Publicatie van disciplinaire beslissingen - Eerbiediging van het privé-leven van de gesanctioneerde arts
Een advocaat vraagt aan een provinciale raad, "op uitdrukkelijke aanvraag van de mandant", de tuchtrechtelijke beslissing uitgesproken tegen deze mandant niet op te nemen in het tijdschrift van de Orde.
De betrokken arts beroept zich daarvoor op artikel 22 van de Grondwet en op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, dat eerbiediging van het privé-leven vooropstelt. Hij is van oordeel dat, zelfs met weglating van zijn naam, een aantal mensen toch altijd onrechtstreeks de beslissing kunnen identificeren en dat dit in strijd is met de discretie die eigen is aan het tuchtrecht.
De provinciale raad maakt de brief van de advocaat over aan de Nationale Raad.
Antwoord van de Nationale Raad:
Onder verwijzing naar uw schrijven van 17 november 1998 betreffende het door mr. L , advocaat te B, "op uitdrukkelijk verzoek van zijn mandant" gedane verzoek om een door uw Raad ten laste van die mandant dr. X uit Y uitgesproken tuchtrechtelijke beslissing niet in het tijdschrift van de Orde op te nemen, deel ik u mede dat de Nationale Raad, zoals u werd medegedeeld bij schrijven van 2 december 1998, in zijn vergadering van 16 januari 1999 de betreffende aangelegenheid heeft onderzocht.
De Nationale Raad is van mening dat noch de artikelen 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en 22 van de Grondwet, noch enige andere wettelijke bepaling, noch het in het schrijven van mr. L vermelde oordeel van zijn "mandant", noch de door mr. L toegevoegde bedenking omtrent de, door uw Raad vrij te appreciëren, publicatiewaarde van de beslissing, de publicatie in de weg staan in uw tijdschrijft van de vermelde, voor de bescherming van het privé-leven van de betrokkenen zo ruim mogelijk geanonimiseerde (alle personen die geen deel uitmaken van de Raad), beslissing.