopdracht komt in het gedrang wanneer de stagemeester ook de omvangrijke, wettelijk bepaalde taak van hoofdarts heeft te vervullen. Het hoeft geen betoog dat de ASO niet de plaatsvervanger kan zijn van zijn stagemeester wanneer deze de taak van hoofdarts waarneemt.

Hoofdarts05/06/2010 Documentcode: a130020
De al dan niet verenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester

Een provinciale raad maakt de opmerking dat in kleinere ziekenhuizen de onverenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester moeilijk houdbaar is, zoals vooropgesteld in het advies van de Nationale Raad d.d. 19 december 2009.

Advies van de Nationale Raad :

In zijn vergadering van 5 juni 2010 besprak de Nationale Raad van de Orde van geneesheren uw opmerkingen betreffende het advies van 19 december 2009 waarin wordt gesteld dat er een onverenigbaarheid bestaat van de functie van hoofdarts met deze van stagemeester.

Het is evident dat een arts, en dus evenzeer een hoofdarts, die geen klinische activiteit uitoefent in het ziekenhuis, wettelijk de functie van stagemeester niet kan waarnemen.

U stelt terecht dat het probleem van cumulatie van de functies van hoofdarts en stagemeester zich voornamelijk stelt in de kleinere ziekenhuisinstellingen waar de hoofdarts ook partieel een klinische activiteit heeft.

De bedoeling van het uitgebrachte advies is te wijzen op de wettelijke en deontologische verplichtingen van de stagemeester om een adequate opleiding aan zijn toegewezen arts-specialist in opleiding (ASO) te waarborgen. Deze opleidingsopdracht komt in het gedrang wanneer de stagemeester ook de omvangrijke, wettelijk bepaalde taak van hoofdarts te vervullen heeft. Het hoeft geen betoog dat de ASO niet de plaatsvervanger kan zijn van zijn stagemeester wanneer deze de taak van hoofdarts waarneemt.

De Nationale Raad verwijst naar de motivatie van zijn uitgebracht advies en handhaaft zijn standpunt.

Hoofdarts06/02/2010 Documentcode: a129012
Relatie hoofdarts/ombudsfunctie

De wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, en het koninklijk besluit van 15 december 1987 houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen, zoals gecoördineerd door het koninklijk besluit van 7 augustus 1987 [1], bepalen de rol en de taken van de hoofdarts.

De wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt en het koninklijk besluit van 8 juli 2003 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet voldoen bepalen die van de ombudspersoon.

De hoofdarts is gelast met de organisatorische leiding van het medisch departement.

De ombudspersoon is onder meer gelast klachten te voorkomen of in geval van klacht te bemiddelen (zie artikel 11, §§ 1 en 2).

De wet [2]heeft, in geval van klacht van een patiënt, geen bemiddelingsopdracht toegekend aan de hoofdarts. Integendeel, hij stelt dat de twee functies onverenigbaar zijn en benadrukt dat de rol en de taken van beide actoren duidelijk gescheiden zijn.

De wet [3]vereist neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de ombudspersoon in de uitoefening van zijn functie.

Hoewel de hoofdarts een brugfunctie vervult tussen het bestuur van het ziekenhuis en de medische staf, blijft hij wegens het mandaat dat hem door het bestuur werd toegekend, "partij" ten overstaan van de patiënt.

Zowel de hoofdarts als de ombudspersoon dienen het beroepsgeheim te respecteren.

Hiermee rekening houdende is de Nationale Raad van mening dat de hoofdarts niet kan eisen en evenmin kan aanvaarden dat de ombudspersoon hem systematisch zou inlichten over klachten.

De onverenigbaarheid van de twee functies betekent niet dat de hoofdarts en de ombudspersoon geen overleg zouden kunnen plegen.

Zo kan de ombudspersoon de hoofdarts raadplegen teneinde de informatie te bekomen die hij nodig heeft om een klacht te behandelen of algemene informatie over de gang van zaken in het medisch departement.

In geval van herhaalde tekortkomingen door een ziekenhuisarts of van structurele nalatigheden, die de zorgverlening en de organisatie ervan ernstig in het gedrang brengen of kunnen brengen kan de ombudspersoon, in overeenstemming met artikel 11, § 2, 5°, van de wet [4], de hoofdarts inlichten.

De ombudspersoon maakt zijn jaarverslag, waarin hij de nodige aanbevelingen doet, over aan de hoofdarts [5].

Bovendien kan de ombudspersoon, geconfronteerd met zwaarwichtige feiten die de patiënten of de goede werking van de instelling in gevaar kunnen brengen, zich beroepen op de noodtoestand om de hoofdarts in te lichten.

Het is niet uitgesloten dat de patiënt zelf zich met zijn klacht zou richten tot de hoofdarts. De patiënt kan immers rechtstreeks contact opnemen met de hoofdarts, ofwel kan de ombudspersoon, tot wie de patiënt zich eerst richtte en daarbij om tussenkomst van de hoofdarts verzocht, de patiënt meedelen dat de patiënt zelf de hoofdarts dient te contacteren.

