De al dan niet verenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester
De commissie ‘Ziekenhuisgeneeskunde' van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren stelde in april 2008 een leidraad op over "Taken van de hoofdarts - Deontologische richtlijnen".
Deze leidraad is gebaseerd op de ter zake geldende wetgeving, de Code van geneeskundige plichtenleer en vroeger uitgebrachte adviezen.
Tijdens het opstellen van deze leidraad kwamen nog een aantal vragen aan bod.
Eén van deze vragen was of er een onverenigbaarheid is tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester.
Advies van de Nationale Raad :
De Nationale Raad van de Orde van geneesheren besprak in zijn vergadering van 19 december 2009 de al dan niet verenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester.
De Nationale Raad is van oordeel dat er wettelijk en deontologisch voldoende argumenten kunnen worden aangehaald om de onverenigbaarheid tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester te staven.
Het stagemeesterschap is onderworpen aan een reeks wettelijke bepalingen.
Relevant is het ministerieel besluit van 30 april 1999, tot vaststelling van de algemene criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten waarvan de artt. 5.3 en 5.6 luiden als volgt :
art. 5.3 :
" De stagemeester is ertoe gehouden zijn klinische activiteit tijdens de ganse duur van zijn erkenning uit te oefenen, voltijds en uitsluitend in zijn stagedienst. Onder voltijds moet worden verstaan 40 uren per week, te presteren tijdens de normale werkuren. Hij mag geen patiënten op zijn naam hospitaliseren in een andere dienst dan zijn erkende stagedienst; "
art. 5.6 :
" De stagemeester verbindt zich ertoe voldoende tijd te besteden aan de vorming van de geneesheer kandidaat-specialist. Door frequent persoonlijk contact leert hij de kandidaat kritisch redeneren en oordelen. Hij zal hem voorlichten omtrent de gewenste houding tegenover de patiënten, hun familie, de confraters-geneesheren, de andere medewerkers, het verplegend en administratief personeel, de openbare besturen en het publiek; "
In vorige adviezen heeft de Nationale Raad reeds de deontologische richtlijnen i.v.m. de medische opleiding bepaald.
In zijn advies van 22 augustus 1998 stelt de Nationale Raad :
" In de brede context van de medisch-klinische opleiding dienen zowel kennis als vaardigheden in hun totaliteit en op een inspirerende en begeesterende manier te worden overgedragen, waarbij alle aspecten van de opleiding aan bod komen, en gedurende de volledige duur van de opleiding en in een geest van toenemende participatie.
Daartoe dienen de klinische stages te verlopen en te worden georganiseerd volgens de wetenschappelijk gangbare opleidingscriteria, zowel theoretische als praktische, en dit op een niveau dat aangepast blijft aan de finaliteit van de bedoelde opleiding.
De stagemeester zal hierop toezien te persoonlijken titel en hierover verantwoordelijkheid dragen."
Verder bepaalt de Nationale Raad in zijn advies van 21 januari 1995 :
" De stagemeesters dragen niet alleen de verantwoordelijkheid voor het toezicht en het onderricht, maar tevens voor de werkomstandigheden die opgelegd worden aan de kandidaat-specialisten."
In een door de Nationale Raad bijgetreden leidraad ‘Taken van de hoofdarts. Deontologische en juridische richtlijnen' heeft de commissie ‘Ziekenhuisgeneeskunde' van de Nationale Raad een inventaris opgemaakt van de opdrachten en verplichtingen van de hoofdartsen. Hieruit blijkt dat het uitoefenen van de functie van hoofdarts de nodige tijd en inzet vergt.
Bovendien blijft de rol van een stagemeester niet beperkt tot een louter didactische opdracht maar omvat ze tevens een continue algemene begeleiding en vorming, welke ook tijd, aanwezigheid, permanente opvolging en supervisie vereisen.
Rekening houdend met deze gegevens en met de specifieke eisen van iedere functie, is de Nationale Raad van mening dat er een onverenigbaarheid bestaat tussen de functie van hoofdarts en deze van stagemeester.