Hoofdgeneesheer en Medische Raad
De Nationale Raad wordt om advies verzocht aangaande de taken van de hoofdgeneesheer en van de medische raad bij de organisatie van en het toezicht op de verzorging en bij de evaluatie van de kwaliteit van de verzorging in de ziekenhuisdiensten. De Nationale Raad heeft reeds een advies uitgebracht over de taken van de hoofdgeneesheer; dit advies werd gepubliceerd in het Tijdschrift nr. 64, p. 27.
Advies van de Nationale Raad:
In antwoord op de brief van Uw voorgangster d.d. 25 april 1994 kan de Nationale Raad U meedelen dat hij in zijn zitting van 17 september 1994 het in deze brief aangehaalde onderwerp uitvoerig heeft besproken.
In aanvulling op zijn brief van 23 februari 1994 wil de Nationale Raad U volgende preciseringen doen geworden en dit uitgaande van de respectievelijke opdrachten die door het Koninklijk Besluit van 15 december 1987 aan de hoofdgeneesheer en aan de Medische Raad worden toebedeeld.
Wat betreft het bevorderen en evalueren van de kwaliteit van de in het ziekenhuis beoefende geneeskunde lijkt het overduidelijk dat het tot de taak van de hoofdgeneesheer behoort hiertoe de nodige initiatieven te nemen en dat de Medische Raad erover dient te waken dat de ziekenhuisgeneesheren hieraan hun medewerking verlenen. In deze vooropgestelde constructie kan de Nationale Raad alleen een element van complementariteit onderkennen en van gedeelde verantwoordelijkheid.
Wat betreft de "medical audit" is de Nationale Raad van mening dat deze juist is te beschouwen als één van de middelen ter bevordering en evalutie van hogervermelde zorgenkwaliteit, en dit in de geest van een collegiale intervisie of intercollegiale toetsing.
En aangezien, steeds volgens hogervermeld Koninklijk besluit, het tot de taak behoort van de hoofdgeneesheer erover te waken dat de maatregelen worden genomen om de medical audit te organiseren, betekent dit aan de ene kant dat de hoofdgeneesheer niet noodzakelijkerwijze zelf instaat voor de organisatie ervan, en aan de andere kant dat de Medische Raad er toe gehouden is erover te waken dat de ziekenhuisgeneesheren hieraan hun medewerking verlenen.
De Nationale Raad erkent hierin geen enkel aspect van aantasting van de autonomie van de hoofdgeneesheer, noch enig kenmerk van onderdanigheid van één van beide betrokken partijen.
Wat tenslotte het antwoord betreft van de Nationale Raad, in zijn brief van 23 februari 1994, op de concrete vragen van Dokter X, wil de Nationale Raad hierop aanvullen dat het de hoofdgeneesheer, bij de uitoefening van de hem opgelegde taken, niet toegelaten is medische dossiers in te zien noch door derden te laten beoordelen zonder de uitdrukkelijke instemming van de geneesheer aan wie het beheer over het betreffende dossier toebehoort.