De Nationale Raad is van mening dat in die omstandigheden de hoofdarts kan overwegen:
- ofwel, gelet op de zwaarwichtigheid van de klacht en gelet op zijn organisatorische verantwoordelijkheden, zelf de zaak te behandelen,
- ofwel de patiënt terug te verwijzen naar de ombudspersoon.

Wanneer een bemiddeling geen oplossing biedt, informeert de ombudspersoon de klager nopens andere beschikbare verhaalmogelijkheden [6].

[1] Wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.
[2] Artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 juli 2003 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet voldoen.
[3] Artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 juli 2003.
[4] Artikel 11, § 2, 5°, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
[5] Artikel 9 van het koninlijk besluit van 8 juli 2003.
[6] Artikel 11, § 2, 3°, van de wet van 22 augustus 2002 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie in de ziekenhuizen moet voldoen.

Hoofdarts19/12/2009 Documentcode: a128004
De al dan niet verenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester

De commissie ‘Ziekenhuisgeneeskunde' van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren stelde in april 2008 een leidraad op over "Taken van de hoofdarts - Deontologische richtlijnen".
Deze leidraad is gebaseerd op de ter zake geldende wetgeving, de Code van geneeskundige plichtenleer en vroeger uitgebrachte adviezen.
Tijdens het opstellen van deze leidraad kwamen nog een aantal vragen aan bod.
Eén van deze vragen was of er een onverenigbaarheid is tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester.

Advies van de Nationale Raad :

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak in zijn vergadering van 19 december 2009 de al dan niet verenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester.

De Nationale Raad is van oordeel dat er wettelijk en deontologisch voldoende argumenten kunnen worden aangehaald om de onverenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester te staven.

Het stagemeesterschap is onderworpen aan een reeks wettelijke bepalingen.

Relevant is het ministerieel besluit van 30 april 1999, tot vaststelling van de algemene criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten waarvan de artt. 5.3 en 5.6 luiden als volgt :
art. 5.3 :
" De stagemeester is ertoe gehouden zijn klinische activiteit tijdens de ganse duur van zijn erkenning uit te oefenen, voltijds en uitsluitend in zijn stagedienst. Onder voltijds moet worden verstaan 40 uren per week, te presteren tijdens de normale werkuren. Hij mag geen patiënten op zijn naam hospitaliseren in een andere dienst dan zijn erkende stagedienst; "

art. 5.6 :
" De stagemeester verbindt zich ertoe voldoende tijd te besteden aan de vorming van de geneesheer kandidaat-specialist. Door frequent persoonlijk contact leert hij de kandidaat kritisch redeneren en oordelen. Hij zal hem voorlichten omtrent de gewenste houding tegenover de patiënten, hun familie, de confraters-geneesheren, de andere medewerkers, het verplegend en administratief personeel, de openbare besturen en het publiek; "

In vorige adviezen heeft de Nationale Raad reeds de deontologische richtlijnen i.v.m. de medische opleiding bepaald.

In zijn advies van 22 augustus 1998 stelt de Nationale Raad :
" In de brede context van de medisch-klinische opleiding dienen zowel kennis als vaardigheden in hun totaliteit en op een inspirerende en begeesterende manier te worden overgedragen, waarbij alle aspecten van de opleiding aan bod komen, en gedurende de volledige duur van de opleiding en in een geest van toenemende participatie.
Daartoe dienen de klinische stages te verlopen en te worden georganiseerd volgens de wetenschappelijk gangbare opleidingscriteria, zowel theoretische als praktische, en dit op een niveau dat aangepast blijft aan de finaliteit van de bedoelde opleiding.
De stagemeester zal hierop toezien te persoonlijken titel en hierover verantwoordelijkheid dragen."

Verder bepaalt de Nationale Raad in zijn advies van 21 januari 1995 :
" De stagemeesters dragen niet alleen de verantwoordelijkheid voor het toezicht en het onderricht, maar tevens voor de werkomstandigheden die opgelegd worden aan de kandidaat-specialisten."

In een door de Nationale Raad bijgetreden leidraad ‘Taken van de hoofdarts. Deontologische en juridische richtlijnen' heeft de commissie ‘Ziekenhuisgeneeskunde' van de Nationale Raad een inventaris opgemaakt van de opdrachten en verplichtingen van de hoofdartsen. Hieruit blijkt dat het uitoefenen van de functie van hoofdarts de nodige tijd en inzet vergt.

Bovendien blijft de rol van een stagemeester niet beperkt tot een louter didactische opdracht maar omvat ze tevens een continue algemene begeleiding en vorming, welke ook tijd, aanwezigheid, permanente opvolging en supervisie vereisen.

Rekening houdend met deze gegevens en met de specifieke eisen van iedere functie, is de Nationale Raad van mening dat er een onverenigbaarheid bestaat tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester.

Beroepsgeheim30/05/2009 Documentcode: a126021
Inzage van het medisch dossier door de hoofdarts van het ziekenhuis

De commissie ‘Ziekenhuisgeneeskunde’ van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren stelde in april 2008 een leidraad op over “Taken van de hoofdarts – Deontologische richtlijnen”.Deze leidraad is gebaseerd op de ter zake geldende wetgeving, de Code van geneeskundige plichtenleer en vroeger uitgebrachte adviezen.
Tijdens het opstellen van deze leidraad kwamen nog een aantal vragen aan bod.
Eén van deze vragen was of de inzage van het medisch dossier van een patiënt door de hoofdarts van het ziekenhuis gerechtvaardigd is.

Advies van de Nationale Raad :

Het medisch ziekenhuisdossier wordt gedefinieerd door het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende bepaling van de algemene minimumvoorwaarden waaraan het medisch dossier, bedoeld in artikel 15 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987(1), moet voldoen.
Dit medisch dossier vormt samen met het verpleegkundig dossier het patiëntendossier (art. 1, lid 1, koninklijk besluit van 3 mei 1999).

Het medisch patiëntendossier is in de eerste plaats een werkinstrument voor de arts, maar het is ook een communicatiemiddel, een evaluatiemiddel, een bewijselement en een beleidsinstrument.

Het medisch dossier is een onontbeerlijk communicatiemiddel voor de coördinatie en de continuïteit van de zorg. In die mate wordt de vertrouwelijkheid van de inhoud ervan gedeeld tussen de verschillende gezondheidsberoepsbeoefenaren die zorg toedienen aan de patiënt.

Doordat deze beoefenaren toegang hebben tot zijn medisch dossier wordt de patiënt beschermd tegen nutteloos herhaalde onderzoeken, geneesmiddeleninterferenties en fouten door het niet op de hoogte zijn van bijvoorbeeld allergieën. Bovendien waarborgt het hem een optimale behandeling.

Het is een evaluatiemiddel : het streven naar kwaliteit moet onder andere gebaseerd zijn op objectieve gegevens vermeld in het medisch dossier.

Het is een bewijselement op medisch gebied : zowel voor de arts - de aan de patiënt verstrekte informatie en zijn toestemming zullen op nuttige wijze worden opgetekend in het medisch dossier (artt. 7 en 8 van de patiëntenrechtenwet van 22 augustus 2002) -, als voor de patiënt, bijvoorbeeld bij een transfusieongeval (art. 2, lid 10, koninklijk besluit van 3 mei 1999).

Het is eveneens een bewijselement op administratief gebied bij betwistingen over de classificatie van de behandelde aandoening in APR/DRG, die één van de basiselementen uitmaakt van de ziekenhuisfinanciering (art. 56 quater van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994). Hiertoe moet het toegankelijk zijn voor het coderingsteam.

Het medisch patiëntendossier is eveneens een beleidsinstrument aangezien het dient voor de registratie van de Minimale Klinische Gegevens (MKG) en voor de registratie van de Minimale Verpleegkundige Gegevens (MVG). De combinatie van de twee vormt de Minimale Ziekenhuisgegevens (MZG).

Tot slot heeft de patiënt recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier, waarvan hij recht op inzage en op een afschrift heeft (art. 9 van de patiëntenrechtenwet van 22 augustus 2002).

De taken van de hoofdarts worden beschreven in de artikels 5 en 6 van het koninklijk besluit van 15 december 1987 houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 7 augustus 1987(1).
Een van die taken bestaat erin “een medisch dossier, als onderdeel van het patiëntendossier, voor elke patiënt aan te leggen en in het ziekenhuis te bewaren”.

Het patiëntendossier, samengesteld uit het medisch en het verpleegkundig dossier, wordt in het ziekenhuis bewaard onder de verantwoordelijkheid van de hoofdarts (art. 25 van de wet op de ziekenhuizen en andere zorginstellingen, gecoördineerd op 10 juli 2008).

Uit deze wetgeving blijkt dat de wetgever de hoofdarts duidelijk een rol van coördinatie van de medische afdeling en een organisatorische verantwoordelijkheid wat betreft de de continuïteit en de kwaliteit van de zorg toekent, zowel naar de patiënten als naar de gemeenschap toe.

De uitvoering van de hierboven aangehaalde bepalingen en in ruimere zin de harmonieuze werking van de ziekenhuisinstelling rechtvaardigen dat de hoofdarts inzage heeft in het medisch patiëntendossier binnen de grenzen van de uitvoering van zijn opdrachten.

De hoofdarts moet zijn functie uitoefenen met eerbiediging van de deontologie en moet in het bijzonder zijn recht op inzage beperken tot de bij wet bepaalde situaties.

De medische dossiers in de ziekenhuizen dienen in die geest te worden opgesteld.

(1) Wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.